Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 28 oktober 2014;
- de akte uitlaten van Intrum Justitia;
- de akte uitlaten van [appellante].
6.De verdere beoordeling
Uit onderdeel 7 van de memorie van antwoord en de stellingname in eerste aanleg zijdens Intrum Justitia blijkt echter dat het hierboven reeds toegewezen bedrag ad € 556,74 niet alleen ziet op de telefoons maar tevens op het positief contractbelang vanaf april 2010 waarvoor artikel 6:277 lid 1 BW een basis biedt. Nu conform de vordering van Intrum Justitia ter zake de aanspraak krachtens artikel 6:277 lid 1 BW reeds een bedrag toewijsbaar is geoordeeld, komt het hof nog slechts aan beoordeling van de aanspraak toe over de periode 25 augustus 2009 tot en met 31 maart 2010. Dit betreft op basis van bovengenoemd uitgangspunt voor het restant van de maand augustus 2009 een bedrag van 7/31 x € 19,70 = € 4,45 plus voor de periode september 2009 tot en met maart 2010 6 x € 19,70 = € 118,20, derhalve in totaal € 122,65.
Het hof is van oordeel dat [appellante] niets heeft gesteld dat een verdere matiging van dit deel van de in beginsel toewijsbaar geachte vordering rechtvaardigt. Dat zij feitelijk maar één dag van de abonnementen gebruik zou hebben kunnen maken, kan [appellante] Intrum Justitia niet tegenwerpen.