Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de man],wonende te [woonplaats], België,
[huidige echtgenote],wonende te [woonplaats], België,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/266945/KG ZA 13-552)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
de rechtshandelingen zoals verwoord in de notariële akte van 22 april 2010” (aldus het bestreden kortgedingvonnis, rov. 2.8) waarbij de woning aan [huidige echtgenote] is geleverd paulianeus zijn als bedoeld in artikel 3:45 BW;
Ter onderbouwing [hiervan] verwijzen [de man en [huidige echtgenote]] naar al het dienaangaande gestelde in de inleidende dagvaarding van 22 augustus 2013 en de pleitnota overgelegd ter zitting van 24 september 2013 alsmede in de conclusie van antwoord in de bodemprocedure welke hierbij als productie 7 wordt overgelegd, hetgeen [de man en [huidige echtgenote]] verzoeken hier als herhaald en ingelast te beschouwen.”
De uitleg van de depotovereenkomst maakt dat het depotbedrag te allen tijde aan [[huidige echtgenote]] uitgekeerd behoort te worden”. (Appeldagvaarding, pt. 17 en 19)
NL:GHSHE:2014:4481 en Gerechtshof Leeuwarden 14 februari 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:
BV4103).
de uitzonderingssituatie zoals overwogen door de Hoge Raad in voornoemd arrest [hof: een uitzondering op de afstemmingsregel] zich eveneens voordoet nu evident is dat het [door de vrouw] ingestelde hoger beroep tegen het bodemvonnis en ook een eventueel hoger beroep tegen de beschikking in de verdelingszaak er nimmer toe zal kunnen leiden dat het depotbedrag geheel of gedeeltelijk ten gunste komt van [de vrouw]” (appeldagvaarding, pt. 21). De man en [huidige echtgenote] beroepen zich er hiervoor op dat “
geen sprake is van paulianeus handelen” en “
de vrouw geen vordering op [huidige echtgenote] had, maar enkel en mogelijk op de gemeenschap”, maar waarom dat evident maakt dat het hoger beroep tegen het bodemvonnis er nooit toe zal kunnen leiden dat het depotbedrag ten gunste van de vrouw zou kunnen komen, valt – zonder nadere toelichting (onder meer bijvoorbeeld op het punt van het voorwerp van het door de vrouw ingestelde hoger beroep (omvat dat al dan niet het oordeel van de bodemrechter dat geen sprake is van paulianeus handelen?) en voorts op het punt van de uitlegging van de depotovereenkomst), die hier niet is gegeven – niet in te zien.
De man en [huidige echtgenote] voeren in dit verband aan dat zij in de procedure in eerste aanleg hebben gewezen op de uitleg van de depotovereenkomst en dat de vrouw thans zelf heeft erkend (“
ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 26 juni 2013” (naar het hof begrijpt: in de “boedelverdelingsprocedure”), “
in de conclusie van antwoord d.d. 23 september 2013” (naar het hof begrijpt: in de onderhavige procedure in eerste aanleg) en “
ter terechtzitting van de Voorzieningenrechter d.d. 24 september 2013” (naar het hof begrijpt: in de onderhavige procedure in eerste aanleg)) dat haar beroep op de pauliana nimmer zal slagen.
niet gebonden” zijn aan de depotovereenkomst.
niet gebonden” zouden zijn aan de depotovereenkomst laten de man en [huidige echtgenote] na toe te lichten.
de depotovereenkomst spreekt over een onherroepelijke uitspraak en daar (…) geen sprake van [is]”.
ter onderbouwing van deze grief verwijzen naar al hetgeen zij hebben gesteld ten aanzien van grief 1” beschouwt het hof als een onvoldoende specifieke toelichting op grief 2, waaraan het om die reden voorbijgaat. “
Al hetgeen is gesteld ten aanzien van grief 1” omvat bijna zes pagina’s tekst, die zijn toegespitst op de afstemmingsregel (waarover het hof hiervóór reeds heeft geoordeeld), waarbij niet duidelijk is op welke stellingen precies, in dat kader betrokken, ook een beroep wordt gedaan ter toelichting op grief 2.