ECLI:NL:GHSHE:2015:2027

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
HD 200.167.915_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming in kort geding; huurachterstand voldaan ten tijde van behandeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in kort geding, waarbij de appellant, [appellant], werd veroordeeld tot ontruiming van de huurwoning wegens huurachterstand. De appellant huurt sinds 1 april 2010 een woning en had op het moment van de dagvaarding in eerste aanleg een huurachterstand van drie maanden. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg was deze achterstand verminderd tot twee maanden, maar bij de appeldagvaarding was de achterstand weer opgelopen tot vier maanden. Echter, ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep was er geen huurachterstand meer, omdat de appellant alle achterstallige betalingen had voldaan.

De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de huurachterstand van drie maanden voldoende was om de ontruiming te rechtvaardigen, gezien het spoedeisende belang van de verhuurder, [geïntimeerde]. In hoger beroep heeft de appellant vier grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis, met name de veroordeling tot ontruiming en de proceskostenveroordeling.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er op het moment van de zitting in hoger beroep geen huurachterstand meer was. Het hof oordeelde dat de verhuurder geen spoedeisend belang had bij de ontruiming, aangezien de appellant had toegezegd voortaan tijdig de huur te betalen. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de vordering tot ontruiming afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.167.915/01
arrest van 2 juni 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. A.S.J.H. van den Bronk te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J.M. Goumans te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 april 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter in kort geding, zittingsplaats Maastricht, van de rechtbank Limburg van 6 maart 2015, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer. 3838835/CV EXPL 15-1241)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven, tevens houdende een incidentele vordering, met 8 producties, waaronder het dossier in eerste aanleg;
  • de memorie van antwoord met producties 4 en 5;
  • het pleidooi, waarbij partij [appellant] pleitnotities heeft overgelegd;
  • de bij bericht van 18 mei 2015 namens mr. Van den Bronk toegezonden producties 10, 11 en 12, die bij het pleidooi bij akte in het geding zijn gebracht.
  • de bij bericht van 19 mei 2015 door mr. Goumans toegezonden productie 6, die bij het pleidooi bij akte in het geding is gebracht.
2.2
Het hof heeft in overleg met partijen bepaald dat op 2 juni 2015 arrest wordt gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
2.3.
Partijen hebben voorts afgesproken dat [geïntimeerde] het bestreden vonnis niet zal executeren voordat het hof op 2 juni 2015 arrest zal wijzen en dat de incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis is ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellant] huurt sinds 1 april 2010 de woonruimte aan [het adres] te [woonplaats] tegen een per maand verschuldigde huurprijs van (inmiddels) € 512,--.
3.1.2.
[geïntimeerde] heeft de eigendom verkregen van de verhuurde woonruimte en is verhuurder sinds mei 2011.
3.1.3.
Ten tijde van de dagvaarding in eerste aanleg (9 februari 2015) was sprake van een huurachterstand van drie maanden (december 2014, januari 2015 en februari 2015).
3.1.4.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg (23 februari 2015) was sprake van een huurachterstand van twee maanden.
3.1.5
Ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding (7 april 2015) was sprake van een huurachterstand van vier maanden.
3.1.6
Ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep (22 mei 2015) was geen sprake meer van een huurachterstand. [appellant] heeft de volgende betalingen verricht: op 21 april 2015 (3 x € 530,--), op 2 althans 4 mei 2015 (€ 530,--) en op 7 mei 2015 (€ 530).
3.2.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter (voor zover in hoger beroep nog relevant):
- [appellant] veroordeeld om de woning aan [het adres] te [woonplaats] binnen
twee weken na betekening van dat vonnis met al de zijnen en het zijne te ontruimen en
leeg en bezemschoon aan [geïntimeerde] op te leveren,
- [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde], begroot op
€ 916,82,
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.2.
De kantonrechter heeft daartoe het volgende overwogen:
Voor het antwoord op de vraag of in kort geding de veroordeling tot ontruiming gerechtvaardigd is, is doorslaggevend of de huurder zodanig is tekortgeschoten in zijn verplichtingen dat aannemelijk is dat de bodemrechter op die grond de huurovereenkomst zou ontbinden. Als peildatum hiervoor geldt de dag van dagvaarding. Op die datum besloeg de huurachterstand de huurprijs over drie maanden. Eerst op 20 februari 2015 is namens [appellant] door een derde - welke wijze van betaling een huurder overigens vrij staat - een bedrag gelijk aan de huurprijs van € 512,- betaald. Een huurachterstand van drie maanden is ernstig genoeg om de veroordeling tot ontruiming te rechtvaardigen. [geïntimeerde] heeft daarbij ook een spoedeisend belang. Mede gelet op het vaststaande betalingsgedrag van [appellant] sinds de ingangsdatum van de huurovereenkomst, is gerechtvaardigd dat [geïntimeerde] er geen vertrouwen in heeft dat de resterende huurachterstand op korte termijn zal worden ingelost en dat geen nieuwe achterstanden zullen ontstaan. De vorderingen tot betaling (van de huurachterstand minus de genoemde € 512,- die geacht moet worden te zijn betaald ten titel van huur) en tot ontruiming worden toegewezen. [appellant] blijft de huurprijs verschuldigd voor elke ingegane maand vanaf 1 maart 2015 tot aan de ontruiming; ook dit onderdeel van de vordering wordt daarom toegewezen.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep 4 grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis in het bijzonder voor wat betreft de uitgesproken ontruiming en oplevering, proceskostenveroordeling en uitvoerbaarverklaring bij voorraad, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, de nakosten en de wettelijke rente hierover.
3.4.
De rechtsstrijd in dit hoger beroep spitst zich toe op de in het bestreden vonnis op vordering van [geïntimeerde] uitgesproken uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling van [appellant] tot ontruiming en oplevering en de veroordeling tot betaling van de proceskosten. Als rechter in kort geding moet het hof met name bezien of de toegewezen ontruiming moet worden gehandhaafd.
3.5.
Het hof overweegt dat in een spoedeisende zaak waarin, gelet op de (wederzijdse) partijbelangen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven.
Bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding gevorderde voorziening, hetzij na toewijzing hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt dient, zo nodig ambtshalve, te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (ECLI:NL:HR:2002:AE3437 en ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
3.6.
[geïntimeerde] verwijt [appellant] te zijn tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting om als goed huurder (een loodgietersbedrijf in opdracht van) [geïntimeerde] een lekkage vanuit het gehuurde naar het daaronder gelegen appartement te laten onderzoeken.
3.6.1.
[appellant] heeft onweersproken gesteld dat de lekkage kort nadien (alsnog) verholpen is.
3.6.2.
Afgezet tegen het zwaarwegende woonbelang van [appellant] levert deze door [geïntimeerde] gestelde omstandigheid als zodanig naar het oordeel van het hof niet het vereiste spoedeisend belang voor de ontruiming op.
3.7.
[geïntimeerde] stelt ook dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting om de huur tijdig te voldoen. [geïntimeerde] stelt dat blijkens jurisprudentie in een bodemprocedure bij een ten tijde van dagvaarding bestaande huurachterstand van drie maanden, doorgaans ook de ontbinding van een huurovereenkomst wordt uitgesproken. [geïntimeerde] wijst er tevens op dat voortdurend sprake was van niet tijdige huurbetalingen. [geïntimeerde] heeft er geen vertrouwen in dat [appellant] in de toekomst tijdig huur zal betalen.
3.7.1.
Daartegenover voert [appellant] aan dat hij van meet af aan zijn huurbetalingen niet tijdig heeft verricht zonder dat gebleken is dat daaraan consequenties zijn verbonden en dat ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep geen sprake meer is van een huurachterstand. [appellant] heeft tenslotte onweersproken aangevoerd dat hij geen alternatieve huisvesting heeft en dat een ontruiming onomkeerbare en ernstige nadelige financiële gevolgen voor hem heeft.
3.7.2
De actuele partijbelangen afwegend, oordeelt het hof uiteindelijk dat [geïntimeerde] geen zodanig spoedeisend belang bij de als voorziening gevorderde ontruiming heeft, dat niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht. Van bijzonder belang acht het hof daarbij dat thans geen sprake meer is van een huurachterstand. Voor de goede vermeldt het hof dat [appellant] ter zitting heeft toegezegd voortaan tijdig de huur te zullen voldoen.
Daar komt bij dat het hof het op grond van de thans vaststaande feiten tot en met de zitting in hoger beroep voorshands onvoldoende zeker acht dat de bodemrechter de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst (met haar gevolgen) zal toewijzen.
3.8.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de door [geïntimeerde] gevorderde voorziening tot ontruiming niet toewijsbaar is. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering wordt afgewezen.
3.9.
De overige stellingen van partijen kunnen niet leiden tot een ander oordeel.
proceskosten
3.10.
Nu [geïntimeerde] (door de uiteindelijk voor hem negatief besliste geschilpunten) en [appellant] (met name door de huurachterstanden te laten ontstaan die voor [geïntimeerde] de aanleiding voor de gerechtelijke procedure hebben gevormd) allebei als in het ongelijk te stellen partij hebben te gelden, zullen de proceskosten van beide instanties worden gecompenseerd .

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en opnieuw rechtdoende:
- wijst de inleidende vordering van [geïntimeerde] af;
- compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, P.P.M. Rousseau en J. Hallebeek, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juni 2015.
griffier rolraadsheer