3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante], geboren op [geboortedatum] 1992, is vanaf medio 2008 tot en met 12 september 2008 werkzaam geweest bij [supermarkt] B.V. in filiaal [filiaalnummer] te [vestigingsplaats].
Op 12 september 2008 is [appellante] betrapt op het wegnemen van een bedrag van ongeveer € 150,- uit een van de kassa’s van het filiaal.
Op dezelfde dag heeft [appellante] een zogenaamde “verdachtenverklaring” ondertekend. Zij verklaart hierin onder meer:
“Ik ben sedert 21-06-2008 als caissiere werkzaam bij [supermarkt] bv, in filiaal [filiaalnummer] te [vestigingsplaats]. (…) het is juist dat ik geld weggepakt heb. Ik ben bereid de door mij veroorzaakte schade van ten minste € 9.000,- volledig te vergoeden en daarvoor een terugbetalingsregeling te treffen. (…) Ik heb deze verklaring geheel vrijwillig afgelegd.”
Op dezelfde dag heeft [appellante] ook een schuldbekentenis, met als bijlage een handgeschreven verklaring, ondertekend, waarin zij zich heeft verbonden het bedrag van € 9.000,00, vermeerderd met de kosten van buitengerechtelijke inning en rente van 1% per maand in maandelijkse termijnen van € 150,00 te voldoen.
Bij cessie-akte van 1 oktober 2008 heeft [supermarkt] de vordering op [appellante] overgedragen aan DBO.
Bij brief van 3 oktober 2008 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellante] de nietigheid ingeroepen van de door [appellante] afgegeven verklaringen wegens misbruik van omstandigheden.
[appellante] heeft vanaf 25 november 2008 tot en met 29 juli 2011 in termijnen een bedrag van in totaal € 2.450,- aan DBO betaald.
Na 29 juli 2011 heeft [appellante] geen betalingen meer verricht aan DBO.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert DBO [appellante] te veroordelen:
I. tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van € 9.000,00, verminderd met de betaling ad € 2.450,00, waardoor een bedrag ad € 6.550,00 als hoofdsom resteert, althans een door de rechter te bepalen bedrag;
II. tot betaling van de contractuele rente ad € 5.582,30 over het bedrag genoemd onder I. vanaf de dag der ondertekening van de schuldbekentenis, zijnde 12 september 2008;
III. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 952,00, althans een door de rechter te bepalen bedrag;
IV. tot betaling van de nakosten gebaseerd op het dan geldende liquidatietarief;
V. in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen nadat uitspraak is gedaan, dan wel een door de rechter te bepalen datum.
3.2.2.Aan deze vordering heeft DBO, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellante] heeft onrechtmatig gelden uit de kassa van [supermarkt] weggenomen. [appellante] heeft dat toegegeven. De totale schade bedraagt € 9.000,00. [appellante] heeft toegezegd dat zij de schade geheel zal vergoeden. Zij heeft zich echter niet aan de overeengekomen betalingsregeling gehouden, zodat de vordering van DBO direct en ineens opeisbaar is.
3.2.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft betwist dat haar handelen een schade heeft veroorzaakt van € 9.000,00 en heeft gesteld dat de “verdachtenverklaring”, de schuldbekentenis en de bij de schuldbekentenis gevoegde handgeschreven verklaring tot stand zijn gekomen onder misbruik van omstandigheden.
3.3.1.In het tussenvonnis van 24 juni 2013 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het tussenvonnis van 20 november 2013 heeft de kantonrechter [appellante] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de schuldbekentenis en de verdachtenverklaring door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen.
3.3.3.In het eindvonnis van 26 maart 2014 heeft de kantonrechter [appellante] niet in de bewijslevering geslaagd geacht. De schuldbekentenis en de “verdachtenverklaring” leveren dwingend bewijs op van de hoogte van de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [appellante]. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vorderingen sub I, II en V toegewezen. BDO is niet opgekomen tegen de afwijzing van de vorderingen sub III en IV, waardoor de afwijzing daarvan in rechte vast staat.
3.4.1.[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het afwijzen van alle vorderingen, met veroordeling van DBO in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
3.4.2.De grieven van [appellante] komen er in de kern op neer dat, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, wel degelijk is komen vast te staan dat de schuldbekentenis en de “verdachtenverklaring” door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen.