ECLI:NL:GHSHE:2015:2212

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
F 200.166.233_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na erkenning door de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de stichting Nidos tot voogdes over zijn minderjarige zoon is benoemd. De vader, die in hoger beroep is gekomen, stelt dat er gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zijn huwelijk met de moeder wettelijk erkend was, en verzoekt om het gezag over zijn zoon te verkrijgen. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader afgewezen, omdat de moeder ten tijde van de bevalling minderjarig was en daardoor niet bevoegd was om het gezag uit te oefenen. De vader heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen wettelijk erkend huwelijk was en dat zijn erkenning van de zoon niet is meegenomen in de beslissing.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder inmiddels meerderjarig is verklaard, waardoor zij ook bevoegd is om het gezag uit te oefenen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader zijn zoon heeft erkend en dat de ouders gezamenlijk met het gezag over de zoon belast kunnen worden. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en belast de vader en de moeder gezamenlijk met het ouderlijk gezag over hun zoon. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 18 juni 2015
Zaaknummer: F 200.166.233/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/196219 / FA RK 14-2832
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.S. Krol,
tegen
de Stichting Nidos,
gevestigd te
[vestigingsplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
locatie Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 maart 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de stichting af te wijzen wegens het feit dat bij de vader en de moeder het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het door hen aangegeven huwelijk als wettelijk was erkend, dan wel het verzoek van de stichting af te wijzen en de vader ex artikel 1:253q van het Burgerlijk Wetboek (BW) te belasten met het gezag over de hierna nader te noemen minderjarige.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 10 april 2015, heeft de stichting verzocht het beroep ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2015. De onderhavige zaak is vanwege de onderlinge samenhang gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer
F 200.165.868/01, waarin de moeder tegen dezelfde beschikking beroep heeft ingesteld.
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Krol;
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Gruijl;
  • de stichting vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting];
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [de zoon] (hierna: [de zoon]), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats].
3.2.
De moeder is geboren op [geboortedatum] 1997. Gezien haar minderjarigheid was de moeder ten tijde van de bevalling van [de zoon] op grond van artikel 1:246 BW onbevoegd tot het uitoefenen van het gezag over hem.
3.3.
Teneinde in het door de minderjarigheid van de moeder ontstane gezagsvacuüm te voorzien heeft de rechtbank op verzoek van de stichting bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking de stichting tot voogdes benoemd over [de zoon]. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om ex artikel 1:253q BW te worden belast met het gezag over [de zoon] afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de ouders niet aannemelijk hebben gemaakt dat er tussen hen sprake is van een in Nederland als wettelijk te erkennen huwelijk (grief 1). In de registratieformulieren van de ouders bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers staat vermeld dat de ouders zijn gehuwd. Gelet hierop mochten de ouders erop vertrouwen dat het huwelijk wettelijk was erkend.
De vader voert subsidiair met grief 2 aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek ex artikel 1:253q BW om met het gezag over [de zoon] te worden belast heeft afgewezen. De vader heeft ter zitting in eerste aanleg een afschrift van de geboorteakte van [de zoon], tevens inhoudende een latere vermelding van de erkenning van [de zoon] door de vader op 3 december 2014, overgelegd. De rechtbank is aan deze erkenning ten onrechte voorbij gegaan.
3.6.
Op de standpunten van de stichting en de raad zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de ouders niet aannemelijk hebben gemaakt dat er tussen hen sprake is van een in Nederland als wettelijk te erkennen huwelijk. Ook anderszins is het hof daarvan niet gebleken. Grief 1 faalt dan ook.
3.7.2.
Het hof overweegt voorts dat - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - uit de overgelegde geboorteakte van [de zoon] blijkt dat de vader [de zoon] heeft erkend en derhalve tot het gezag over hem bevoegd is. In zoverre slaagt grief 2. Verder staat als onbetwist vast dat de moeder bij beschikking van 1 mei 2015 door de rechtbank meerderjarig is verklaard, waardoor ook zij inmiddels bevoegd is om het gezag over [de zoon] uit te oefenen.
De stichting heeft ter zitting van het hof haar in eerste aanleg ingediend verzoek gewijzigd in die zin dat zij thans verzoekt om in het belang van [de zoon] de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag over hem te belasten. De raad heeft ter zitting verklaard zich in het gewijzigde verzoek van de stichting te kunnen vinden. Ook de vader en de moeder stemmen ermee in dat zij met het gezamenlijk gezag over [de zoon] worden belast.
Onder deze omstandigheden is het hof met de stichting en de raad van oordeel dat het in het belang van [de zoon] is dat de vader en de moeder beiden met het gezag over hem belast worden.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
20 februari 2015,
en opnieuw rechtdoende:
belast de vader en de moeder gezamenlijk met het ouderlijk gezag over
[de zoon], wiens geslachtsnaam sinds de erkenning d.d. 3 december 2014 luidt: [achternaam van de vader], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats];
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.