ECLI:NL:GHSHE:2015:2030

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
20-003143-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in zaak van mishandeling met betrekking tot schadevergoeding benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 16 oktober 2014 was gewezen. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en kreeg een geldboete van € 150,--, subsidiair 3 dagen hechtenis. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen. De verdachte ging in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter, en de benadeelde partij voegde zich opnieuw in het hoger beroep voor het niet toegewezen gedeelte van haar vordering.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een voorwaardelijke geldboete van € 150,-- met een proeftijd van twee jaar, alsook toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De verdediging pleitte voor ontslag van alle rechtsvervolging en stelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de opgelegde straf aangepast. Het hof oordeelde dat de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding gaven om een hogere voorwaardelijke geldboete op te leggen dan door de advocaat-generaal was gevorderd. De benadeelde partij kreeg een schadevergoeding van € 154,56 toegewezen, maar het hof verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige gedeelte van haar vordering, dat alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. Het hof legde ook de wettelijke rente op over het toegewezen bedrag. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de zaak met zorg behandeld, rekening houdend met de belangen van zowel de verdachte als de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003143-14
Uitspraak : 3 juni 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 16 oktober 2014 in de strafzaak met parketnummer 01-046387-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een geldboete van € 150,--, subsidiair 3 dagen hechtenis. Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 150,--, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 154,56, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is bepleit dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
  • de opgelegde straf en de strafmotivering;
  • de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Anders dan de politierechter en met de advocaat-generaal ziet het hof aanleiding verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen. Verdachtes bijzondere persoonlijke omstandigheden brengen het hof tot dit oordeel.
Echter, naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, onvoldoende tot uitdrukking komt. Om die reden zal het hof een hogere voorwaardelijke geldboete dan gevorderd, zij het met een kortere proeftijd, opleggen.
Bij de vaststelling van de (hoogte van de) geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 305,15. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 154,56.
Het hof schaart zich weliswaar achter de overwegingen van de politierechter om deze vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 154,56, maar niet achter de overwegingen van de politierechter om de vordering voor het overige af te wijzen. Voorts is door de politierechter de – wel gevorderde – wettelijke rente ten onrechte niet toegewezen. Het hof zal dit alsnog doen.
Met betrekking tot de beslissing ten aanzien van het niet-toegewezen gedeelte van de vordering, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat voor dat deel van de vordering de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Voor het vaststellen of genoemde schadeposten daadwerkelijk voor vergoeding in aanmerking komen, is nader onderzoek nodig waarvoor de behandeling van de strafzaak zou dienen te worden aangehouden. Het hof acht aanhouding echter onwenselijk, gelet op het belang van de vordering van de benadeelde partij in verhouding tot het belang van de strafzaak in zijn geheel. De benadeelde partij kan daarom thans in het overige gedeelte van haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeeltde verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaaltdat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde]
toetot het bedrag van
€ 154,56 (honderdvierenvijftig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit
€ 4,56 (vier euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaartde benadeelde partij in haar vordering voor het overige
niet-ontvankelijken bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaaltdat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijstde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting
opom aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 154,56 (honderdvierenvijftig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 4,56 (vier euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaaltdat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaaltdat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. J. Huurman-van Asten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 3 juni 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J.M. van Gink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.