ECLI:NL:GHSHE:2015:201

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
HD 200.111.989_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot tegenbewijs in civiele procedure met betrekking tot handtekeningen en schuldbekentenis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een geïntimeerde in een civiele procedure. De zaak betreft de vraag of de appellant, die zich beroept op een schuldbekentenis, voldoende bewijs heeft geleverd dat de handtekening van de geïntimeerde op deze akte authentiek is. De procedure is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin deskundigen zijn benoemd om de handtekeningen te onderzoeken. De deskundige, drs. P.L. Zevenbergen, heeft geconcludeerd dat de kans groot is dat de handtekening van de geïntimeerde authentiek is. Het hof heeft de bevindingen van de deskundige overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat de handtekening op de schuldbekentenis van de geïntimeerde is. De geïntimeerde heeft echter betoogd dat de akte vals is, maar het hof heeft geoordeeld dat dit verweer niet voldoende onderbouwd is. Het hof heeft de geïntimeerde toegelaten tot tegenbewijs, wat betekent dat hij de mogelijkheid heeft om bewijs te leveren dat de handtekening niet authentiek is. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedurele stappen, waaronder het horen van getuigen. De uitspraak is gedaan op 27 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.111.989/01
arrest van 27 januari 2015
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J. Oerlemans te 's-Hertogenbosch,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.G.M. Scheers te Roermond,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 15 oktober 2013 en 21 januari 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 111614/HA ZA 11-566 gewezen vonnis van 11 juli 2012.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenarresten van 15 oktober 2013 en 21 januari 2014;
- het op 21 mei 2014 ter griffie gedeponeerde deskundigenbericht;
  • de memorie na deskundigenbericht met productie van [appellant];
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde].
Het hof heeft daarna arrest bepaald.

7.De verdere beoordeling

7.1.1
Bij het tussenarrest d.d. 21 januari 2014 heeft het hof drs. P.L. Zevenbergen (hierna: Zevenbergen) tot deskundige benoemd en hem de in dat arrest geformuleerde vragen voorgelegd.
7.1.2.
Zevenbergen heeft in zijn rapport geschreven dat hij de hem door het hof voorgelegde vragen heeft vertaald naar hetgeen binnen zijn beroepsgroep gebruikelijk is, namelijk “
bestaat steun voor de hypothese dat een betwiste handtekening en een betwiste paraaf geen echte handtekening en geen echte paraaf zijn van betrokkene [geïntimeerde] ?”
7.1.3.
Voorts heeft Zevenbergen in zijn rapport opgemerkt dat de in het arrest
(Zevenbergen gebruikt de term vonnis, hetgeen naar het oordeel van het hof een kennelijke verschrijving betreft) van 21 januari 2014 genoemde paraaf, niet als paraaf, maar als een ‘verkleinde’ handtekening dient te worden aangemerkt, en dat hij zijn onderzoek op bedoelde twee betwiste handtekeningen (in plaats van één handtekening en één paraaf) zal richten.
7.1.4.
Aan het onderzoek door Zevenbergen is de originele akte inhoudende de onderhavige schuldbekentenis, als door [appellant] ten tijde van het op 1 augustus 2013 gehouden pleidooi aan het hof getoond, ten grondslag gelegd.
7.1.5.
Zevenbergen heeft ten aanzien van de in deze akte geplaatste, door hem onderzochte handtekening, onder de naam [geïntimeerde] geconcludeerd dat de kans dat deze handtekening een echte handtekening van [geïntimeerde] is aanmerkelijk groter is dan de kans, dat deze handtekening geen echte handtekening van [geïntimeerde] is. Dezelfde conclusie geldt eveneens voor de onderzochte ‘verkleinde’ handtekening bij het jaartal 2008 in de akte.
7.2.1.
De bevindingen van de deskundige komen het hof overtuigend voor.
Anders dan [geïntimeerde] in zijn antwoordmemorie na deskundigenbericht betoogt kan niet worden geoordeeld dat Zevenbergen, door de aan hem voorgelegde vragen te vertalen als hiervoor onder 7.1.2. weergegeven, zich onvoldoende aan zijn onderzoeksopdracht heeft gehouden. De deskundige heeft onderzocht hetgeen in zijn beroepsgroep gebruikelijk is. Door [geïntimeerde] zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan anders moet worden geoordeeld.
7.2.2.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de handtekening onder de naam [geïntimeerde] in de originele akte inhoudende de onderhavige schuldbekentenis, van [geïntimeerde] is evenals dat een ‘verkleinde’ handtekening van [geïntimeerde] bij het jaartal 2008 in deze akte staat.
7.3.
Met betrekking tot het verweer van [geïntimeerde] dat de akte vals is (in die zin dat wanneer komt vast te staan dat de handtekening op de onderhavige schuldbekentenis van [geïntimeerde] is, door [geïntimeerde], kort gezegd, wordt betwist dat de tekst aanwezig was op het papier toen [geïntimeerde] zijn handtekening zette) overweegt het hof dat dit verweer faalt. Nu [geïntimeerde] dit verweer niet genoegzaam nader heeft onderbouwd of toegelicht, dient tot uitgangspunt dat de onderhandse akte is opgemaakt om tot bewijs te dienen.
7.4.
Kort samengevat draagt [appellant] (als degene die zich beroept op de rechtsgevolgen van de aan zijn vordering ten grondslag gelegde en door [geïntimeerde] betwiste feiten) in beginsel de bewijslast van zijn gemotiveerde stelling dat [appellant] krachtens met [geïntimeerde] gesloten overeenkomsten werkzaamheden heeft verricht en kosten heeft gemaakt tegen door [geïntimeerde] te betalen bedragen en (voor zover als lening aangemerkt) vergoedingen. [appellant] voert aan dat partijen in dat verband op 15 april 2007 een (nadere) overeenkomst hebben gesloten zoals neergelegd in de onderhandse schuldbekentenis d.d. 15 april 2007. Nu het er op grond van het deskundigenrapport voor wordt gehouden dat de ondertekening van de onderhandse schuldbekentenis van [geïntimeerde] afkomstig is, levert deze als onderhandse akte tussen partijen dwingend bewijs op van (de waarheid van) de daarin opgenomen verklaring van [geïntimeerde] dat hij wegens verrichte werkzaamheden en geleende bedragen aan [appellant] € 30.000,-- moet betalen, te betalen uiterlijk 30 december 2008 en bij niet-nakoming onder verbeurte van een onherroepelijke boete van 1,5% per maand. Tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat echter vrij. Het hof zal [geïntimeerde] nu toelaten tot tegenbewijs van de voorshands als juist aan te nemen stellingen van [appellant] dat hij krachtens met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst(en) werkzaamheden heeft verricht en (als lening aangemerkte) kosten heeft gemaakt voor een door [geïntimeerde] te betalen (totaal)bedrag € 30.000,-- en dat dit betaald moest worden uiterlijk 30 december 2008, bij niet-nakoming onder verbeurte van een onherroepelijke boete van 1,5% per maand.
7.5.
Onder aanhouding van iedere verdere beslissing, beslist het hof als volgt.

8.De uitspraak

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe tot tegenbewijs van de voorshands als juist aan te nemen stellingen van [appellant] dat hij krachtens met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst(en) werkzaamheden heeft verricht en (als lening aangemerkte) kosten heeft gemaakt voor een door [geïntimeerde] te betalen (totaal)bedrag € 30.000,-- en dat dit betaald moest worden uiterlijk 30 december 2008, bij niet-nakoming onder verbeurte van een onherroepelijke boete van 1,5% per maand;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Delfos-Roy als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 10 februari 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
bepaalt dat indien [geïntimeerde] schriftelijk bewijs wil bijbrengen, hij dit bewijsmateriaal uiterlijk twee weken voor het verhoor aan de raadsheer-commissaris en de wederpartij zal toezenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, M. van Ham en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 januari 2015.
griffier rolraadsheer