3.1.In overweging 2.1 t/m 2.8 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Met grief 1 in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep wordt r.o. 2.3 bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
a. [appellant] drijft onder de naam [HPS] een advies- en organisatiebureau op het gebied van optimalisatie van bedrijfs- en informatieprocessen.
Hij maakt daarbij gebruik van de Talenten Motivatie Assessment (TMA) methode. Deze methode bestaat uit een assessment van medewerkers en het zogenaamde POP-gesprek met die medewerkers. De in het assessment verzamelde gegevens over een werknemer worden digitaal opgeslagen en kunnen ook door de werkgever in de POP-gesprekken worden opgevraagd. Hiervoor is een speciaal computerprogramma ontwikkeld, dat [appellant] installeert en waarvoor [appellant] jaarlijks de licenties kan verstrekken.
b. [appellant] heeft met Bureau Jeugdzorg onderhandeld over het aanbieden van de TMA methode. Op 12 oktober 2010 heeft [appellant] een offerte aan Bureau Jeugdzorg gestuurd waarin, voor zover van belang, is opgenomen:
“(…)
Hoofdstuk 7 Financieel overzicht
(…)
De licentie periode wordt aangegaan voor 1 jaar met inachtneming van een minimum opzegtermijn van 3 maanden. (…)
Totaal bedrag op basis van Fixt price € 297.380,00
(…)
Kosten 2e jaar(…) € 30.000,00
(…)
Hoofdstuk 10 Akkoord Leveringsvoorwaarden & Akkoord TMA project implementatie
(…)
[appellant] (…) en Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (Licentienemer) (…) komen deze licentieovereenkomst voor het gebruik van de TMA Methode overeen.
(…)
Artikel 1 – Overeengekomen prijsmodel:
(…)
Bij bovenstaand prijsmodel dient het jaarlijkse licentiebedrag aan het begin van elk licentiejaar te worden voldaan, te weten op ……
Datum contract aanvang……tenzij deze overeenkomst is ontbonden. (…)
Artikel 12 – Looptijd en beëindiging:Deze licentieovereenkomst gaat in op ….datum aangaan contract…. en kan na het eerste licentiejaar door elk van de partijen jaarlijks aangetekend schriftelijk worden opgezegd per … datum …. met een minimum opzeg termijn van 3 maanden. (…)”
c. Op 18 november 2010 heeft de directeur servicebureau van Bureau Jeugdzorg, de heer [directeur servicebureau van BJ] (hierna: [directeur servicebureau van BJ]), met [appellant] telefonisch contact gehad over de opdracht tot implementatie van de TMA methode bij Bureau Jeugdzorg.
d. Bij e-mail van 21 november 2010 heeft [appellant] een opdrachtbevestiging en een eerste factuur gestuurd aan [directeur servicebureau van BJ].
e. Bij e-mail van 9 december 2010 heeft [appellant] aan [directeur servicebureau van BJ] bericht:
“(…) Hier de aangepaste opdrachtbevestiging voor ondertekening. (…)”
f. In de door [appellant] opgestelde opdrachtbevestiging, gedateerd 9 december 2010, staat het volgende vermeld:
“Hierbij bevestig ik de door u aan [HPS] verstrekte telefonische opdracht, d.d. 18 november 2010 volgens offerte d.d. 12 oktober 2010.
De start van het project zal aanvangen zodra de getekende opdrachtbevestiging door ons retour is ontvangen. (…)”
g. Deze opdrachtbevestiging en de offerte van 12 oktober 2010 zijn op 13 december 2010 ondertekend door de bestuurder van Bureau Jeugdzorg.
h. Bij e-mail van 31 juli 2012 heeft [directeur servicebureau van BJ] aan [appellant] het volgende bericht:
“(…) Vandaag bespraken we het beëindigen van onze overeenkomst zoals gesloten op 13-12-2010 (…). We hebben beiden de intentie uitgesproken om te komen tot een soepele overdracht van de Portal (…) en het beëindigen van de overeenkomst, welke formeel ontbonden wordt middels schriftelijke opzegging drie maanden voor expiratiedatum, uiterlijk per 13 september 2012. (…).
Ik verneem graag of bovenstaande tekst de inhoud van ons gesprek voldoende en goed samenvat. (…)”.
i. Bij aangetekende brief van 27 augustus 2012 heeft Bureau Jeugdzorg de overeenkomst met [appellant] voor het jaar 2012/2013 opgezegd.
j. [appellant] heeft op 18 november 2012 een factuur ter hoogte van € 72.569,75 (inclusief btw) aan Bureau Jeugdzorg gestuurd met als omschrijving:
“TMA licenties nov. 2012-2013 Incl. beheer”.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant], na (impliciete) wijziging van eis, Bureau Jeugdzorg bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot:
I. betaling van € 72.569,75 aan fee over de periode 18 november 2012 tot 18 november 2013, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente,
II. betaling van € 1.788,00 aan buitengerechtelijke kosten,
III. de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, ten grondslag gelegd dat Bureau Jeugdzorg de overeenkomst niet tijdig heeft opgezegd voor het licentiejaar 2012-2013, zodat de overeenkomst is voortgezet en Bureau Jeugdzorg aldus de overeengekomen fee over 2012-2013 is verschuldigd.
3.2.3.Bureau Jeugdzorg heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 6 maart 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die op 30 mei 2013 heeft plaatsgevonden.
3.3.2.In het eindvonnis van 15 januari 2014 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. De opdracht is aan [appellant] met terugwerkende kracht op 18 november 2010 verstrekt en daarop zijn de bepalingen van de offerte van toepassing. Ingevolge artikel 12 van de offerte kan de licentieperiode jaarlijks met een minimum opzegtermijn van drie maanden worden opgezegd, dus drie maanden voor 18 november 2012 en de conclusie is dus dat Bureau Jeugdzorg de overeenkomst negen dagen te laat heeft opgezegd. De rechtbank achtte het echter begrijpelijk dat onduidelijkheid is ontstaan over de datum waartegen diende te worden opgezegd, omdat de overeenkomst rommelig tot stand is gekomen, deze achteraf is bekrachtigd en in de ondertekende offerte geen data zijn ingevuld bij datum contract aanvang en de datum per wanneer diende te worden opgezegd. De rechtbank is van oordeel dat [appellant] het verzuim van te laat opzeggen in redelijkheid niet aan Bureau Jeugdzorg kan tegenwerpen, nu het een geringe overschrijding betreft waaruit volgens de rechtbank kan worden afgeleid dat Bureau Jeugdzorg heeft getracht rechtsgeldig op te zeggen.
Op grond daarvan heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.