3.1.In de rechtsoverwegingen 3.1.1 tot en met 3.1.17 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 1 wordt deze vaststelling - deels - bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
a. a) Libertas Scheepsholding B.V. (hierna: “Libertas”) is eigenaar van het ms. “Libertas”, brandmerk [brandmerk], (hierna: “het schip”) en van de tot november 2010 in het schip ingebouwde voortstuwingsmotor aan bakboordzijde, merk Cummins, type KTA38M2, motornummer [motornummer] (hierna: “de motor” of “de BB-motor”). Het schip is een binnenschip in de zin van boek 8 BW. Bestuurder en enig aandeelhouder van Libertas is de heer [bestuurder Libertas] (hierna: [bestuurder Libertas]).
b) De (rechtsvoorganger van de) bank heeft bij akte van 11 juni 2010 tot een bedrag van € 3.500.000,--, te vermeerderen met 50% voor rente en kosten, dus tot een bedrag van
€ 5.250.000,--, een eerste recht van hypotheek op het schip, inclusief de motor, verkregen tot zekerheid voor al hetgeen zij te eniger tijd, uit welken hoofde dan ook, van Libertas te vorderen zou hebben.
c) [Diesel Marine] heeft ingevolge daartoe verkregen opdracht op 2 september 2010 en van 4 tot en met 9 september 2010 werkzaamheden aan boord van het schip, in het bijzonder aan de SB-motor, uitgevoerd. Op 24 september 2010 heeft [Diesel Marine] hiervoor een factuur ter hoogte van € 18.076,75 aan Libertas verzonden, die onbetaald is gebleven.
d) [Diesel Marine] heeft ingevolge daartoe verkregen opdracht op 16 oktober 2010 werkzaamheden aan boord van het schip, in het bijzonder aan de BB-motor, uitgevoerd. Op 22 oktober 2010 heeft [Diesel Marine] hiervoor een factuur ter hoogte van € 15.121,58 aan Libertas verzonden, die onbetaald is gebleven.
e) Onderaan beide facturen staat vermeld dat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn, zoals deze op de achterzijde van de facturen zijn afgedrukt.
f) Op of omstreeks 10 november 2010 ontstonden er (weer) problemen met de BB-motor. [Diesel Marine] heeft op 12 november een eerste offerte voor revisie van de motor uitgebracht. De motor zou worden uitgebouwd en naar de werf van [Diesel Marine] in [vestigingsplaats 1] worden getransporteerd ter reparatie. Vervolgens zou de motor weer worden getransporteerd naar Gorinchem, waar het schip lag, om door [Diesel Marine] te worden ingebouwd. Betalingscondities waren 60% bij opdracht, 40% voor technische proefvaart.
Op 15 november 2010 heeft [Diesel Marine] een herziene offerte uitgebracht. In deze offerte stond vermeld dat het schip na de reparatie van de uitgebouwde motor in de haven van [Diesel Marine] te [vestigingsplaats 1] zou komen te liggen en dat aldaar de motor weer zou worden ingebouwd. Betalingscondities waren 100% voor technische proefvaart.
Op 16 november 2010 kwam een derde offerte, waarin stond vermeld dat de motor reeds was uitgebouwd en naar [Diesel Marine] in [vestigingsplaats 1] was getransporteerd en dat het inbouwen op de werf van [Diesel Marine] zou geschieden. Vermeld stond dat het werk reeds was aangevangen. De betaling was 100% voor technische proefvaart, met de opmerking: “
Dit geld komt ten dele van de verzekering via een “akte van cessie” en restant + BTW via V.o.f. [sleepbedrijf] te [vestigingsplaats 4]”. Deze derde offerte is door Libertas en [Diesel Marine] ondertekend (maar niet door genoemde v.o.f. [sleepbedrijf]).
Op 3 december 2010 werd de vierde en laatste offerte uitgebracht. Hierin stond onder meer: “
Naar aanleiding van het telefoongesprek met dhr. [bestuurder Libertas] door [directeur appellanten] d.d. 18 november 2010 doen wij u hierbij onze herziene opdrachtbevestiging toekomen. Hiermede komt opdrachtbevestiging (..) d.d. 16 november 2010 te vervallen.” De betalingscondities waren gelijk aan die uit de eerdere opdrachtbevestiging. Deze offerte is getekend door [Diesel Marine] en Libertas (maar niet door [sleepbedrijf]).
In deze laatste, definitieve, opdrachtbevestiging waren enkele technische details veranderd ten opzichte van de eerdere offerte, was de prijs verlaagd tot € 132.750,- excl. btw, stond eveneens vermeld dat het werk al was aangevangen en werd weer uitgegaan van transport van de gereviseerde motor naar het schip in Gorinchem teneinde aldaar te worden ingebouwd.
g) Op 3 december 2010 heeft [Scheeps Electro] aan Libertas een portofoon met accu en lader verkocht en geleverd.
h) Op 10 december 2010 heeft [Diesel Marine] voor haar werkzaamheden aan de motor een factuur ter hoogte van € 157.972,50 aan Libertas verzonden, die onbetaald is gebleven.
i. i) Op 24 december 2010 heeft [Scheeps Electro] aan Libertas voor de portofoon c.a. een factuur ter hoogte van € 660,45 verzonden, die onbetaald is gebleven.
j) [bestuurder Libertas] heeft het schip op 27 december 2010 naar de haven van [Diesel Marine] (en/of [Scheeps Electro]) aan de [adres] in [vestigingsplaats 1] gevaren.
k) [Diesel Marine] en/of [Scheeps Electro] heeft/hebben aan [bestuurder Libertas] een bedrag van (bijna) € 12.000,00 betaald.
l) [Diesel Marine] en/of [Scheeps Electro] heeft/hebben Libertas op 28 december 2010 bericht dat zij zich ten aanzien van het schip beriep op haar retentierecht. Op die dag heeft/hebben zij om 10.20 uur aan [bestuurder Libertas] een schriftelijke bevestiging overhandigd waarin onder meer staat:
“(…) persoonlijk overhandigd aan dhr. [bestuurder Libertas] op 28-12 om 10:20
Betreft: retentierecht ms “Libertas”
(…) Gistermiddag, maandag 27 december 2010 omstreeks 16:15, heeft u ms “Libertas” vrijwillig en eigenhandig afgemeerd in onze haven te [vestigingsplaats 1] voor het afronden van de reparatiewerkzaamheden aan de[motor]
. Deze motor is te Gorinchem uitgebouwd, vervolgens in onze werkplaats volledig gereviseerd conform de overeengekomen opdrachtbevestiging 10455 rev2 pos. A en B en staat nu gereed om teruggeplaatst te worden.
We zijn gisteren gestart met reparatiewerkzaamheden aan het (nood)stuurwerk en hebben vanmorgen de inbouwwerkzaamheden hervat. Alle werkzaamheden worden echter per direct stopgezet i.v.m. het niet tijdig betalen van openstaande rekeningen en het niet-nakomen van uw toezeggingen m.b.t. betalingen. [X.] Diesel Marine BV houdt[het schip]
in retentie totdat alle openstaande facturen aan de [X.] Diesel & Marine Bedrijvengroep m.b.t. leveringen en reparaties aan dit schip, inclusief bijkomende (incasso-)kosten en rente zijn voldaan.
Het betreft de navolgende facturen vanuit [X.] Diesel Marine bv:
(…)
En vanuit [X.] Scheeps Electro bv:
(..)
Met ingang van dinsdag 28 december 2011, berekenen we u per ligdag € 200,- excl. BTW voor havengeld en walstroom.
De situatie houdt concreet in dat het ms “Libertas” de haven van [X.] Diesel & Marine niet eerder mag verlaten alvorens bovenstaande facturen inclusief bijkomende kosten voor liggeld en rente op de betreffende bankrekeningen zijn gestort. Tevens zal de motor pas ingebouwd worden en het stuurwerk afgerond worden nadat alle kosten zijn voldaan.”
m) [Diesel Marine] en/of [Scheeps Electro] heeft/hebben op 5 januari 2011 en 22 maart 2011 beslag doen leggen op het schip tot een bedrag van € 250.000,--, respectievelijk € 190.956,40 en € 660,45.
n) De bank heeft [directeur appellanten], directeur van [appellanten], op 3 februari 2011 per email het volgende bericht:
“
Geachte heer [directeur appellanten],
Naar aanleiding van ons telefoongesprek op 1 februari jl. bericht ik u als volgt. Ik stuur u dit bericht pas nu ik vandaag eindelijk contact heb kunnen krijgen met de heer [bestuurder Libertas].
Wij bespraken met u dat het motorvrachtschip, in eigendom van[Libertas]
en verhypothekeerd aan[de bank]
, op dit moment, onder beslag bij uw bedrijf aan de kade ligt. Het schip is aldaar terechtgekomen in verband met een noodzakelijke reparatie aan de motor. Uw bedrijf heeft de motor uit het schip gehaald en de diverse reparaties uitgevoerd. Op dit moment staat de motor gereed om in het schip te worden teruggeplaatst, uiteraard pas op het moment dat door u betaling is ontvangen. U gaf aan dat de reparatiekosten
€ 132.500,-- bedragen. Aangezien betaling door Libertas niet voor de hand ligt, althans de kredietfaciliteit van Libertas bij de bank is opgezegd, ligt het voor de hand dat wij met u tot een plan van aanpak komen.
Een plan van aanpak ziet er wat ons betreft als volgt uit:
De bank draagt zorg voor taxatie;
De bank draagt zorg voor het aanstellen van een makelaar om de verkoop van[het schip]
te bewerkstelligen;
Op moment dat een koper is gevonden zullen wij met u nadere afspraken over betaling[maken]
teneinde de motor in het schip te kunnen plaatsen. (…)
Graag uw akkoord met het bovenstaande zodat wij op zeer korte termijn deze acties in gang kunnen zetten. Tevens ontvangen wij graag van u kopieën van de betreffende reparatiefacturen.”
o) In reactie hierop heeft de advocaat van [appellanten] de bank op 11 februari 2011 onder meer bericht dat de zaak inmiddels bij de rechtbank Dordrecht voor vonnis stond en dat daaruit de definitieve betalingsverplichtingen zouden blijken. De bank werd bericht dat [appellanten] op 28 december 2010 een retentierecht op het schip hadden gevestigd dat derdenwerking had en dus ook jegens de bank werkte. Voorts werd geschreven:
“
Uiteraard werkt cliënte mee aan taxatie, verkoop en afwerking van de motorisering etc. van de Libertas met inachtneming van het retentierecht en haar voorrangsrecht. Ik verzoek u (..) een voorstel uit te werken voor taxatie en een makelaar, etc. en mij dat te doen toekomen, zodat ik dat kan bespreken met cliënte en daarna goedkeuring kan geven”.
p) De bank heeft hierop per brief van 10 maart 2011 aan (de advocaat van) [appellanten] bericht dat zij betwistte dat aan [appellanten] een (tegen de bank werkend) retentierecht zou toekomen
q) De rechtbank Dordrecht heeft bij verstekvonnis van 9 maart 2011 (hersteld op 11 mei 2011), gewezen tussen [appellanten] en Libertas, voor recht verklaard dat [appellanten] vanaf 28 december 2010 rechtsgeldig gebruik hebben gemaakt van hun retentierecht op het schip. Daarnaast is Libertas in dit vonnis jegens [Diesel Marine] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 190.956,40, met contractuele rente van 1% per maand, € 200,-- liggeld per dag vanaf 28 december 2010, € 2.842,-- aan buitengerechtelijke incassokosten en € 1.064,36 aan beslagkosten, en jegens [Scheeps Electro] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 660,45, met contractuele rente van 1% per maand en € 150,-- aan buitengerechtelijke incassokosten en jegens [appellanten] gezamenlijk veroordeeld in de proceskosten van € 6.455,31.
r) Het vonnis van 9 maart 2011 van de rechtbank Dordrecht is op 15 maart 2011 aan Libertas betekend. Libertas is tegen dat vonnis niet in verzet gekomen. De curator is in haar vordering tot herroeping van dit vonnis op 30 juli 2014 niet ontvankelijk verklaard.
s) Per 20 maart 2011 bedroeg de vordering van de bank op Libertas € 3.510.292,43 te vermeerderen met rente en kosten.
t) Libertas is bij vonnis van de rechtbank Breda van 28 juni 2011 op verzoek van de bank failliet verklaard, met benoeming van de curator in haar hoedanigheid.
u) Op 10 augustus 2011 is het schip door [Taxateur] & Zn B.V. getaxeerd. Vermeld staat in het taxatierapport dat de BB-motor is verwijderd en op de wal staat opgeslagen en volgens de documenten begin 2011 gereviseerd zou zijn. Het schip wordt in de huidige staat getaxeerd op een vrije verkoopwaarde van € 1.200.000 en wanneer alle reparaties (waaronder het terugplaatsen van de BB-motor) en keuringen zouden zijn uitgevoerd op € 1.900.000.
v) In april 2012 is een koper (SARL [SARL]) voor het schip en de motor gevonden die bereid was een bedrag van € 1.075.000,-- voor het schip en de motor te betalen.
w) Om levering aan SARL [SARL] mogelijk te maken, hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, welke is getekend op 19 en 23 april 2012 (hierna: “de vaststellingsovereenkomst”). De vaststellingsovereenkomst bepaalt (onder meer en samengevat) het volgende:
- de curator verkoopt en levert met toestemming van de bank en [appellanten] het schip en de motor, in de staat waarin het schip en de motor zich op dat moment bevinden, waarbij zowel [appellanten] als de bank onbezwaarde levering mogelijk zullen maken;
- van de van de koper te ontvangen koopprijs zal een bedrag van € 350.000,-- bij de transporterende notaris in depot blijven;
- [appellanten] zullen in een bodemprocedure tegen de curator en de bank een verklaring voor recht vorderen dat het in depot gegeven deel van de opbrengst van de verkoop geheel of ten dele aan een van hen toekomt, zulks op een wijze als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
- daarbij wordt uitgegaan van de fictie dat [appellanten] het schip en de motor nog steeds in hun macht hebben, het schip niet hebben vrijgegeven of in de macht van de curator hebben gebracht als bedoeld in de zin van art. 3:294 BW en dat de bank nog steeds een eerste recht van hypotheek op het schip en de motor heeft;
- de vordering van [appellanten] zal zijn gegrond op hun standpunt dat [Diesel Marine] en [Scheeps Electro], met inachtneming van voornoemde fictie, afzonderlijk en gezamenlijk het recht hadden en hebben de afgifte van het schip terug te houden totdat hun vorderingen met betrekking tot de aan het schip verrichte reparaties, te vermeerderen met alle rente en kosten, zijn voldaan;
- [appellanten] zijn zich ervan bewust dat de bank (onder meer) het standpunt zal innemen dat het depot haar geheel of gedeeltelijk toekomt, omdat zij een eerste recht van hypotheek op het schip had, art. 3:292 BW wordt uitgesloten in art. 8:820a BW en het schip een binnenschip is;
- in verband met de vraag aan wie het depot toekomt fixeren [Diesel Marine] en/of [Scheeps Electro] en de bank hun vorderingen op Libertas per datum van de vaststellingsovereenkomst. Deze fixatie geldt niet jegens de boedel;
- partijen zullen in de bodemprocedure alle stellingen mogen innemen die zij menen te moeten innemen. Het feit dat eisers zich op een retentierecht hebben beroepen en dat de Bank stelt een hypotheek op het schip en de motor te hebben gehad, staan als feiten na aflevering en afgifte van het schip en de motor en na afstand van het recht van hypotheek op het schip en de motor niet ter discussie.
x) In de considerans van de vaststellingsovereenkomst staat onder meer (2e en 3e liggende streepje op blz. 4):
“ -
(..) waarna tussen [Diesel Marine]/[Scheeps Electro], de Bank en de curatrice een bodemprocedure zal worden gevoerd over de vraag wie (..) recht heeft op het in depot gebleven deel van de opbrengst van de verkoop;
- partijen zich alle rechten voorbehouden, in die zin dat zij in de procedure alle argumenten mogen aanvoeren die zij nu ook menen te kunnen aanvoeren;”
Clausule nr 4 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt onder meer:
“(..) Toewijzing van deze verklaring voor recht jegens één van hen (curatrice of de Bank) geldt overigens eveneens als een vervulling jegens beiden”
Clausule nr 10 van de vaststellingsovereenkomst luidt letterlijk:
“
Op deze wijze oordeelt de rechtbank over het geschil van partijen en wordt de afgifte van een verklaring voor recht door de rechtbank (..) maatgevend en doorslaggevend voor de vraag of de werkzaamheden van [Diesel Marine] en [Scheeps Electro] volledig betaald worden of niet.”
y) Na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst zijn het schip en de motor aan SARL [SARL] verkocht en geleverd voor een bedrag van € 1.075.000,-- excl. btw. De koopovereenkomst met SARL [SARL] vermeldt onder meer in art. 5.1:
“
Koper aanvaardt dat de thans in de machinekamer staande hoofdmotor (..) is uitgebouwd (..) Deze motor vormt onderdeel van de onderhavige verkoop, doch zonder dat deze door verkoper in de Libertas ingebouwd zal worden.”
Conform de vaststellingsovereenkomst is een bedrag van € 350.000,-- in depot gebleven bij de notaris.
z) Een verklaring van [sleepbedrijf] van 18 februari 2013, luidt:
“[bestuurder Libertas], schipper/eigenaar van ms. “Libertas”, huurde de duwbak “Res VII” van mijn bedrijf. Het koppelverband “Libertas” en “Res VII” was op 10 november 2010 opvarend met steenkolen en kreeg motorstoring bij Gorinchem. Hierna is begonnen met reparatie van de motor te Gorinchem zodat het schip weer zou kunnen gaan varen en de lading zo spoedig mogelijk te kunnen afleveren. Doordat het lang duurde voordat de order tot repareren door de bank werd gegeven is in overleg met de bevrachter besloten om de lading die dringend door de ontvanger werd verwacht, uit het ms. Libertas over te slaan in een ander schip en de duwbak door een ander duwschip te verduwen naar de losplaats (ca. 15-17 december 2010). Na lossing is de eigenaar van het ms. Libertas zelf naar de reparatiekade van de firma [X.] gevaren voor reparatie zodat de reparatie rap en goedkoop kon worden voortgezet wanneer er financiële toestemming zou zijn. Onze duwbak Res VII is op onze aanwijzing naar het Bergseveld getransporteerd omdat de Libertas Scheepsholding in betalingsachterstand van de huurpenningen was. Hierna is de duwbak in mijn beheer gebracht.
Zoals bekend was ik ook betrokken bij de offerte die [directeur appellanten] heeft uitgebracht voor herstel van de hoofdmotor. Ik had er belang bij dat het koppelverband in de vaart bleef, omdat er dan nog de mogelijkheid bestond dat de Libertas Scheepsholding de achterstand van huurpenningen en de achtergestelde lening kon gaan terugbetalen. Om het schip weer vaarklaar te maken was een injectie van de bank noodzakelijk want er waren geen financiële reserves voorhanden. (..)”
aa) Een verklaring van [bestuurder Libertas] van 18 februari 2013 luidt:
“Medio november 2010 lag het schip in Gorinchem voor reparatiewerk. Door [Diesel Marine]/[Scheeps Electro] was daar in Gorinchem onder meer de motor uit het schip verwijderd. Deze motor zou zodra deze gerepareerd was ook weer in Gorinchem door [Diesel Marine]/[Scheeps Electro] worden teruggeplaatst.
Vervolgens hebben de heren [directeur appellanten] en [vertegenwoordiger appellanten] mij – nog voordat de motor was teruggeplaatst – meerdere keren verzocht om het schip naar de haven van [Diesel Marine]/[Scheeps Electro] te verplaatsen. Zij gaven daarbij aan dat zij dit wilden omdat dat hen in staat zou stellen om een retentierecht op het schip in te roepen. Ik wilde hieraan niet meewerken. Zij bleven mij benaderen en op een gegeven moment heb ik gezegd dat ik enkel zou meewerken als ik een vergoeding voor het verplaatsen zou ontvangen. Vervolgens hebben de heren [directeur appellanten] en [vertegenwoordiger appellanten] een bedrag van plus minus € 12.000,-- contant aan mij voldaan en heb ik het schip verplaatst naar [vestigingsplaats 1]. Overigens gaven de heren [directeur appellanten] en [vertegenwoordiger appellanten] tevens aan dat zij mij zouden helpen nadat het schip verplaatst werd, doordat zij het schip (of een ander schip dat in eigendom aan mij toebehoorde (de Veritas)) zouden kopen en dat ik vervolgens het recht zou krijgen om het schip te exploiteren. Nadat het schip naar de haven van [Diesel Marine]/[Scheeps Electro] was verplaatst heb ik echter nooit meer iets van deze toezeggingen vernomen.
Het verplaatsen van het schip gebeurde dus niet op mijn initiatief maar op dat van [Diesel Marine]/[Scheeps Electro] en had niets te maken met het feit dat de lading inmiddels uit het schip was verwijderd en de duwbak niet langer gekoppeld was aan het schip. [directeur appellanten] gaf aan dat zij het schip naar hun haven verplaatst wilden hebben om zich op een retentierecht te kunnen beroepen. (…)”
3.2.1.[appellanten] hebben de curator en de bank in het onderhavige geding betrokken en gevorderd (samengevat) te verklaren voor recht tussen partijen dat het in depot gegeven deel van de opbrengst van de verkoop [Diesel Marine] en [Scheeps Electro] – afzonderlijk en gezamenlijk – geheel, een en ander geheel conform het dictum van het vonnis van de rechtbank Dordrecht d.d. 9 maart 2011 (hersteld bij vonnis van 11 mei 2011), subsidiair gedeeltelijk toekomt, omdat [Diesel Marine] en [Scheeps Electro] het recht hadden en hebben de afgifte van het schip terug te houden totdat hun vorderingen m.b.t. de aan het schip verrichte reparaties, te vermeerderen met alle rente en kosten, zijn voldaan, meer subsidiair een verklaring voor recht van gelijke strekking zoals de rechtbank in goede justitie op grond van het voorgaande zal vermenen te behoren, met veroordeling van de curator en de bank in de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten.
3.2.2.De curator en de bank hebben verweer gevoerd. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen omdat zij van oordeel was dat het (blijven) uitoefenen van het retentierecht door [appellanten] in strijd is met de jegens de bank, respectievelijk de boedel in acht te nemen redelijkheid en billijkheid. [appellanten] werden hoofdelijk, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld in de proceskosten.