ECLI:NL:GHSHE:2015:2229

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
F 200.158.168-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen vader en dochter na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een zorgregeling voor de omgang met zijn dochter is vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.C. Appünn, verzoekt de beschikking te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. H.M.S. Cremers, verzet zich tegen de grieven van de vader en vraagt om de proceskosten te vergoeden. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 mei 2015, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.

De vader en moeder hebben een dochter, geboren in 2013, en zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. De vader heeft sinds juli 2014 geen contact meer gehad met zijn dochter. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de vader is het daar niet mee eens en heeft vijf grieven ingediend. De moeder betwist de grieven van de vader en stelt dat de zorgregeling onder begeleiding van de moeder moet plaatsvinden om de veiligheid van de dochter te waarborgen.

Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat beide partijen het belang van contact tussen de vader en dochter erkennen, maar verdeeld zijn over de opbouwfase van de zorgregeling. Het hof heeft besloten dat de vader en dochter begeleide omgang zullen hebben via een gespecialiseerde stichting, met als doel de vader in zijn rol te ondersteunen en het vertrouwen van de moeder te herstellen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en verdere beslissingen zijn aangehouden tot oktober 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 18 juni 2015
Zaaknummer: F 200.158.168/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/276329 / FA RK 14-1495
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Appünn,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.M.S. Cremers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [geboorteplaats] .
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, tussen hem en de minderjarige [dochter] de volgende zorgregeling vast te leggen:
I. Eerste twee weken iedere zondag van 10.00 uur tot 12.00 uur;
Tweede twee weken iedere zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
De daaropvolgende twee maanden van zaterdagmiddag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur;
Ten slotte een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur.
II. Tijdens vakanties en feestdagen in onderling overleg waarbij [dochter] in de kerstvakantie één week bij de vader is, in de zomervakantie 2015 twee weken en in de daaropvolgende zomervakanties drie weken.
III. Althans een zodanige regeling als het hof juist acht.
IV. Een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 250,= voor iedere keer dat de moeder de door het hof vastgestelde zorg- en contactregeling niet nakomt
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 december 2014, heeft de moeder verzocht de grieven 1,2,3 en 5 van de vader af te wijzen en grief 4 toe te wijzen, met uitzondering van het verzoek tot verruiming van de zorgregeling in het weekend.
Tevens heeft de moeder verzocht om de vader te veroordelen in de proceskosten van dit geding.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2015. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord. Namens de raad is mevrouw [vertegenwoordiger Raad] verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [dochter] (hierna: [dochter] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [dochter] erkend en partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. [dochter] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader en [dochter] elkaar sinds 19 juli 2014 niet meer hebben gezien.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de volgende regeling vastgesteld inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende het contact tussen de vader met [dochter] :
- met ingang van 29 juni 2014 verblijft [dochter] bij de vader:
o gedurende de eerste maand: tweemaal op zondag van 10.00 uur tot 12.00 uur, onder begeleiding van de moeder;
o gedurende de tweede maand, tweemaal op zondag van 10.00 uur tot 15.00 uur, onder begeleiding van de moeder;
o gedurende de derde maand tweemaal op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur, onder begeleiding van de moeder;
o vanaf de vierde maand tweemaal op zaterdag vanaf 16.00 uur tot zondag 18.00 uur, zonder begeleiding van de moeder en op woensdagmiddag vanaf 16.00 uur tot donderdagochtend 10.00 uur;
- ter zake de vakanties en bijzondere (feest)dagen: met kerst 2014 zal [dochter] één week bij de vader doorbrengen en één week gedurende de zomer van 2015. Na de zomer van
2015 dienen partijen in onderling overleg tot een verdeling van de vakanties en
feestdagen te komen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert hij de volgende vijf grieven aan tegen de bestreden beschikking.
In zijn eerste grief stelt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de zorgregeling onder begeleiding van de moeder moet plaatsvinden. De raad heeft ter zitting eerste aanleg verklaard dat er geen sprake is van contra-indicaties. [dochter] kan haar vader het beste leren kennen als dat buiten aanwezigheid van de moeder gebeurt. De moeder stelt allerlei eisen en haar aanwezigheid werkt remmend op de contactgroei tussen de vader en [dochter] .
De vader voert in zijn tweede grief aan dat de rechtbank ten onrechte geen dwangmiddel heeft opgelegd voor het geval de moeder de zorgregeling niet nakomt. Ondanks de duidelijke regeling, komt de moeder bij herhaling niet opdagen. Zij blijft vasthouden aan het standpunt dat de ouders van de vader niet aanwezig mogen zijn. Dat is echter niet afgesproken op zitting en uit het dictum van de bestreden beschikking blijkt het evenmin. Bovendien woont de vader bij zijn ouders.
In grief drie stelt de vader voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de omgang in de opbouwfase om de week plaatsvindt. Ter zitting bij de rechtbank hebben partijen afgesproken dat de opbouwregeling de eerste weken ieder weekend zou plaatsvinden. De gedachte daarbij was dat er sneller contact zou komen tussen de vader en [dochter] . Om onverklaarbare redenen is in de bestreden beschikking een andere frequentie opgenomen.
Verder stelt de vader in zijn vierde grief dat de rechtbank ten onrechte een omgangscontact heeft vastgelegd op woensdagmiddag vanaf 16.00 uur tot donderdagochtend 10.00 uur. Bij nader inzien vindt de vader dit contactmoment erg onrustig voor [dochter] en prefereert hij een ruimer contactmoment namelijk van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur.
Tot slot betoogt de vader in zijn vijfde grief dat de rechtbank ten onrechte de contacten tussen de vader en [dochter] in de zomervakantie 2015 heeft beperkt tot één week, terwijl de vader heeft verzocht om twee weken in 2015 en drie weken in de daarop volgende jaren.
3.4.
De moeder betwist grotendeels hetgeen door de vader is gesteld, met uitzondering van grief vier, waarmee zij voor een gedeelte instemt. Kort samengevat voert zij het volgende aan in haar verweerschrift.
Ten aanzien van de eerste grief, stelt de moeder dat zij vertrouwen dient te krijgen in de vaderrol van de vader jegens [dochter] . Dat dit vertrouwen er nog niet is, is geheel en alleen aan de vader te wijten. In haar verweerschrift zet zij gemotiveerd uiteen welke incidenten volgens haar hebben plaatsgevonden de afgelopen twee jaar. De moeder wijst er verder op dat de vader zich jegens [dochter] tijdens de omgangsmomenten onverantwoord gedroeg, waardoor [dochter] in een onveilige situatie verkeerde. De vader dient nog flinke stappen te maken en dit moet volgens de moeder zeker onder begeleiding in het begin.
In haar verweer op de tweede grief voert de moeder aan dat zij juist degene is die de zorgregeling van de rechtbank heeft getracht na te leven en zelfs alternatieven heeft aangedragen die de vader allemaal heeft verworpen. Tegen de afspraak in eiste de vader dat zijn ouders aanwezig zouden zijn bij de contactmomenten. De moeder heeft nooit beweerd dat de ouders van de vader nooit bij de omgang aanwezig mogen zijn, maar gedurende de door de rechtbank vastgestelde zes omgangsmomenten wenst zij dit niet omdat zulks teveel spanning met zich brengt. Na deze zes contacten, als deze niet langer worden begeleid, staat het de vader vrij om [dochter] in contact te brengen met zijn ouders. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat volgens de moeder geen enkele aanleiding; zij zal het gerechtelijk oordeel respecteren en nakomen.
Met betrekking tot de derde grief is de moeder van mening dat een rustige opbouw van de zorgregeling in het belang van [dochter] is, zeker gezien de gespannen verhoudingen waarbij beide partijen bij hun ouders inwonen.
Zoals vermeld kan de moeder met grief vier instemmen, maar niet met het gedeelte waarin de vader verzoekt om ruimere omgang in het weekend.
Over de laatste grief stelt de moeder dat het voor een jong kind als [dochter] vooralsnog niet goed is om langere tijd uit de thuissituatie te worden gehaald. Als [dochter] ouder wordt en de zorgregeling goed verloopt, zal de moeder een uitbreiding in de vakanties zeker niet tegengehouden.
3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof gebleken dat partijen beiden van mening zijn dat er contact dient te zijn tussen de vader en [dochter] en dat hetgeen partijen hierin verdeeld houdt, hoofdzakelijk de opbouwfase van de zorgregeling betreft waarin de aan- dan wel afwezigheid van de ouders van de vader van doorslaggevende betekenis is. Het hof constateert, zoals ter zitting door partijen is onderschreven, dat dit tot gevolg heeft gehad dat de contacten tussen [dochter] en de vader in juli 2014 zijn gestagneerd. Gezien de jonge leeftijd van [dochter] en het feit dat zij haar vader geruime tijd niet meer heeft gezien, heeft het hof met partijen besproken dat de hervatting van de contacten tussen de vader en [dochter] tot stand zou kunnen worden gebracht met tussenkomst van Stichting [Stichting] .
Ter zitting hebben partijen zich bereid verklaard om deel te nemen aan een begeleid omgangstraject via Stichting [Stichting] waarbij tevens de nodige aandacht zal zijn voor ouderbegeleiding. De contacten tussen de vader en [dochter] zullen aldaar plaatsvinden en de vader zal hierin door Stichting [Stichting] worden begeleid teneinde de vader in zijn vaderrol te laten groeien. Tevens wordt hiermee beoogd om de moeder het vertrouwen in de vader te laten krijgen dat hij op verantwoorde wijze invulling zal kunnen geven aan zijn contactmomenten met [dochter] .
Nu ook de raad ter zitting heeft ingestemd met deze verwijzing, zal het hof dienovereenkomstig beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de vader en [dochter] , geboren op [geboortedatum] 2013 te
[geboorteplaats] , gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van het project “omgangsbegeleiding”, module Omgangshuis, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Omgangshuis Stichting [Stichting] [adres][postcode] te [geboorteplaats] , telefoon: [telefoonnummer] );
verzoekt Omgangshuis Stichting [Stichting] en (de advocaten van) partijen het hof schriftelijk te informeren omtrent het verloop van de begeleide omgangscontacten;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 12 oktober 2015 PRO FORMA, in afwachting van de schriftelijke berichtgeving over het verloop van de begeleide omgangscontacten via Omgangshuis Stichting [Stichting] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.A.R.M. van Leuven en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.