3.1.In het hoger beroep in deze zaak wordt uitgegaan van de volgende feiten:
( i) [geïntimeerde] exploiteerde een melkveebedrijf en beschikte als melkveehouder over een melkquotum. Op 4 mei 2005 heeft [geïntimeerde] zijn melkquotum verkocht aan een derde voor een bedrag van € 889.945,- (prod. 22 conclusie van repliek).
(ii) [geïntimeerde] heeft met [appellant 5] en de toenmalige adviseur van [appellanten 1-7], drs. [adviseur] (hierna: [adviseur]), gesproken over het aangaan van een samenwerkingsverband tussen [geïntimeerde] en [appellanten 1-7]. Dit hield in dat [geïntimeerde] voor zijn eerder verkochte melkquotum een vervangend melkquotum zou kopen van Vrebamelkvee voor een bedrag van € 887.146,- en dat het economische belang van de onderneming van [geïntimeerde], inclusief dit melkquotum, zou worden ingebracht in dit samenwerkingsverband. De afspraken over de inhoud van het samenwerkingsverband zijn vastgelegd in een op 1 mei 2006 tussen [geïntimeerde] en [appellant 5] gesloten intentieovereenkomst (prod. 6 inleidende dagvaarding).
(iii) [geïntimeerde] heeft het economische belang van het door hem van Vrebamelkvee gekochte melkquotum alsmede de opfok van vee ingebracht in het samenwerkingsverband. Op 28 augustus 2006 heeft [geïntimeerde] de overeengekomen koopprijs van € 887.146,- overgemaakt op een derdengeldrekening van de notaris (prod. b pleitnota [geïntimeerde] eerste aanleg); op 20 oktober 2006 is de koopsom doorbetaald aan Vrebamelkvee (prod. conclusie van dupliek). Uit het overzicht van de door [appellanten 1-7] opgestelde kapitaalrekening van [geïntimeerde] (prod. 8 en 9 inleidende dagvaarding) blijkt dat het melkquotum is ingebracht tegen circa 60% van de economische waarde op dat moment van € 889.945,- ofwel € 581.601,-. Verhoogd met de vergoeding voor opfok van vee en de jaarlijkse kapitaalvergoeding en verminderd met opgenomen voorschotten, bedroeg het saldo van de kapitaalrekening per 31 oktober 2010 € 625.650,-.
(iv) Het door [geïntimeerde] gekochte melkquotum stond in het register van het Productschap Zuivel op naam van Vrebamelkvee. In de jaren 2006 tot en met 2008 heeft Vrebamelkvee alle melkquota die op haar naam stonden in het register van het Productschap Zuivel, en dus ook het melkquotum dat [geïntimeerde] in 2006 van Vrebamelkvee had gekocht en had ingebracht in het samenwerkingsverband, verkocht aan derden. Die verkoop vond plaats zonder medeweten van [geïntimeerde].
( v) Tijdens deze procedure, op 12 mei 2011, hebben [geïntimeerde] en [appellanten 1-7] een vaststellingsovereenkomst gesloten (prod 16 conclusie van repliek).
(vi) De Belastingdienst heeft bij brief van 5 december 2011 (prod. 20 conclusie van repliek) aan [adviseur] (die toen adviseur was van [geïntimeerde]) medegedeeld dat niet wordt ingestemd met een voorgestelde geruisloze doorschuiving van een herinvesteringsvoornemen welke is ontstaan uit de (voortijdige) verkoop van het melkquotum door Vrebamelkvee. Bij brief van 13 maart 2013 (bijlage 2 brief mr. Stassen d.d. 14 maart 2013) heeft de Belastingdienst aan [adviseur] bericht dat bij de behandeling van de aangifte IH2009 van [geïntimeerde] artikel 3.63 Wet IB 2011 niet van toepassing is.
(vii) De Belastingdienst en Vrebamelkvee hebben op 28 augustus 2014 een vaststellings-overeenkomst gesloten (prod. 1 akte na pleidooi [appellanten]). Deze overeenkomst houdt in grote lijnen in dat de Belastingdienst aan degenen met wie [appellanten 1-7] een samenwerkings-overeenkomst is aangegaan, geen aanslagen IB/ premie volksverzekeringen zal opleggen in verband de voortijdige verkoop van de in het samenwerkingsverband ingebrachte melkquota.
Deze vaststellingsovereenkomst houdt onder meer het volgende in:
“De ondernemers waarmee [appellanten 1-7] een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten en die geraakt worden door deze vaststellingsovereenkomst, zijn:
(..)
[geïntimeerde]
(..)
Vaststaat in ieder geval dat artikel 3.63 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 bij de uiteindelijke verkoop van het melkquotum door de samenwerker aan de heren (..) [appellanten 1-7], niet meer toegepast kan worden. Dit omdat dit ondernemingsgedeelte geen 36 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van overdracht deel heeft uitgemaakt van het samenwerkingsverband.
(..)
Voor de samenwerker betekent dit dat hij geconfronteerd wordt met een fiscale claim die het gevolg is van een handelen van Vrebamelkvee B.V. dat in strijd is met het doel en de strekking die de samenwerker en Vrebamelkvee B.V. met de samenwerkingsovereenkomst hebben beoogd.
(..)
Partijen zijn op 29 oktober 2013 het volgende overeengekomen:
Partijen zijn overeengekomen om het door Vrebamelkvee B.V. per saldo te betalen bedrag van de door alle samenwerkers verschuldigde belasting (inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het positieve resultaat uit de verkoop van de melkquota door de samenwerkers minus de vennootschapsbelasting over het negatief resultaat uit de doorverkoop door Vrebamelkvee B.V.) over alle boekjaren te samen te bepalen.
(..)
Het uiteindelijke door Vrebamelkvee B.V. per saldo te betalen bedrag van de door alle samenwerkers verschuldigde inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen bij verkoop van de melkquota aan Vrebamelkvee B.V., verminderd met de vennootschapsbelasting over haar eigen verlies bij de (door)verkoop aan derden, is door partijen bepaald op € 1.800.000 (..). In dit bedrag wordt geacht te zijn begrepen de heffingsrente die door de samenwerkers al naar gelang verschuldigd zouden zijn geweest.
(..)
Het verschuldigde bedrag zal worden geheven door middel van een naheffingsaanslag omzetbelasting 2013.
(..)
Bij de samenwerkers worden geen aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd over het positieve resultaat uit de verkopen van de betreffende melkquota aan Vrebamelkvee B.V.
(..)
Partij A (Vrebamelkvee, hof) doet ter zake van de in deze overeenkomst geregelde onderwerpen uitdrukkelijk afstand van het recht op bezwaar en het recht op beroep bij de rechter.
Ingeval één van de partijen zich om welke reden dan ook niet (geheel) houdt aan hetgeen in deze overeenkomst is opgenomen, heeft de andere partij de bevoegdheid ter zake van de in deze vaststellingsovereenkomst geregelde onderwerpen een van deze overeenkomst afwijkend standpunt in te nemen. Hierbij staan voor beide partijen de wettelijke mogelijkheden open zoals het opleggen van navorderingsaanslagen/naheffingsaanslagen door partij B (de Belastingdienst, hof) en het recht op bezwaar en beroep bij de rechter door partij A.”
(viii) De Belastingdienst heeft bij e-mailbericht van 30 juli 2014 de door BDO in haar e-mailbericht van 30 juli 2014 weergegeven strekking van laatstgenoemde alinea uit de vaststellingsovereenkomst bevestigd (prod. 3 akte na pleidooi [appellanten]). Het betreft de volgende passage:
“Indien Vrebamelkvee BV de vaststellingsovereenkomst en de op te leggen aanslag niet in rechte zal aanvechten dan zal de Belastingdienst conform de vaststellingsovereenkomst handelen. Enkel indien deze vaststellingsovereenkomst dan wel de op te leggen aanslag door Vrebamelkvee BV wordt aangevochten zou de rechtsgrond onder de zekerheidsstelling kunnen wegvallen waardoor de Belastingdienst feitelijk met lege handen komt te staan. Alleen in deze situatie wenst de Belastingdienst de mogelijkheid open te houden om alsnog verhaal te halen bij de individuele samenwerkers. Nadrukkelijk is niet bedoeld dat dit gebeurd in een situatie waarin Vrebamelkvee BV achterblijft met een betaling die uit hoofde van deze vaststellingsovereenkomst aan de Belastingdienst is verschuldigd. In een dergelijke situatie zal immers de zekerheidsstelling worden uitgewonnen.”
(ix) De Belastingdienst heeft op 28 augustus 2014 aan Vrebamelkvee een naheffingsaanslag Omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2013 t/m 31 december 2013 voor een bedrag van € 1.800.000,- , te betalen uiterlijk 11 september 2014 (prod. 2 bij akte na pleidooi [appellanten]).