ECLI:NL:GHSHE:2015:2171

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
HD200.117.090_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitoefening van een erfdienstbaarheid in verband met onderhoud aan een weel en de oever daarvan

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep betreffende de uitoefening van een erfdienstbaarheid in verband met het onderhoud van een weel en de oever daarvan. De zaak is ontstaan tussen twee partijen, waarbij de appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.J. Willemsen, in hoger beroep zijn gegaan tegen de Team for Scientific and Technical Publications & Industrial Design (T.S.T.P.) B.V., vertegenwoordigd door mr. U.T. Hoekstra. De rechtbank Middelburg had eerder in een vonnis van 11 juli 2012 de vorderingen van TSTP in conventie grotendeels toegewezen en de vorderingen van de appellanten in reconventie afgewezen. De appellanten hebben in hoger beroep de reikwijdte van de erfdienstbaarheid betwist, terwijl TSTP stelt dat zij onbelemmerde toegang tot de oeverstrook nodig heeft voor onderhoudswerkzaamheden.

Het hof heeft geoordeeld dat de erfdienstbaarheid TSTP het recht geeft om het erf van de appellanten te betreden voor onderhoud aan de oeverstrook van de weel. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten de toegang tot de oeverstrook hebben bemoeilijkt door beplanting aan te brengen en dat zij verplicht zijn om TSTP toegang te verlenen. Het hof heeft de vorderingen van TSTP in het incidenteel appel gedeeltelijk toegewezen, waarbij het de appellanten heeft veroordeeld om de beplanting te verwijderen en TSTP de bevoegdheid heeft gegeven om alle beplanting voor het tweede hekje over een strook van 80 cm te verwijderen.

De uitspraak van het hof bekrachtigt het eerdere vonnis van de rechtbank, met uitzondering van een onderdeel dat is vernietigd. De kosten van het principaal appel zijn voor rekening van de appellanten, terwijl de kosten van het incidenteel appel tussen partijen worden gecompenseerd. Het hof heeft de uitspraak op 16 juni 2015 gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.117.090/01
arrest van 16 juni 2015
in de zaak van

1.[appellant],

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
verder: [appellant],
advocaat: mr. M.J. Willemsen te Breda,
tegen:
Team for Scientific and Technical Publications & Industrial Design (T.S.T.P.) B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: TSTP,
advocaat: mr. U.T. Hoekstra te Middelburg,
als vervolg op het tussenarrest van het gerechtshof Den Haag, nevenzittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 5 februari 2013 waarbij dat hof zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Deze zaak betreft het hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg onder zaaknummer/rolnummer 78573/HA ZA 11-229 tussen partijen gewezen vonnis van 11 juli 2012 (verbeterd bij herstelvonnis van 1 augustus 2012).

6.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 5 februari 2013;
- de memorie van grieven van [appellant] van 7 mei 2013 met producties;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van TSTP
van 16 juli 2013 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] van 24 september 2013 met
producties.
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De gronden van het hoger beroep

In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven.

8.De verdere beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
8.1
De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 11 juli 2012 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling (waarin [appellant] wordt aangeduid als [appellant] c.s.) luidt als volgt:
a. Bij notariële akte van 30 maart 1995 heeft (onder anderen) de heer [verkoper 1] aan [appellant] c.s. verkocht hetgeen in de akte als volgt staat omschreven:
het horecacomplex bekend als “[horecacomplex]” staande en gelegen te [postcode] [plaats], gemeente [vestigingsplaats], [straatnaam][huisnummer 1], kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats], [sectieletter 1] nummer [sectienummer 1], groot achtenveertig aren en tien centiaren en [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2], groot twee aren (…)
Voorts wordt in deze akte met betrekking tot de erfdienstbaarheden verwezen naar een
notariële akte van 23 februari 1984. Die akte vermeldt dienaangaande:
6. De koper en zijn rechtsopvolgers verplichten zich een beplanting langs de weel (aan partijen volledig bekend die daarvan geen nadere omschrijving verlangen) in stand te zullen houden en deze verplichting in de vorm van een kettingbeding op te leggen aan zijn rechtsopvolgers in de eigendom.
Ten behoeve van het aan de verkoper verblijvende deel van gemeld perceel [vestigingsplaats] [sectieletter 1] nummer [sectienummer 3] en ten laste van het bij deze akte verkochte deel van gemeld kadastraal perceel wordt gevestigd een erfdienstbaarheid tot het betreden en verblijven door de eigenaar van het heersende erf en/of door deze aan te wijzen personen ten behoeve van het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden van de weel, welke thans in eigendom is van verkoper, welke aan partijen volledig bekend is en waarvan zij geen nadere omschrijving verlangen.(…)
Bij notariële akte van 10 januari 2000 heeft TSTP van [verkoper 2] – naast een perceel tuingrond, kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats], [sectieletter 1] nummer [sectienummer 4] – (het grootste gedeelte van) de weel (kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats], [sectieletter 1] nummer [sectienummer 5]) in eigendom verkregen. TSTP is gehouden langs de weel – voorzover de oever daarvan haar eigendom is – een beplanting in stand te houden.
Thans is TSTP eigenaar van het perceel [straatnaam] [huisnummer 4] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats], [sectieletter 1] nummers [sectienummer 6] (woning met bijbehorende grond), [sectienummer 7] (tuingrond, voorheen [sectienummer 4]) en [sectienummer 8] (de weel, voorheen respectievelijk (gedeelten van) [sectienummer 9], [sectienummer 3] en [sectienummer 5]).
[appellant] c.s. is eigenaar van de woning met bijbehorende grond aan de [straatnaam] [huisnummer 2-3] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats], [sectieletter 1] nummers [sectienummer 2], [sectienummer 10] en [sectienummer 11] (voorheen [sectienummer 1]).
Het perceel [sectienummer 8] (de weel) van TSTP is heersend erf met betrekking tot de hiervoor onder a geciteerde erfdienstbaarheid uit 1984; het perceel [sectienummer 2] is ter zake dienend erf.
Tussen partijen zijn geschillen ontstaan over, kort gezegd, het verloop van de grens tussen de percelen van partijen en over de reikwijdte van de erfdienstbaarheden. Dit heeft geleid tot een procedure tussen partijen die is geëindigd met een vonnis van 21 juli 2010, waarbij onder meer het grensverloop tussen de percelen van partijen is vastgesteld. Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat die grens vaststaat. Bij dagvaarding van 4 mei 2011 heeft TSTP vervolgens de onderhavige procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt.
8.2
In deze procedure stelt TSTP dat zij bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid voor het onderhoud van de weeloever toegang dient te hebben via perceel [sectienummer 2] van [appellant] zonder dat diens medewerking daarvoor nodig is. [appellant] heeft dat perceel echter afgesloten door middel van een stalen hek met poort en weigert TSTP een sleutel van dat hek te verschaffen. [appellant] maakt daardoor volgens TSTP inbreuk op haar recht tot vrije toegang. TSTP heeft op eigen terrein een afrastering aangebracht met twee hekjes waarvan het tweede zich bevindt achter het door [appellant] geplaatste hek. Voor het onderhoud maakt zij gebruik van kruiwagen en kliko en zij kan daarmee de oever alleen betreden via dat tweede hekje. [appellant] heeft volgens TSTP de toegang tot dat hekje voor TSTP onmogelijk gemaakt door het aanbrengen van beplanting en handelt daarmee jegens haar onrechtmatig. Anders dan [appellant] meent, is hij niet gerechtigd of gehouden tot onderhoud van het gedeelte van de weeloever dat aan zijn perceel grenst; hij dient zich daarvan volgens TSTP te onthouden en de beplanting op dat gedeelte niet te snoeien of te beschadigen. Ten slotte stelt TSTP dat [appellant] bij het plaatsen van het stalen hek wortels van een boom op de grond van TSTP heeft beschadigd.
Op grond hiervan vorderde TSTP in eerste aanleg in conventie, samengevat:
veroordeling van [appellant] tot afgifte van een sleutel van de poort;
veroordeling van [appellant] tot verwijdering van de voor het tweede hekje van TSTP aangebrachte beplanting;
veroordeling van [appellant] om TSTP dan wel door haar aan te wijzen personen toe te staan om al dan niet met tuingereedschappen hun perceel te betreden ten behoeve van onderhoud op het aan TSTP behorend perceelsgedeelte langs de weel;
[appellant] te verbieden wortels van bomen van TSTP te beschadigen dan wel te verwijderen;
[appellant] te verbieden de afrastering van TSTP te overschrijden en de oeverstrook te betreden, alsmede onderhoud en snoeiwerk te verrichten aan zich op die oeverstrook bevindende beplanting, met inbegrip van de wilgen en overhangende takken en doorschietende wortels;
een en ander op verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
8.3
[appellant] heeft de vorderingen van TSTP bestreden. Volgens [appellant] is de rechthebbende op een erfdienstbaarheid gehouden die op de jegens het dienend erf minst bezwarende wijze uit te oefenen en kan TSTP de door haar te onderhouden oever bereiken hetzij per boot over de weel hetzij door het eerste hekje, zodat het niet nodig is daartoe het perceel van [appellant] te betreden. Daarnaast belemmert volgens [appellant] de afrastering een vrij uitzicht op de weel en is de afrastering uit esthetisch oogpunt onaanvaardbaar. Ook vormt de afrastering een belemmering voor het onderhoud door TSTP aan de weeloever, onderhoud dat overigens (voor het grootste deel) door het waterschap verricht. Op grond daarvan vorderde [appellant] in eerste aanleg in reconventie, samengevat:
te bepalen dat het recht van erfdienstbaarheid uit de notariële akte van 23 februari 1984 [hiervoor onder 8.1 aangehaald] wordt opgeheven met veroordeling van TSTP tot het verlenen van medewerking aan de daartoe noodzakelijke (rechts)handelingen;
veroordeling van TSTP om de afrastering te verwijderen,
een en ander op verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van TSTP in de proceskosten.
8.4
Bij tussenvonnis van 17 augustus 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen ter plaatse bepaald. Deze heeft op 17 november 2011 plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 11 juli 2012 heeft de rechtbank de vorderingen van TSTP in conventie grotendeels toegewezen en de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in conventie en reconventie. Bij herstelvonnis van 1 augustus 2012 is onderdeel 5.3 van het dictum van het eindvonnis (betreffende vordering c. van TSTP) verbeterd.
Vordering d. van TSTP inzake het beschadigen of verwijderen van boomwortels is afgewezen. Tegen deze afwijzing is TSTP in hoger beroep niet opgekomen, zodat deze vordering verder niet aan de orde is.
8.5
Onderdeel 5.2 van het eindvonnis betreft de veroordeling van [appellant] om de beplanting voor het tweede hekje te verwijderen (vordering b. van TSTP). Over de vraag of [appellant] dwangsommen heeft verbeurd door de wijze waarop hij uitvoering heeft gegeven aan deze veroordeling heeft tussen partijen een kort geding plaatsgevonden dat heeft geleid tot een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 27 november 2012 waarbij die vraag ontkennend is beantwoord en executie van het vonnis op dit onderdeel is verboden. Niet gebleken is dat tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld. Naar aanleiding hiervan heeft TSTP bij memorie van grieven in het incidenteel appel haar vordering op dit onderdeel zoals door de rechtbank toegewezen ingetrokken en haar eis gewijzigd zodat deze thans inhoudt een verklaring voor recht dat TSTP bevoegd is om alle beplanting voor het tweede hekje over een strook ter breedte van 100 cm tussen twee denkbeeldige lijnen haaks op de afrastering te verwijderen en binnen deze strook overhangende takken c.q. takjes weg te snoeien. [appellant] heeft deze nieuwe vordering bestreden. Het hof komt hier later op terug.
8.6
In hoger beroep heeft [appellant] de reikwijdte van de erfdienstbaarheid aan de orde gesteld. Volgens hem geeft de erfdienstbaarheid TSTP alleen het recht om zijn erf te betreden ten behoeve van het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden van de weel, dat wil zeggen het water en niet de oeverstroken. Onderhoud aan het water gebeurt door het waterschap en kan verder voor zover nodig door TSTP per boot vanaf haar eigen erf gebeuren. Het betreden van het erf van [appellant] is daarvoor niet nodig. TSTP betwist deze lezing.
8.7
Het hof overweegt hierover het volgende. De verkoop van de weel betrof een perceel dat bestond uit een gedeelte met water en daaromheen oeverstroken. Dat perceel is in 1984 in zijn geheel als weel verkocht zonder dat daarbij onderscheid is gemaakt naar water en land. De daarbij gevestigde erfdienstbaarheid vermeldt met betrekking tot de onderhoudswerkzaamheden eveneens alleen de aanduiding weel, zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt naar water en land. Het ligt dan voor de hand dat het begrip in beide gevallen dezelfde inhoud heeft, en wel het water en de daaromheen gelegen oeverstroken. Voor enige andere uitleg is in het normale spraakgebruik noch in de omstandigheden van het geval enig aanknopingspunt te vinden voor het standpunt dat door [appellant] wordt ingenomen. Dit betekent dat de erfdienstbaarheid aan TSTP mede het recht geeft het erf van [appellant] (perceel [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2]) te betreden voor de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden aan de daaraan grenzende oeverstrook van de weel. Wat dit betreft is de situatie niet gewijzigd ten opzichte van het moment waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd. De bepaling van de perceelgrens bij het vonnis van 21 juli 2010 houdt ook geen wijziging van die situatie in: de grens is toen vastgesteld, niet gewijzigd.
8.8
Op welke wijze en met welke frequentie TSTP de oeverstrook onderhoudt, is niet aan [appellant] om te bepalen. Uit de vele foto’s van de situatie ter plaatse die in de procedure zijn overgelegd, blijkt dat de oeverstrook onderhoud behoeft zodat de grond voor de erfdienstbaarheid, het mogelijk maken van de werkzaamheden daarvoor, niet is komen te vervallen. De erfdienstbaarheid geeft de eigenaar van de weel het recht om met het oog op het verrichten van onderhoud daaraan het perceel van [appellant] te betreden maar verbindt daaraan geen nadere bepalingen over aard, frequentie of wijze van onderhoud. Of het onderhoud dat TSTP ter plaatse verricht toereikend is in die zin dat de beplanting van de oeverstreek geen schade toebrengt aan het perceel van [appellant], is een kwestie die in deze procedure, gelet op de over en weer ingestelde vorderingen, niet aan de orde is.
8.9
Volgens [appellant] is de door TSTP geplaatste afrastering onnodig en bemoeilijkt deze alleen maar het onderhoud dat TSTP aan de weel wil verrichten. Het hof overweegt hierover het volgende. Tussen partijen zijn inmiddels twee bodemprocedures en een kort geding gevoerd over de wederzijdse rechten en verplichtingen met betrekking tot een ten opzichte van de omvang van hun percelen relatief geringe strook grond. Alleen daarom al kan niet worden volgehouden dat een zichtbare scheiding van de percelen overbodig zou zijn. Ook als de feitelijke situatie ter plaatse geen afscheiding vergt, geldt dat wel voor de onderlinge verstandhouding tussen partijen. De afrastering staat op het perceel van TSTP, die het recht heeft op haar eigen perceel een afrastering te plaatsen. De afrastering is bescheiden van omvang en uitvoering, zodat niet gezegd kan worden dat TSTP op onverantwoorde wijze van dat recht gebruik gemaakt heeft. Of [appellant] de afrastering al dan niet mooi vindt, is niet relevant, zoals ook niet relevant is of TSTP het door [appellant] geplaatste hek mooi vindt. Daartoe heeft [appellant] weer het recht, zolang hij ervoor zorgt dat hij de uitoefening van de erfdienstbaarheid er niet mee belemmert.
8.1
[appellant] heeft aangevoerd dat het gebruik dat TSTP van de erfdienstbaarheid maakt dient te geschieden op de wijze die voor het dienende erf het minst belastend is. Volgens [appellant] is dat het geval wanneer TSTP geen sleutel van de poort heeft maar deze telkens wanneer deze nodig is gaat ophalen en na gebruik terugbrengt en nog meer wanneer TSTP geen gebruik maakt van het tweede hekje achter het hek maar van het eerste hekje voor het hek. Naar het oordeel van het hof is uit de beschrijving van het verloop van de oeverstroek en de bevindingen van de rechtbank bij de comparitie van partijen voldoende gebleken dat de toegang tot de oeverstrook via het eerste hekje onvoldoende soelaas biedt aangezien op die wijze geen materialen die redelijkerwijze nodig zijn voor onderhoud niet kunnen worden meegenomen. De doorgang naar de oeverstrook dient gezien het verloop daarvan plaats te vinden ná het door [appellant] geplaatste hek, ter hoogte van het tweede hekje. Dat betekent dat het tweede hekje voor het uitvoeren van onderhoud de aangewezen weg is, zodat TSTP de mogelijkheid moet hebben om door het hek te gaan. [appellant] heeft ervoor gekozen om op die plaats het hek te plaatsen, in de wetenschap dat de erfdienstbaarheid een onbelemmerde toegang tot de oeverstrook vergde. Dat mag, maar dan moet [appellant] de daardoor ontstane belemmering zo beperkt mogelijk houden en dat is in dit geval door TSTP een sleutel van de poort te verschaffen. TSTP dient deze sleutel vervolgens uitsluitend te gebruiken voor het onderhoud aan de weel door personen die zij daartoe heeft aangewezen.
8.11
[appellant] dient niet alleen op de hiervoor genoemde wijze en met het daar vermelde doel aan TSTP onbelemmerde toegang te verschaffen tot zijn perceel, maar dient er ook voor te zorgen dat TSTP vervolgens onbelemmerde toegang heeft tot de oeverstrook op de plaats van het tweede hekje. [appellant] heeft op dit punt de toegang bemoeilijkt door beplanting aan te brengen die slechts een minimale doorgang verleent. In eerste aanleg heeft de rechtbank terecht en op goede gronden de vordering van TSTP tot verwijdering van de belemmerende beplanting toegewezen. De precieze reikwijdte van het gegeven gebod is tussen partijen evenwel weer aanleiding geweest voor verschil van mening, waardoor tussen hen nieuwe conflicten zijn ontstaan die hebben geleid tot het hiervoor vermelde kortgedingvonnis van 27 november 2012. In hoeverre de desbetreffende vordering b. in eerste aanleg al dan niet terecht is toegewezen, is niet langer aan de orde nu TSTP deze in hoger beroep heeft ingetrokken. In het incidenteel appel heeft zij deze vordering vervangen door een meer precies omschreven vordering. Het hof acht een dergelijke vordering toewijsbaar aangezien een belemmering van de toegang tot het tweede hekje vanaf de door [appellant] aangelegde verharding zich niet verdraagt met de inhoud en de strekking van de erfdienstbaarheid. Het hof acht het raadzaam deze toegang op de door TSTP in hoger beroep omschreven wijze vast te leggen, ook al heeft het hof niet de illusie dat daarmee de conflicten tussen partijen voorgoed de wereld uit zijn. Wat betreft de breedte van de door TSTP vermelde strook die vrij van belemmeringen (met name maar niet uitsluitend in de vorm van beplanting) dient te blijven acht het hof een breedte van 80 centimeter onder de gegeven omstandigheden redelijk en voldoende praktisch. Een geringere breedte biedt onvoldoende manoeuvreerruimte terwijl voor een grotere breedte onvoldoende aanleiding is. Het hof zal de gewijzigde vordering van TSTP in deze zin toewijzen. Voor de goede orde, en strikt genomen geheel ten overvloede, tekent het hof hierbij aan dat de bevoegdheid van TSTP om de toegang op de door haar aangegeven wijze vrij te houden van belemmering uitsluitend dat gedeelte betreft en dat de wijze waarop zij van deze bevoegdheid gebruik maakt in overeenstemming dient te zijn met het doel waar deze voor gegeven is: het verkrijgen van onbelemmerde toegang tot de oeverstrook met materialen ten behoeve van tuinonderhoud en het vervoer van (tuin)afval afkomstig uit de weel met inbegrip van die oeverstrook en de beplanting daarop. [appellant] heeft het in eigen hand of TSTP al dan niet van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken; het is vanzelfsprekend het meest praktisch wanneer hij er zelf voor zorgt dat de toegang vrij is en blijft van dergelijke belemmeringen.
8.12
Een en ander brengt het hof tot de conclusie dat de grieven van [appellant] in het principaal appel worden verworpen en dat de grief van TSTP in het incidenteel appel gedeeltelijk slaagt. Dit betekent dat het vonnis van 11 juli 2012 (zoals verbeterd bij herstelvonnis van 1 augustus 2012) wordt bekrachtigd, met dien verstande dat onderdeel 5.2 van het dictum komt te vervallen en dat de gewijzigde vordering van TSTP gdedeeltelijk wordt toegewezen als na te melden. In het principaal appel is [appellant] in het ongelijk gesteld, zodat hij de kosten daarvan dient te dragen. In het incidenteel appel zijn beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk gesteld zodat het hof de kosten daarvan tussen partijen zal compenseren. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Door partijen zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat voor bewijslevering als door partijen aangeboden geen aanleiding bestaat.

9.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis van 11 juli 2012 (zoals verbeterd bij herstelvonnis van 1 augustus 2012), met dien verstande dat onderdeel 5.2 van het dictum komt te vervallen en vernietigt het vonnis wat betreft dit onderdeel;
verklaart voor recht dat TSTP bevoegd is om alle beplanting voor het tweede hekje over een strook ter breedte van 80 cm tussen twee denkbeeldige lijnen haaks op de afrastering te verwijderen en binnen deze strook overhangende takken c.q. takjes weg te snoeien;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van TSTP begroot op € 666,= aan vast recht en op € 894,= aan salaris advocaat;
compenseert de kosten van het incidenteel appel tussen partijen in die zin dat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en Th.C.M. Hendriks-Jansen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juni 2015.
griffier rolraadsheer