ECLI:NL:GHSHE:2015:2215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
HD 200.160.765_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming in kort geding na buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomst op basis van Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis in kort geding waarbij de ontruiming van een woning is gevorderd. De woning was verhuurd aan [appellant], maar werd gesloten door de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet na een politie-inval waarbij hennepplanten werden aangetroffen. Woonservice Urbanus, de verhuurder, heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 1 mei 2014 is ontbonden en dat de ontruiming inmiddels heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat [appellant] en zijn bewindvoerder geen belang meer hebben bij het hoger beroep, omdat de huurovereenkomst is ontbonden en het gehuurde opnieuw is verhuurd. De grieven van [appellant] en zijn bewindvoerder worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van Woonservice Urbanus toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.160.765/01
arrest van 16 juni 2015
in de zaak van

1.[appellant],wonende te [woonplaats],

2.
[bewindvoerder] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder (over het vermogen) van dhr. [appellant],wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellant] en [bewindvoerder] q.q.,
advocaat: mr. A.J.T.M. Oudenhoven te Venlo,
tegen
Stichting Woonservice Urbanus,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Woonservice Urbanus,
advocaat: mr. A.D.A. Quaedvlieg te Venlo,
geïntimeerde,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 augustus 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 juli 2014, gewezen tussen [appellant] en [bewindvoerder] q.q. als gedaagden en Woonservice Urbanus als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer. C/03/192295/KG ZA 14-318)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep ;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [appellant] en [bewindvoerder] q.q. met producties;
  • de antwoordakte van Woonservice Urbanus.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep gaat het om het volgende.
3.1.1.
Met ingang van 29 april 2005 heeft Woonservice Urbanus aan [appellant] voor onbepaalde tijd de woning verhuurd, gelegen aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] (hierna: het gehuurde).
3.1.2.
Op 19 maart 2014 heeft een politie-inval in het gehuurde plaatsgevonden, waarbij 25 hennepplanten en 5 hennepstekken werden aangetroffen. Uit het proces-verbaal van verhoor van 19 maart 2014 volgt dat in het gehuurde ook hennepplanten werden gedroogd.
3.1.3.
Bij besluit van 15 april 2014 heeft de burgemeester van Venlo gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om op grond van art. 13b Opiumwet met ingang van 4 juni 2014 tot sluiting van het gehuurde over te gaan voor de duur van zes maanden.
3.1.4.
De door [appellant] in verband met dat besluit bij de bestuursrechter gevraagde voorlopige voorziening is bij uitspraak van 15 mei 2014 afgewezen. Het door [appellant] tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 12 juni 2014 ongegrond verklaard. [appellant] heeft tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij de bestuursrechter (memorie van grieven, randnummer 18).
3.1.5.
Vanwege de sluiting van het gehuurde op grond van art. 13b Opiumwet heeft Woonservice Urbanus bij schrijven van 1 mei 2014 de huurovereenkomst op grond van art. 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk ontbonden.
3.1.6.
Over het vermogen van [appellant] is een beschermingsbewind ingesteld, waarbij [bewindvoerder] tot bewindvoerder is benoemd.
3.1.7.
In eerste aanleg heeft Woonservice -voor zover in hoger beroep van belang- kort gezegd veroordeling gevorderd van [appellant] en [bewindvoerder] q.q. tot ontruiming van het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, met machtiging van Woonservice Urbanus om dit zo nodig met de sterke arm te bewerkstelligen, met veroordeling van beiden in de proceskosten en nakosten.
3.1.8.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad [bewindvoerder] q.q. (voor het geval het beschermingsbewind nog voortduurt) dan wel [appellant] (voor het geval het beschermingsbewind is geëindigd) veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van Woonservice Urbanus zijn, en hen veroordeeld de sleutels af te geven aan Woonservice Urbanus, met machtiging van Woonservice Urbanus om dit zo nodig met de sterke arm te bewerkstelligen, met veroordeling van [bewindvoerder] q.q. dan wel [appellant] in de proceskosten en nakosten zoals nader in het vonnis vermeld.
3.2.
[appellant] en [bewindvoerder] q.q. hebben 4 grieven aangevoerd. Het hoger beroep richt zich tegen de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde en de veroordeling in de proceskosten. Met de grieven betogen [appellant] en [bewindvoerder] q.q. -kort gezegd- dat Woonservice in redelijkheid niet tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst over had mogen gaan (grief 1), dat van Woonservice Urbanus in redelijkheid verlangd kan worden dat zij wacht met de ontbinding totdat het sluitingsbesluit onherroepelijk is (grief 2), dat Woonservice Urbanus een geringer belang bij ontruiming heeft dan [appellant] bij het voortduren van de huur (grief 3) en dat de buitengerechtelijke ontbinding en de ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (grief 4).
3.2.1.
Woonservice Urbanus heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [bewindvoerder] q.q. en [appellant] geen belang meer hebben bij het hoger beroep omdat de huur buitengerechtelijk is ontbonden, het gehuurde inmiddels is ontruimd en per 18 november 2014 opnieuw is verhuurd. Een en ander wringt des te meer, aldus Woonservice Urbanus, nu [bewindvoerder] q.q. en [appellant] pas na meer dan zeven maanden na de ontruimingsveroordeling een memorie van grieven hebben genomen.
Ontvankelijkheid
3.3.
[bewindvoerder] q.q. en [appellant] vermelden in de in hun opdracht betekende dagvaarding in hoger beroep dat [bewindvoerder] q.q. bewindvoerder is over het vermogen van [appellant]. Ook het hof zal daarvan uit gaan. Een en ander brengt mee dat [appellant] niet ontvankelijk is in het hoger beroep, aangezien dit dient te worden ingesteld door [bewindvoerder] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [appellant] ([bewindvoerder] q.q.).
Ontruiming
3.4.1.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of er nog sprake is van (spoedeisend) belang aan de zijde van [bewindvoerder] q.q. bij diens beroep tegen de veroordeling tot ontruiming. Het hof dient dit te beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van het wijzen van dit arrest.
3.4.2.
Daarbij dient er vanuit te worden gegaan dat de huurovereenkomst op 1 mei 2014 door Woonservice Urbanus buitengerechtelijk is ontbonden en dat die ontbinding (nog) niet is aangevochten in een bodemprocedure. Voorts heeft te gelden dat de ontruiming reeds geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en dat het gehuurde met ingang van 18 november 2014 opnieuw is verhuurd aan een derde.
3.4.3.
In verband met de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst heeft [bewindvoerder] q.q. in beginsel geen belang meer bij de behandeling van het hoger beroep gericht tegen de beslissing om de woning te ontruimen. Ook indien het bestreden vonnis wordt vernietigd, brengt dat immers niet mee dat [bewindvoerder] q.q. en met hem [appellant] daarmee toegang tot de woning krijgen. De huurovereenkomst is immers buitengerechtelijk ontbonden.
3.4.4.
Voor zover [bewindvoerder] q.q. betoogt dat die buitengerechtelijke ontbinding geen effect heeft gesorteerd en de bodemrechter die ontbinding zal vernietigen, omdat geen sprake is van een zodanige tekortkoming van [appellant] die ontbinding rechtvaardigt, verwerpt het hof dat verweer. Voor de buitengerechtelijke ontbinding ex art 7:231 lid 2 BW is immers geen tekortkoming van de huurder vereist. De buitengerechtelijke ontbinding is gebaseerd op de sluiting van het pand door de burgemeester op basis van art. 13b van de Opiumwet.
Dat de burgemeester het pand ten onrechte heeft gesloten is voorshands niet gebleken. Dat geldt te meer, gelet op de onder 3.1.2. vermelde feiten. Voorshands is niet aannemelijk dat het besluit van de burgemeester geen stand zal houden in de bestuursrechtelijke procedure. Daarmee is evenmin voldoende aannemelijk dat de buitengerechtelijke ontbinding in een bodemprocedure wordt vernietigd. De door [bewindvoerder] q.q. bij akte overgelegde producties (de uitspraken van de politierechter van de rechtbank Limburg en de oriëntatiepunten van de rechtbank Limburg) leiden niet tot een ander oordeel. Zoals Woonservice Urbanus in haar antwoordakte heeft aangevoerd, blijkt daaruit juist dat [appellant] (strafrechtelijk) verwijtbaar heeft gehandeld door in het gehuurde opzettelijk in strijd met de Opiumwet te handelen. Dat er geen strafrechtelijke ontnemingsmaatregel is opgelegd doet daaraan geen afbreuk.
3.4.5.
Het hof volgt [bewindvoerder] q.q. niet in zijn betoog dat Woonservice Urbanus had moeten wachten met de buitengerechtelijke ontbinding totdat de beslissing tot sluiting van het gehuurde onherroepelijk zou zijn geworden. De wettelijke mogelijkheid van buitengerechtelijke ontbinding is, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, juist ingevoerd teneinde een verhuurder de gelegenheid te geven om een door de burgemeester gesloten pand dat geen huurinkomsten meer genereert sneller opnieuw te verhuren. Daarmee verdraagt zich niet dat met een buitengerechtelijke ontbinding moet worden gewacht totdat onherroepelijk is beslist over de sluiting van het pand. Een en ander geldt te meer nu het gehuurde voor een periode van zes maanden is gesloten.
Ook een belangenafweging tussen partijen leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij betrekt het hof in het bijzonder dat het pand is gesloten op basis van aan [appellant] toe te rekenen gedragingen en dat de sluiting meebrengt dat Woonservice Urbanus voor een periode van zes maanden geen huurgenot kon verschaffen en huurinkomsten kon genereren. De grieven 1 tot en met 3 treffen derhalve geen doel.
3.4.6.
Hetzelfde lot treft grief 4. Daarin voert [bewindvoerder] q.q. aan dat de buitengerechtelijke ontbinding en de ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. [bewindvoerder] q.q. verwijst in dat kader naar de beperkte tekortkomingen aan de zijde van [appellant]. Het hof heeft reeds overwogen dat de ontbinding is gebaseerd op de sluiting van het pand door de burgemeester en dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat een bodemrechter de buitengerechtelijke ontbinding zal vernietigen. De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid doet zich slechts bij uitzondering gelden. In de gegeven omstandigheden is daarvan naar het voorlopig oordeel van het hof geen sprake.
3.5.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.
3.6.
[bewindvoerder] q.q. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Woonservice Urbanus.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [bewindvoerder] q.q. in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Woonservice Urbanus worden begroot op € 704,-- aan griffierecht en op € 1.341,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de beslissing over de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, J.P. de Haan en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juni 2015.
griffier rolraadsheer