ECLI:NL:GHSHE:2015:2204

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
HD 200.134.850_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma en bewijs van waardering van vermogensbestanddelen

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een vennootschap onder firma (VOF) tussen twee partijen, [appellant] en [geïntimeerde]. De VOF, die onder de naam D&K Garagebedrijf opereerde, werd op 15 januari 2010 ontbonden. [appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat de VOF niet is beëindigd en dat de rechten en plichten van partijen zijn vastgelegd in de vennootschapsovereenkomst. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de ontbinding met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden, en dat [geïntimeerde] moest bewijzen dat er afspraken waren gemaakt over de beëindiging van de VOF.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 17 november 2009 een bespreking hebben gehad met hun accountants, waar afspraken zijn gemaakt over de beëindiging van de VOF. Het hof concludeert dat de ontbinding van de VOF is ingeschreven in het Handelsregister en dat beide partijen akkoord zijn gegaan met de voorwaarden van de ontbinding. [appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat deze grieven falen. De getuigenverklaringen van de accountants ondersteunen de stelling van [geïntimeerde] dat de ontbinding en de waardering van de vermogensbestanddelen zijn overeengekomen zoals vastgelegd in een memo van 30 november 2009.

Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 16 juni 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.134.850/01
arrest van 16 juni 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. van Oijen te Etten-Leur,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 november 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda respectievelijk rechtbank Zeeland-West-Brabant onder zaaknummer C/02/238595/HA ZA 11-1245 gewezen vonnissen van 13 juni 2012 en 17 juli 2013.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 19 november 2013 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 11 december 2013;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

7.1.
In rov. 3.1. van het vonnis van 13 juni 2012 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 1 wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen. [appellant] heeft in grief 1 terecht gewezen op een aantal verschrijvingen in rov. 3.3. van voormeld vonnis. Het hof zal, nu [geïntimeerde] deze verschrijvingen erkent, deze rechtsoverweging lezen in de door [appellant] aangegeven zin.
7.2.
In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
( i) Partijen zijn met ingang van 22 oktober 2003 een vennootschap onder firma (hierna: de VOF) aangegaan, zoals neergelegd in de tussen hen op 20 oktober 2003 gesloten overeenkomst van vennootschap onder firma (prod. 1 inleidende dagvaarding). De VOF heeft laatstelijk gehandeld onder de naam v.o.f. D&K Garagebedrijf.
(ii) De activiteiten van de VOF bestonden uit: 1. in- en verkoop en verhuur van auto’s; en 2. de exploitatie van een garagebedrijf (APK-keuringsstation en reparatie en onderhoud van auto’s). [appellant] hield zich hoofdzakelijk bezig met de onder 1. genoemde activiteiten en [geïntimeerde] met de activiteiten onder 2.
(iii) Op 17 november 2009 hebben partijen een bespreking gehad met de heer [accountant van de VOF 2] (hierna: [accountant van de VOF 2]) en mevrouw [accountant van de VOF 1] (hierna: [accountant van de VOF 1]) van het accountantskantoor van de VOF, HLB Van [Partners] & Partners. Bij dit overleg was de echtgenote van [appellant], mevrouw [echtgenote van appellant] (hierna: [echtgenote van appellant]), die eveneens werkzaam was bij de VOF, aanwezig.
[accountant van de VOF 2] heeft naar aanleiding van het overleg van 17 november 2009 een op 30 november 2009 gedateerde memo opgesteld (prod. 3 inleidende dagvaarding). In dit memo is onder meer vermeld de wijze waarop tussen partijen zal worden afgerekend in het kader van een door hen voorgenomen beëindiging van de VOF en splitsing van de activiteiten.
(iv) Partijen hebben een op 4 januari 2010 gedateerd wijzigingsformulier
“voor akkoord op de ontbinding”getekend (prod. 9 brief mr. Van de Corput d.d. 13 januari 2012). Op basis van dit formulier, dat door [geïntimeerde] is ingediend bij de Kamer van Koophandel, is de ontbinding van de VOF per 15 januari 2010 ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK nummer 20051733). Met behulp van hetzelfde formulier heeft [geïntimeerde] zich op 15 januari 2010 ingeschreven als eenmanszaak, handelend onder de naam D&K Garagebedrijf.
( v) Op 11 januari 2010 heeft [appellant] zich ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel als eenmanszaak, handelend onder de namen D&K Autoservice en D&K Busverhuur (prod. 3 conclusie van antwoord).
7.3.
[appellant] heeft [geïntimeerde] in rechte betrokken en gevorderd: I. voor recht te verklaren dat de VOF niet is beëindigd; II. voor recht te verklaren dat de rechten en plichten van partijen ter zake de VOF zijn vastgesteld in de vennootschapsovereenkomst; III. [geïntimeerde] te veroordelen met [appellant] afspraken te maken over de beëindiging c.q. overname van de VOF, althans om mee te werken aan de liquidatie van de VOF, althans [geïntimeerde] te veroordelen met [appellant] de rechtsbetrekkingen af te wikkelen op de wijze zoals in de vennootschaps-overeenkomst is bepaald; en IV. [geïntimeerde] te veroordelen om medewerking te verlenen aan de ongedaanmaking van de inschrijving van de ontbinding van de VOF per 15 januari 2010.
7.4.
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 13 juni 2012 geoordeeld dat de VOF met wederzijds goedvinden is ontbonden en [geïntimeerde] – voor wat betreft de financiële afwikkeling van de liquidatie/ ontvlechting - opgedragen te bewijzen dat partijen op 17 november 2009 de afspraken hebben gemaakt zoals is neergelegd in het memo van 30 november 2009. Bij het eindvonnis waarvan beroep heeft de rechtbank [geïntimeerde] geslaagd geacht zijn bewijsopdracht en de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
7.5.
[appellant] heeft in hoger beroep 7 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
7.6.
Grief 2 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de VOF met wederzijds goedvinden per 15 januari 2010 is ontbonden.
Het hof overweegt als volgt. De grief faalt. Uit voormeld, door beide partijen getekend, mutatieformulier blijkt immers dat zij beiden akkoord zijn gegaan met de ontbinding van de VOF per 15 januari 2010. Vaststaat dat de ontbinding van de VOF vervolgens in het Handelsregister is ingeschreven. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat uit het feit dat [appellant] reeds vooruitlopend op de ontbinding van de VOF per 15 januari 2010, op 11 januari 2010, een eenmanszaak heeft opgericht en ingeschreven in het Handelsregister (en dat [geïntimeerde] op 15 januari 2010 de inschrijving van de VOF heeft omgezet in de inschrijving van een eigen eenmanszaak) eveneens blijkt dat de VOF met wederzijdse instemming is ontbonden.
7.7.
Met de grieven 3 tot en met 7 stelt [appellant] dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de beëindiging van de VOF en de verdere afwikkeling daarvan en dat op dit punt, daarom, alsnog de oorspronkelijke vennootschapsovereenkomst moet worden gevolgd. Grief 6 richt zich tegen de bewijswaardering van de rechtbank. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
7.8.
Het hof overweegt als volgt.
7.8.1
Uit de getuigenverklaringen van [accountant van de VOF 1] en [echtgenote van appellant] blijkt dat de samenwerking tussen [appellant] en [geïntimeerde] stroef liep, dat op initiatief van [echtgenote van appellant] een afspraak is belegd met de accountant van de VOF, [accountant van de VOF 1], en dat de bespreking ten doel had de ontvlechting van de VOF. Vaststaat dat deze bespreking op 17 november 2009 heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van [accountant van de VOF 1], [accountant van de VOF 2], [geïntimeerde], [appellant] en [echtgenote van appellant]. [accountant van de VOF 1] heeft verklaard dat zij en [accountant van de VOF 2] ter voorbereiding van het gesprek een tussentijdse balans van 30 september 2009 en een activastaat hadden opgemaakt, de vennootschapsovereenkomst hadden bekeken en dat zij deze stukken hebben meegenomen naar de bespreking. De verklaringen van deze getuigen zijn in zoverre niet weersproken.
7.8.2
Vaststaat dat [accountant van de VOF 2] naar aanleiding van deze bespreking het op 30 november 2009 gedateerde memo heeft opgesteld. Dit memo is bij e-mailbericht van 8 januari 2010 naar, zoals onweersproken is gesteld, het e-mailadres van de VOF gestuurd (en naar de partner van [geïntimeerde], [partner van geïntimeerde]) en op 22 februari 2010 naar het e-mailadres van de eenmanszaak van [appellant] (prod. 3 inleidende dagvaarding). [echtgenote van appellant], die destijds bij de VOF werkzaam was, heeft als getuige verklaard dat zij het memo van 30 november 2009 heeft gezien nadat dit via de mail was binnengekomen op het adres van VOF en dat [appellant] het niet eens was met het memo.
7.8.3
In dit memo is, voor zover verder van belang, het volgende vermeld:
Beëindiging samenwerking
(..) In het kader van deze beëindiging zal de heer [appellant] de verhuur van bestelauto’s voortzetten, terwijl de heer [geïntimeerde] de reparatie en het onderhoud van personenauto’s voor eigen rekening en risico zal voortzetten.
Financiële gevolgen
(..) (het) verdient (..) de voorkeur om de beëindiging van de samenwerking in de loop van januari 2010 te laten plaatsvinden. (..)
Verdeling ondernemingsvermogen
Voor de verdeling van het ondernemingsvermogen van V.O.F D&K Garagebedrijf wordt een slotbalans opgesteld per de datum van de beëindiging. Het vermogen van de heren [appellant] en [geïntimeerde], dat uit deze slotbalans blijkt, wordt door toescheiding verdeeld. Deze toescheiding vindt plaats overeenkomstig de bestemming: geactiveerde vervoersmiddelen alsmede resterende handelsvoorraad worden overgenomen door de heer [appellant], terwijl de huurdersinvesteringen, inventarisgoederen alsmede voorraad onderdelen en banden door de heer [geïntimeerde] worden overgenomen. Hetzelfde geldt voor debiteuren en crediteuren: deze worden ook toegedeeld afhankelijk van de oorsprong (..).
Verdeling van het ondernemingsvermogen vindt plaats tegen boekwaarde. (..)
Omdat de beide gewezen vennoten ieder na ontbinding van V.O.F. D&K Garagebedrijf een afzonderlijk bedrijfsonderdeel voorzetten, wordt geen goodwill in aanmerking genomen.
Over- en onderbedeling
Indien nadat de toescheiding als hiervoor bedoeld heeft plaatsgevonden een overschot of een tekort blijkt ten opzichte van het ondernemingsvermogens volgens de slotbalans, ontstaat in zoverre een schuld wegens overbedeling respectievelijk een vordering uit onderbedeling. (..)
Praktische zaken
De tenaamstelling van bestelauto’s die voor verhuur bestemd zijn, dient wellicht gewijzigd te worden. Na ontbinding van de V.O.F. D&K Garagebedrijf dienen deze auto’s op naam van de heer [appellant] geregistreerd te worden. Hetzelfde geldt voor personenauto’s uit de handelsvoorraad voorzover deze op naam van V.O.F. D&K Garagebedrijf zijn geregistreerd.
(..)
De inschrijving van V.O.F. D&K Garagebedrijf in het Handelsregister van de Kamers van Koophandel dient doorgehaald te worden. Vervolgens dienen zowel de heer [appellant] als de heer [geïntimeerde] zich opnieuw in te schrijven in dit Handelsregister als respectievelijk eigenaren van een verhuurhuurbedrijf van bestelauto’s en een garagebedrijf voor onderhoud en reparatie.
(..)
De huur [geïntimeerde] zal de werkplaats te [vestigingsplaats], [het adres] huren van de heer [appellant] (..)”
7.8.4
Drs. [registeraccountant] RA heeft in zijn aan mr. Van Oijen gerichte en door [accountant van de VOF 1] en [accountant van de VOF 2] ondertekende brief van 5 september 2011 (prod. 1 conclusie van antwoord) bevestigd dat partijen op 17 november 2009 zijn overeengekomen zoals is neergelegd in het memo van 30 november 2009.
7.8.5
[accountant van de VOF 2] en [accountant van de VOF 1] hebben als getuigen eensluidend verklaard dat in het memo van 30 november 2009 de afspraken zijn neergelegd die partijen tijdens de bespreking van 17 november 2009 hebben gemaakt. Beide getuigen hebben verklaard dat partijen op laatstgenoemde datum zijn overeengekomen dat de activiteiten van de VOF zouden worden gesplitst in die zin dat [appellant] het verhuur van de bussen en de bestelauto’s zou voortzetten en de handel in tweedehands auto’s en [geïntimeerde] het garagebedrijf en het onderhoud, dat om reden dat partijen ieder hun eigen activiteiten zouden voortzetten in een eenmanszaak er geen goodwill zou worden betaald en dat gewaardeerd zou worden tegen de boekwaarde. [accountant van de VOF 1] heeft op dit punt verklaard dat in de vennootschapsovereenkomst (artikel 16, hof) weliswaar passages stonden over overname en goodwill, maar dat nu het hier ging over een splitsing en geen sprake was van een echte overname, partijen het er over eens waren dat geen goodwill zou worden gerekend.
[accountant van de VOF 2] heeft verder verklaard dat partijen het tijdens het gesprek van 17 november 2009 eens waren over het uitgangspunt dat de werkelijke waarde van de bezittingen gelijk was aan de boekwaarde en dat wanneer dit niet het geval was geweest de (slot-)balans van 15 januari 2010 er anders zou hebben uitgezien. [accountant van de VOF 2] heeft voorts verklaard dat als een van de partijen aanspraak zou hebben gemaakt op goodwill dat dan in de slotbalans zou zijn geactiveerd. De ondertekening door [appellant] van de slotbalans en de waarderingen van de bedrijfswagens (de inkoopverklaring) hield geen verband met de fiscus, aldus de getuige [accountant van de VOF 2].
[accountant van de VOF 1] heeft verder verklaard dat er ontvlochten zou worden per 15 januari 2010 en dat zij en [accountant van de VOF 2] de jaarrekening 2009 en een slotbalans per 15 januari 2010 zouden opstellen. [accountant van de VOF 1] heeft voorts verklaard dat [appellant] haar vóór 15 januari 2010 heeft gebeld met de opmerking dat hij vond dat hij goodwill moest krijgen, dat zij, [accountant van de VOF 1], [appellant] toen heeft herinnerd aan de gemaakte afspraak, dat zij hem heeft uitgelegd waarom hij geen recht had op goodwill en dat zij het idee had dat [appellant] zich erin kon vinden dat geen goodwill werd betaald. [accountant van de VOF 1] heeft vervolgens verklaard dat [appellant] later in januari 2010 en na kennisneming van de slotbalans op de goodwill is teruggekomen en dat [appellant] er toen geen vrede mee had dat hij geen goodwill zou krijgen, maar dat hij de slotbalans desalniettemin heeft getekend. Volgens [accountant van de VOF 1] was de reden van deze onvrede dat [appellant] problemen had met bedrag dat hij op grond van de slotbalans van [geïntimeerde] zou ontvangen. [accountant van de VOF 1] heeft verklaard dat zij de inkoopverklaring van de auto’s heeft opgesteld omdat, naar zij begreep, [echtgenote van appellant] die nodig had om de tenaamstelling van de auto’s te wijzigen, in die zin dat ze zouden worden geregistreerd ten name van de nieuwe eenmanszaak van [appellant], dat de waarden van de auto’s zijn overgenomen uit de slotbalans en dat zij de berekening van het door [geïntimeerde] aan [appellant] te betalen bedrag heeft opgesteld (prod. 8 conclusie van antwoord).
7.8.6
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] met de door [accountant van de VOF 1] en [accountant van de VOF 2] afgelegde getuigenverklaringen, ondersteund door de brief van Drs. [registeraccountant] RA van 5 september 2011, het bewijs geleverd dat partijen op 17 november 2009 zijn overeengekomen de in de VOF gedreven onderneming per 15 januari 2010 te splitsen en de vermogensbestanddelen van de VOF per 15 januari 2010 te waarderen op de wijze zoals in het memo van 30 november 2009 is neergelegd (en zoals nader is uitgewerkt in de slotbalans).
De andersluidende verklaringen van [appellant], [echtgenote van appellant] en [medewerker van de VOF] leggen, gelet op de gedetailleerde en met elkaar overeenstemmende verklaringen van de getuigen [accountant van de VOF 1] en [accountant van de VOF 2] onvoldoende gewicht in de schaal om het door [geïntimeerde] geleverde bewijs te ontkrachten. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat [appellant] op 8 februari 2010 de slotbalans van 15 januari 2010 heeft ondertekend (prod. 6 conclusie van antwoord), terwijl op deze slotbalans geen goodwill was geactiveerd en de vermogensbestanddelen op de slotbalans zijn geactiveerd conform het memo van 30 november 2009. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat [appellant] eveneens de inkoopverklaring (betreffende auto’s die hij bij de beëindiging van de VOF per 15 januari 2010 heeft verkregen) heeft ondertekend (prod. 7 conclusie van antwoord) en dat, naar onweersproken vaststaat, deze waarden overeenkomen met de geactiveerde waarden op de slotbalans. De verklaring van [appellant] dat hij pas tijdens een bespreking op 22 februari 2010, dat wil zeggen na de ondertekening van de slotbalans, er achter is gekomen dat hij geen goodwill zou krijgen, acht het hof in het licht van de andersluidende verklaring van [accountant van de VOF 1] op dit punt niet aannemelijk. De verklaring van de getuige [accountant van de VOF 1] bevestigt wel dat [appellant] later andere gedachten over de goodwill had, maar dat is onvoldoende voor de conclusie dat [appellant] eerder, op 17 november 2009, niet met het niet vergoeden van goodwill (zoals volgens de getuigen [accountant van de VOF 2] en [accountant van de VOF 1], naar het hof begrijpt, ook niet gebruikelijk was in de situatie dat elk van de vennoten zijn aandeel in de bedrijfsvoering van de vennootschap zelfstandig zou voortzetten) zou hebben ingestemd.
7.8.7
Het voorgaande betekent dat het hof ervan uitgaat dat een financiële afwikkeling van de beëindiging van de samenwerking op basis van de vennootschapsovereenkomst, zoals in algemene zin bepleit in (de toelichting op) grief 4, niet langer aan de orde is. Grief 7 heeft specifiek betrekking op de rentevergoeding ad 5% over de kapitaalrekening van [appellant], zoals voorzien in de vennootschapsovereenkomst. Uit de toelichting op deze grief begrijpt het hof dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat hij deze vergoeding niet heeft ontvangen en dat hij daarop nog steeds aanspraak kan maken.
Het hof acht deze stelling onvoldoende onderbouwd en gaat er daarom aan voorbij, met name nu in de bijlage bij de (mede door [appellant] ondertekende) slotbalans, houdende de winstverdeling over 2010, uitdrukkelijk en ten voordele van [appellant] rekening wordt gehouden met een rentevergoeding ad 5% over het kapitaal.
7.8.8
In het memo van 30 november 2009 is vermeld dat [geïntimeerde] de (op dat moment door de VOF gehuurde) werkplaats aan [het adres] te [vestigingsplaats] van [appellant] zou huren. Uit de getuigenverklaring van [echtgenote van appellant] blijkt dat tijdens de bespreking van 17 november 2009 aan de orde is geweest dat [geïntimeerde] van [appellant] zou blijven huren, maar dat dat niet mogelijk was op de oude locatie en dat [appellant] op zoek was naar een nieuwe locatie. [appellant] heeft ter zake verklaard dat [geïntimeerde] de nieuwe locatie slechts wilde huren onder de voorwaarde dat hij inspraak zou hebben over de inrichting en dergelijke, maar dat hij, [appellant], daarover niet wilde spreken omdat hij eerst betaald wilde krijgen. [appellant] heeft voorts verklaard dat voorwaarde voor ontbinding van de VOF was dat schriftelijk vast zou liggen dat [geïntimeerde] 10 jaar zou blijven huren.
Het hof overweegt als volgt. Dat partijen op 17 november 2009 de afspraak hebben gemaakt dat alleen tot ontvlechting van de VOF zou worden overgegaan op voorwaarde dat [geïntimeerde] de bestaande, dan wel de nieuwe, locatie 10 jaren van [appellant] zou huren blijkt niet uit voormelde memo en wordt ook niet gesteund door de verklaringen van de andere getuigen. Het hof gaat derhalve aan het andersluidende standpunt (en verklaring) van [appellant] als onvoldoende onderbouwd voorbij.
7.9
[appellant] heeft in hoger beroep in algemene bewoordingen een bewijsaanbod gedaan. Het hof gaat aan dit aanbod als onvoldoende concreet en specifiek voorbij. Nu in eerste aanleg reeds bewijsvoering door [appellant] heeft plaatsgehad (in het kader van het door hem te leveren tegenbewijs), had van [appellant] mogen worden verwacht dat hij zijn bewijsaanbod in hoger beroep nader zou hebben toegelicht, bijvoorbeeld door te specificeren dat en waarom hij (bepaalde) getuigen (opnieuw) wil doen horen, hetgeen hij heeft nagelaten.
7.10.
De conclusie luidt dat de grieven falen. De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 299,- aan verschotten en op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, S. Riemens en W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juni 2015.
griffier rolraadsheer