ECLI:NL:GHSHE:2015:215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
HD 200.136.191_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurauto en huurovereenkomst: wie is de huurder?

In deze zaak gaat het om de vraag wie als huurder is opgetreden in een huurovereenkomst voor een vervangende auto. De appellant, handelend onder de naam Assurantiebemiddelingskantoor, heeft een auto gehuurd voor een klant die tijdelijk vervangend vervoer nodig had na een ongeval. De klant heeft de auto opgehaald bij de verhuurder, Auto- en Autoschadebedrijf B.V. De kern van het geschil is of de appellant of de klant zelf als huurder moet worden aangemerkt. Het hof heeft de bewijslastverdeling besproken en geconcludeerd dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij namens de klant handelde. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de appellant als contractspartij van de verhuurder moet worden beschouwd. Het hof heeft de eerdere vonnissen vernietigd en de vordering van de verhuurder tegen de appellant afgewezen, waarbij het hof oordeelde dat er geen huurovereenkomst tot stand was gekomen tussen de appellant en de verhuurder. De kosten van het geding zijn voor de verhuurder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.136.191/01
arrest van 27 januari 2015
in de zaak van
[appellant],
handelend onder de naam [Assurantiebemiddelingskantoor] Assurantiebemiddelingskantoor,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [Assurantiebemiddelingskantoor],
advocaat: mr. M.M. Claase te Terneuzen,
tegen
Auto- en Autoschadebedrijf [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Auto- en autoschadebedrijf B.V.],
advocaat: mr. A.I. Cambier te Axel,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 oktober 2013 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Terneuzen van 1 mei 2013 en 24 juli 2013, gewezen tussen [Assurantiebemiddelingskantoor] als een van de twee gedaagden en [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 248534 CV EXPL 13-19)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[Auto- en autoschadebedrijf B.V.] drijft een auto- en autoschadebedrijf. [Assurantiebemiddelingskantoor] is een assurantietussenpersoon.
De heer [verzekerde] (hierna: [verzekerde]) had in 2009 door tussenkomst van [Assurantiebemiddelingskantoor] een WA-verzekering voor zijn BMW 320.
[verzekerde] is omstreeks begin juni 2009 met zijn BMW betrokken geweest bij een eenzijdig verkeersongeval, als gevolg waarvan de BMW niet verder kon rijden. De BMW is toen versleept naar [Auto- en autoschadebedrijf B.V.].
[verzekerde] heeft vervolgens contact opgenomen met [Assurantiebemiddelingskantoor] om de schade aan de auto te melden. In dit gesprek is tevens de behoefte van [verzekerde] aan tijdelijk vervangend vervoer aan de orde geweest.
[Assurantiebemiddelingskantoor] heeft daarop telefonisch contact opgenomen met [Auto- en autoschadebedrijf B.V.]. In dat telefoongesprek is de verhuur door [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] van een door [verzekerde] te gebruiken auto aan de orde geweest.
[verzekerde] heeft zich vervolgens bij [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] vervoegd en heeft toen een Renault Megane meegekregen. Enkele dagen later is deze huurauto vervangen door een andere huurauto: een Opel Corsa.
Bij een op 4 juni 2009 gedateerde factuur heeft [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] aan [Assurantiebemiddelingskantoor] € 440,-- (naar het hof begrijpt: exclusief btw) in rekening gebracht. Op deze factuur staat onder meer: “03/06/09 HUUR AUTO VOOR [verzekerde]” en “RENAULT MEGANE 11 DAGEN A EUR 40,= PER DAG”. Het hof ontleent deze informatie aan rov. 2.2 van het tussenvonnis van 1 mei 2013. De factuur ontbreekt in het door [Assurantiebemiddelingskantoor] aan het hof overgelegde procesdossier van het geding in eerste aanleg.
Bij een op 9 juli 2009 gedateerde factuur heeft [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] aan [Assurantiebemiddelingskantoor] € 1.094,80 incl. (€ 920,-- excl. btw) btw in rekening gebracht. Op deze factuur staat onder meer: “BETREFT: BMW 320 (…)” , HUURAUTO OPEL CORSA B VAN 10/6 T/M 2/7 A EUR 40,= EX BTW PER DAG” en “23 DAGEN A EUR 40,=”.
[verzekerde] heeft op 11 juli 2009 bij de politie aangifte gedaan van vernieling van de Opel Corsa. In het proces-verbaal van aangifte staat als verklaring van [verzekerde] onder meer het volgende:
“Ik heb een auto gehuurd bij [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] te [vestigingsplaats] dit betreft een zwarte Opel Corsa (…). Ik heb deze auto ongeveer vijf weken geleden gehuurd.
Ik heb van dinsdag 7 juli 2009 tot vrijdag 10 juli vast gezeten (…). Ik had de Opel Corsa meegegeven aan Dennis (…) zodat hij deze dan kon terug brengen naar [Auto- en autoschadebedrijf B.V.]. Toen ik gisteren vrij kwam hoorde ik van Dennis dat de Opel Corsa voor zijn woning was vernield.”
Bij een op 23 juli 2009 gedateerde factuur heeft [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] aan [Assurantiebemiddelingskantoor] € 2.000,-- excl. btw in rekening gebracht. Op deze factuur staat onder meer: “23/07/09 BETREFT: VERGOEDING TOTAL LOSS SCHADE AAN OPEL CORSA TIJDENS GEBRUIK DOOR UW CLIENT DHR. [verzekerde]”.
[Assurantiebemiddelingskantoor] is namens [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] gesommeerd tot betaling van de bovengenoemde facturen. [Assurantiebemiddelingskantoor] heeft de facturen niet betaald.
Bij brief van 30 september 2011 heeft [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] [verzekerde] gesommeerd de facturen te voldoen. [verzekerde] heeft geen gevolg gegeven aan die sommatie.
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] in eerste aanleg [Assurantiebemiddelingskantoor] en [verzekerde] gedagvaard. [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] vorderde in eerste aanleg, kort gezegd:

primairveroordeling van [Assurantiebemiddelingskantoor] tot betaling van € 3.534,80 (€ 1.534,80 aan autohuur en € 2.000,-- aan schadevergoeding) vermeerderd met rente en vermeerderd met € 450,-- aan buitengerechtelijke kosten;

subsidiairveroordeling van [verzekerde] tot betaling van € 3.534,80 vermeerderd met rente en vermeerderd met € 450,-- aan buitengerechtelijke kosten.
3.2.2.
Aan haar primaire vordering heeft [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] ten grondslag gelegd dat [Assurantiebemiddelingskantoor] als contractspartij van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] gehouden is om de huur voor de auto’s en de schadevergoeding voor de vernielde huurauto te betalen.
Aan haar subsidiaire vordering heeft [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] ten grondslag gelegd dat als [Assurantiebemiddelingskantoor] niet haar contractspartij is, [verzekerde] als contractspartij moet worden aangemerkt en de huur en de schadevergoeding moet betalen.
3.2.3.
[verzekerde] is in eerste aanleg niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
[Assurantiebemiddelingskantoor] heeft betwist dat hij met betrekking tot de huur van de auto’s de wederpartij van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] is. Volgens [Assurantiebemiddelingskantoor] is [verzekerde] de huurder van de auto’s.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 1 mei 2013 heeft de kantonrechter, samengevat, het volgende overwogen:
– Als uitgangspunt heeft te gelden dat ieder wordt geacht voor zichzelf te handelen, tenzij degene die handelt kenbaar maakt niet voor zichzelf maar voor een ander te handelen (rov. 4.1).
– Op [Assurantiebemiddelingskantoor] rust dus de bewijslast van zijn stelling dat hij aan [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] kenbaar heeft gemaakt dat hij namens [verzekerde] handelde.
De kantonrechter heeft [Assurantiebemiddelingskantoor] vervolgens toegelaten te bewijzen dat hij bij het sluiten van de overeenkomsten met [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] betreffende de huur van de Reanault Megane en de Opel Corsa aan [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] kenbaar heeft gemaakt dat hij niet voor zichzelf maar voor [verzekerde] handelde.
3.3.2.
In het eindvonnis van 24 juli 2013 heeft de kantonrechter overwogen dat [Assurantiebemiddelingskantoor] geen bewijs heeft geleverd en dat [Assurantiebemiddelingskantoor] daarom als contractspartij van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] heeft te gelden ten aanzien van de huur van de Renault Megane en de Opel Corsa.
Op grond van dat oordeel heeft de kantonrechter, kort gezegd, de primaire vordering van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] toegewezen en [Assurantiebemiddelingskantoor] in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
[Assurantiebemiddelingskantoor] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Met die grieven legt hij aan het hof in volle omvang de vraag voor of hij ter zake de huur van de auto’s al dan niet als wederpartij van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] is aan te merken. [Assurantiebemiddelingskantoor] concludeert dat hij niet de wederpartij van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] is en dat de vorderingen van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] tegen hem daarom moeten worden afgewezen. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
3.5.1.
[Auto- en autoschadebedrijf B.V.] heeft in de memorie van antwoord op verschillende plaatsen (randnummers 2, 10 en 16) aangevoerd dat [Assurantiebemiddelingskantoor] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het tussenvonnis van 1 mei 2013 en dat de termijn voor hoger beroep tegen dat vonnis inmiddels verstreken is, zodat het tussenvonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Volgens [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] brengt dat mee dat de oordelen uit het tussenvonnis onherroepelijk zijn, zoals het oordeel van de kantonrechter dat op [Assurantiebemiddelingskantoor] de bewijslast rust van zijn stelling dat hij in het met [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] gevoerde telefoongesprek duidelijk heeft gemaakt dat hij namens [verzekerde] handelde.
3.5.2.
Het hof overweegt over dat betoog het volgende. [Assurantiebemiddelingskantoor] kon op grond van het bepaalde in artikel 337 lid 2 Rv pas hoger beroep instellen tegen het tussenvonnis, nadat het eindvonnis was gewezen. Volgens vaste rechtspraak heeft de naar aanleiding van het eindvonnis uitgebrachte appeldagvaarding daarbij te gelden als een soort “noodverband” waarmee het hoger beroep een aanvang neemt, waarna de appellant bij de memorie van grieven nader kan aangeven tegen welke onderdelen van welke vonnissen hij grieven wil richten. Het is daarbij toegestaan om alsnog bepaalde aan het eindvonnis voorafgegane tussenvonnissen in het hoger beroep te betrekken. In de memorie van grieven heeft [Assurantiebemiddelingskantoor] bij de nummers 20 en 22 onder meer aangevoerd dat op [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] de bewijslast rust van haar stelling dat tussen haar en [Assurantiebemiddelingskantoor] een huurovereenkomst tot stand gekomen is. Volgens [Assurantiebemiddelingskantoor] heeft de kantonrechter dat miskend. [Assurantiebemiddelingskantoor] heeft dus in de memorie van grieven het hoger beroep mede uitgebreid tot het tussenvonnis. Dat blijkt ook uit het feit dat [Assurantiebemiddelingskantoor] aan het slot van de memorie van grieven heeft geconcludeerd tot vernietiging van zowel het tussenvonnis als het eindvonnis. [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] kan daarom niet worden gevolgd in haar stelling dat de oordelen uit het tussenvonnis onaantastbaar zijn geworden.
3.6.1.
[Auto- en autoschadebedrijf B.V.] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat tijdens het telefoongesprek dat [Assurantiebemiddelingskantoor] omstreeks begin juni 2009 met haar voerde, een huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] als verhuurder en [Assurantiebemiddelingskantoor] als huurder. [Assurantiebemiddelingskantoor] heeft dat gemotiveerd betwist. [Assurantiebemiddelingskantoor] heeft daartoe allereerst aangevoerd dat er in dat telefoongesprek in het geheel geen huurovereenkomst tot stand gekomen is. Volgens [Assurantiebemiddelingskantoor] heeft hij in het gesprek alleen geïnformeerd naar de bereidheid van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] om een auto aan [verzekerde] te verhuren, en is een huurovereenkomst pas tot stand gekomen toen [verzekerde], nadat uit het telefoongesprek was gebleken dat [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] bereid was een auto aan [verzekerde] te verhuren, zich bij [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] vervoegde en vervolgens een auto heeft meegekregen. Bij die huurovereenkomst was [verzekerde] de huurder, aldus [Assurantiebemiddelingskantoor].
3.6.2.
Omdat [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat zij tijdens het telefoongesprek van omstreeks begin juni 2009 een huurovereenkomst heeft gesloten met [Assurantiebemiddelingskantoor], draagt [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] de bewijslast van die stelling. Dit volgt uit de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling.
3.6.3.
[Auto- en autoschadebedrijf B.V.] heeft het bewijs tot op dit moment niet geleverd. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
– [Assurantiebemiddelingskantoor] heeft gemotiveerd betwist dat in het bewuste telefoongesprek van omstreeks begin juni 2009 een huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen hem en [Auto- en autoschadebedrijf B.V.].
– Het ligt in de gegeven omstandigheden ook niet voor de hand dat [Assurantiebemiddelingskantoor] en niet [verzekerde] als huurder zou optreden. [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] heeft zelf bij randnummer 14 van de memorie van antwoord gesteld dat in gevallen als dit, waarbij de schadeauto (de BMW van [verzekerde]) slechts WA-verzekerd was, de kosten van de vervangende auto voor rekening van de klant (derhalve in dit geval voor rekening van [verzekerde]) komen.
– [verzekerde] heeft bij gelegenheid van de aangifte wegens de beschadiging van de Opel Corsa tegenover de politie verklaard dat hij ([verzekerde]) bij [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] de auto had gehuurd.
– [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] heeft niet betwist dat in het telefoongesprek van begin juni 2010 niet gesproken is over essentialia zoals huurprijs, type auto en huurperiode.
– De aanvankelijk aan [verzekerde] meegegeven Renault is na enige dagen omgeruild voor een Opel Corsa. Daarmee is in feite een nieuwe huurovereenkomst ontstaan. Gesteld noch gebleken is dat [Assurantiebemiddelingskantoor] daar op enigerlei wijze bij betrokken is geweest.
3.7.1.
Het hof heeft zich nog gebogen over de vraag of [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] moet worden toegelaten om nader bewijs te leveren van haar stelling dat tussen haar en [Assurantiebemiddelingskantoor] een huurovereenkomst tot stand gekomen is met betrekking tot beide auto’s. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
3.7.2.
In de memorie van antwoord heeft [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] gesteld dat [Assurantiebemiddelingskantoor] in het in geding zijnde telefoongesprek heeft verzocht om aan [verzekerde] een auto ter beschikking te stellen en dat [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] zich geen zorgen hoefde te maken over de kosten aangezien [Assurantiebemiddelingskantoor] ervoor zou zorgen dat de huur vergoed zou worden door de wegbeheerder (of diens verzekeraar) die aansprakelijk was voor het ongeval waar de BMW bij betrokken was geweest. [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] heeft voorts gesteld dat zij verwachtte dat het wellicht nog niet zo eenvoudig zou zijn om de kosten op de (verzekeraar van de) wegbeheerder te verhalen. Uit deze stellingen volgt niet dat in het gesprek een huurovereenkomst tussen [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] en [Assurantiebemiddelingskantoor] tot stand gekomen is. Er is niet gesteld of gebleken dat [Assurantiebemiddelingskantoor] de verbintenis op zich heeft genomen om, als verhaal van de kosten op de (verzekeraar van de) wegbeheerder onverhoopt niet mogelijk zou blijken, de huurkosten zelf voor zijn rekening te nemen. Als [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] een dergelijke garantie van [Assurantiebemiddelingskantoor] had willen hebben, had zij daar uitdrukkelijk om moeten vragen, te meer nu zij de kans op verhaal niet hoog inschatte. Dat zij deze garantie aan [Assurantiebemiddelingskantoor] heeft gevraagd en dat [Assurantiebemiddelingskantoor] die heeft gegeven is door [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] echter niet gesteld.
3.7.3.
Het voorgaande brengt mee dat uit de stellingen van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] niet af te leiden is dat tussen haar en [Assurantiebemiddelingskantoor] een huurovereenkomst is gesloten. Een andere grondslag voor toewijzing van de vordering tegen [Assurantiebemiddelingskantoor] is evenmin uit de stellingen van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] af te leiden. Het hof zal de beroepen vonnissen, voor zover gewezen tussen [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] en [Assurantiebemiddelingskantoor], daarom vernietigen. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] jegens [Assurantiebemiddelingskantoor] alsnog afwijzen en [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg tussen [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] en [Assurantiebemiddelingskantoor]. De grieven van [Assurantiebemiddelingskantoor] hebben dus doel getroffen.
3.8.1.
[Auto- en autoschadebedrijf B.V.] heeft er bij randnummer 18 van de memorie van antwoord op gewezen dat de kantonrechter niet is toegekomen aan een beoordeling van de subsidiaire vordering van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] tegen [verzekerde]. [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] heeft gesteld dat het hof, indien het van oordeel is dat de vordering tegen [Assurantiebemiddelingskantoor] alsnog moet worden afgewezen, op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep ambtshalve de vordering tegen [verzekerde] in behandeling dient te nemen, waartoe [verzekerde] wellicht nog moet worden opgeroepen.
3.8.2.
Het hof kan [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] niet in dat standpunt volgen. Er was tijdens het geding in eerste aanleg geen sprake van objectieve cumulatie van vorderingen (het instellen van verschillende vorderingen tegen een gedaagde partij) maar van subjectieve cumulatie van vorderingen (het instellen van een vordering tegen meerdere gedaagde partijen). De door [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] geschetste regel van devolutieve werking gaat wel op als bij wege van objectieve cumulatie een primaire en een subsidiaire vordering zijn ingesteld tegen een gedaagde, maar niet in het onderhavige geval van subjectieve cumulatie waarin een vordering is ingesteld tegen twee gedaagden. In het onderhavige hoger beroep is alleen de relatie tussen [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] en [Assurantiebemiddelingskantoor] aan de orde. [verzekerde] is geen partij in die relatie en is niet betrokken in het onderhavige hoger beroep en kan dat niet alsnog worden.
3.9.
Omdat de grieven van [Assurantiebemiddelingskantoor] doel hebben getroffen zal het hof [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] veroordelen in de kosten van het hoger beroep, zoals gevorderd vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.10.
Het hof zal dit arrest, zoals door [Assurantiebemiddelingskantoor] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Terneuzen, onder zaaknummer 248534 CV EXPL 13-19 tussen partijen gewezen vonnissen van 1 mei 2013 en 24 juli 2013, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
– wijst de vordering van [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] tegen [Assurantiebemiddelingskantoor] af;
– veroordeelt [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van [Assurantiebemiddelingskantoor], tot op heden begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [Auto- en autoschadebedrijf B.V.] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Assurantiebemiddelingskantoor] tot op heden begroot op € 97,05 aan dagvaardingskosten, € 299,-- aan vast recht en € 632,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat de bedragen van deze kostenveroordeling binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en Th.J.A. Kleijngeld en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 januari 2015.
griffier rolraadsheer