ECLI:NL:GHSHE:2015:2094

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
20-003597-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na onvoldoende bewijs van diefstal en herkenning op camerabeelden

Op 10 juni 2015 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die eerder door de politierechter was veroordeeld voor diefstal van een portemonnee en een bedrag van € 410,-. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die haar had veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, terwijl de raadsman pleitte voor vrijspraak.

Het hof heeft geconcludeerd dat de vrouw op de camerabeelden onvoldoende gelijkenissen vertoont met de verdachte om een herkenning te rechtvaardigen. De politierechter en de advocaat-generaal baseerden hun standpunten op eigen waarnemingen van de camerabeelden, maar het hof oordeelde dat de twijfel over de identiteit van de verdachte niet kon worden weggenomen. De verklaringen van getuigen boden ook geen sluitend bewijs. De verdachte ontkende de beschuldigingen en had geen eerdere contacten met politie of justitie.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken. De beslissing werd genomen op basis van de gebrekkige bewijsvoering en de sterke ontkenning van de verdachte, die authentiek overkwam. Het hof heeft daarmee recht gedaan aan de onschuldpresumptie en de noodzaak van wettig bewijs in strafzaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003597-14
Uitspraak : 10 juni 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 25 november 2014 in de strafzaak met parketnummer 02/189118-14 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1979,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van de diefstal van een portemonnee met daarin onder meer een bankpas alsmede de gekwalificeerde diefstal van € 410,-- veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 10 januari 2014 te Tilburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een portemonnee (met inhoud, waaronder een bankpas en/of ID-kaart), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte;
2.
zij op of omstreeks 10 januari 2014 te Tilburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een hoeveelheid geld (€ 410,--), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar verdachte, waarbij zij, verdachte, de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten: door het onbevoegde gebruik van een aan die [A] toebehorende pinpas en/of pincode).
Integrale vrijspraak
Het hof zal de verdachte van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken. Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet de overtuiging gekregen dat de verdachte degene is geweest die met de bankpas van aangeefster [A] geld heeft gepind; voor het verwijt dat de verdachte die bankpas (en de portemonnee waarin deze zich bevond) heeft gestolen, ontbreekt zelfs het wettig bewijs.
De andersluidende standpunten van de politierechter en de advocaat-generaal zijn grotendeels gebaseerd op hun eigen waarneming: zij menen op de camerabeelden van de Rabobank zowel de verdachte als haar dochter te herkennen. De politierechter en de advocaat-generaal moet worden nagegeven dat de dochter van de verdachte, die zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, gelijkenissen vertoont met één van de twee vrouwen op de camerabeelden. De raadsman heeft daarbij echter terecht de nuance gemaakt dat de neus van de dochter van aangeefster niet overeen lijkt te komen met de neus van de vrouw op de camerabeelden. Het hof is bovendien van oordeel dat de andere vrouw op de camerabeelden - de vrouw die het geld aan het pinnen was en in de visie van de politierechter en de advocaat-generaal de verdachte zou moeten zijn - onvoldoende gelijkenissen met de verdachte vertoont om daarop een herkenning te kunnen baseren. De verklaringen van de getuigen [B], [C] en [D] kunnen dat niet anders maken. Als deze verklaringen te goede trouw zijn afgelegd - ten aanzien van de verklaringen van [B] en [D] is dat door de verdediging gemotiveerd in twijfel getrokken -, dan geldt nog steeds dat ook zij in hun verklaringen een zekere onzekerheid laten doorklinken.
Waar het vorenstaande op zichzelf al gerede twijfel met zich brengt omtrent de vraag of de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, wordt deze twijfel versterkt door de heftige en stellige ontkenning van de verdachte, die op het hof authentiek is overgekomen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 10 juni 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.P.M.F. Mols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.