ECLI:NL:GHSHE:2015:2114

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
HR 200 169 101_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid van faillissementsaanvraag en recht van verzet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van RGH B.V. in vereffening tegen mr. P.W.M. Broekmans, curator in het faillissement van de heer [gefailleerde]. RGH is op 23 april 2015 door de rechtbank Limburg in staat van faillissement verklaard, waarbij mr. Broekmans als curator is aangesteld. RGH heeft op 30 april 2015 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, met het verzoek het faillissement te vernietigen en mr. Broekmans te veroordelen tot betaling van de proceskosten. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 juni 2015, waarbij RGH werd vertegenwoordigd door de heer [gefailleerde] en zijn partner, alsook door hun advocaat mr. M.A. Vles. Mr. Broekmans is niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat het faillissement van RGH is aangevraagd door mr. Broekmans, die in zijn hoedanigheid als curator handelde. RGH betwistte de bevoegdheid van mr. Broekmans om de faillissementsaanvraag in te dienen, omdat de heer [gefailleerde] niet was gehoord. RGH stelde dat de rechtbank in strijd met de wet had gehandeld door het faillissement zonder voorafgaande zitting te behandelen. RGH voerde aan dat er geen sprake was van een opeisbaar vorderingsrecht en dat de vereffening van RGH was heropend.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft RGH aangegeven dat zij het hoger beroep handhaafde, ondanks dat het verzet tegen het faillissement inmiddels was gehonoreerd en het faillissement was vernietigd. Het hof oordeelde dat RGH niet ontvankelijk was in het hoger beroep, omdat zij niet was gehoord in de faillissementsaanvraag. Het hof concludeerde dat RGH op grond van artikel 8 lid 2 Faillissementswet het recht van verzet had en dat dit recht ook openstond op basis van artikel 10 lid 1 Faillissementswet. De beslissing van het hof was dat RGH niet ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep, waardoor de gewenste kostenveroordeling niet aan de orde kwam.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 juni 2015
Zaaknummer : HR 200.169.101/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/205299/ FT RK 15/604
Faillissementsnummer : C/03/15/167F
in de zaak in hoger beroep van:
[holding] B.V. in vereffening,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: RGH,
advocaat: mr. M.A. Vles te Weert.
tegen
mr. P.W.M. Broekmans q.q. in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [gefailleerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: mr. Broekmans,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 april 2015, waarbij RGH in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van
mr. Broekmans als curator.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 april 2015, heeft RGH verzocht voormeld vonnis en daarmee het faillissement te vernietigen, met veroordeling van mr. Broekmans tot betaling van de proceskosten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de heer [gefailleerde] en zijn partner mevrouw [partner], namens RGH;
- mr. Vles, advocaat van RGH;
Mr. Broekmans is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage van de rechtbank Limburg d.d. 1 juni 2015;
- het faxbericht en de brief met bijlagen van mr. Vles d.d. 3 juni 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Het faillissement van RGH is aangevraagd door mr. Broekmans in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [gefailleerde], enig aandeelhouder en bestuurder van RGH. Mr. Broekmans stelt in het inleidend verzoekschrift dat de heer [gefailleerde], enig aandeelhouder en bestuurder van RGH, op 15 juni 2014 aan de Kamer van Koophandel heeft medegedeeld dat RGH zou worden ontbonden en per gelijke datum diende te worden uitgeschreven uit het Handelsregister. Conform artikel 29 van de statuten van RGH treedt de heer [gefailleerde] op als vereffenaar van RGH. Mr. Broekmans heeft geconstateerd dat de schulden van RGH de baten vermoedelijk zullen overtreffen en heeft daarom de rechtbank verzocht het faillissement van RGH uit te spreken en daarbij afgezien van de mogelijkheid te worden gehoord.
Het faillissement van RGH is vervolgens bij het bestreden vonnis uitgesproken.
3.2.
RGH stelt in zijn beroepschrift – kort weergegeven – het volgende.
Het is RGH onduidelijk in welke hoedanigheid mr. Broekmans de faillissementsaanvraag heeft ingediend en derhalve of mr. Broekmans bevoegd was tot het indienen van de aanvraag. Daartoe had de rechtbank de vereffenaar, de heer [gefailleerde] moeten oproepen en horen. [gefailleerde] heeft geen verweer kunnen voeren omdat hij niet bekend was met de faillissementsaanvraag noch met de het voornemen van de rechtbank om de aanvraag zonder voorafgaande zitting in behandeling te nemen. De rechtbank heeft daarmee in strijd met de wet, het procesreglement en de regels van de goede procesorde gehandeld.
Daarnaast voldoet de faillissementsaanvraag niet aan de eisen van de wet: er is geen sprake van een (opeisbaar) vorderingsrecht nu mr. Broekmans slechts “vermoedt” dat de schulden de baten overtreffen. Er is evenmin sprake van een toestand van te hebben opgehouden te betalen. De vereffening van RGH is zelfs heropend om een nagekomen bate - de verkoopopbrengst van voertuigen - op correcte wijze te verdelen.
3.3.
Ter zitting in hoger beroep is namens RGH nog het volgende toegevoegd. RGH heeft het (onderhavige) hoger beroep ingediend voor zover RGH/de heer [gefailleerde] in eerste aanleg als (derde) belanghebbende dient te worden aangemerkt en is tevens bij de rechtbank in verzet gegaan voor zover RGH/de heer [gefailleerde] als partij dient te worden aangemerkt. Inmiddels is het verzet behandeld en gehonoreerd en is het faillissement van RGH vernietigd. RGH handhaaft toch het hoger beroep, omdat zij een kostenveroordeling wenst.
3.4.
Blijkens de door mr. Vles op 3 juni 2015 nagezonden stukken inzake de verzetsprocedure, heeft de rechtbank Limburg, locatie Roermond, bij beschikking van 26 mei 2015 het verzet tegen het faillissement gegrond verklaard en het vonnis van 23 april 2015 en de daarbij uitgesproken faillietverklaring van RGH vernietigd.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
Nu vaststaat dat RGH op de faillissementsaanvraag niet is gehoord, heeft zij op grond van het artikel 8 lid 2 Faillissementswet (hierna: Fw) het recht van verzet (bij de rechtbank), waarvan zij ook gebruik heeft gemaakt. In het geval dat RGH zou dienen te worden aangemerkt als een (derde) belanghebbende - hetgeen naar het oordeel van het hof overigens niet uit de stukken blijkt terwijl daartoe evenmin argumenten zijn aangereikt - staat voor haar eveneens slechts het recht van verzet (bij de rechtbank) open en wel op grond van artikel 10 lid 1 Fw. De conclusie is dan ook dat RGH niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Aan de beoordeling van de gewenste kostenveroordeling komt het hof derhalve niet toe.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart RGH niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, L.Th.L.G. Pellis en J.J. Minnaar en is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2015.