ECLI:NL:GHSHE:2015:1953

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
F 200.155.311_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verhaalsbijdrage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de verhaalsbijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige zoon is vastgesteld. De man, die onderhoudsplichtig is, heeft de beschikking van de rechtbank betwist en verzocht om de verhaalsbijdrage te verlagen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een verhaalsbijdrage van € 159,68 per maand moest betalen, met ingang van 2 oktober 2012. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn draagkracht ontoereikend is en dat hij ook voor andere kinderen onderhoudsplichtig is. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van de man en de behoefte van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de zoon in 2014 € 180,- per maand bedraagt, en dat de man voldoende draagkracht heeft om aan deze behoefte te voldoen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de verhaalsbijdrage voor de verschillende periodes opnieuw vastgesteld. De man moet nu een verhaalsbijdrage betalen van € 159,68 per maand van 2 oktober 2012 tot 1 januari 2013, € 25,- van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014, en € 86,- van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015. Vanaf 1 januari 2015 is de verhaalsbijdrage nihil. Tevens is bepaald dat de man de achterstand in betaling mag voldoen in maandelijkse termijnen van € 100,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 28 mei 2015
Zaaknummer: F 200.155.311/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/185992 / FA RK 13-2588
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats]
,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Kraimi,
tegen
de gemeente Kerkrade,
verweerster,
hierna te noemen: de gemeente.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 september 2014, heeft de man verzocht:
1. de beschikking van de rechtbank Limburg van 6 juli 2014 (het hof begrijpt:
6 juni 2014) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verhaalsbijdrage van de man ten behoeve van de hierna nader te noemen minderjarige [zoon 1] vast te stellen op € 25,- per maand met ingang van 4 februari 2014, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof redelijk acht;
2. te bepalen dat de man een eventueel te betalen bedrag, dat gelegen is in het verleden, in termijnen mag voldoen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2014, heeft de gemeente verzocht:
de beschikking waarvan beroep te wijzigen, met dien verstande dat:
- de onderhoudsbijdrage gedurende de periode van 2 oktober 2012 tot 1 april 2013 wordt vastgesteld op € 178,19 per maand (het hof leest, gelet op de mededeling van de gemachtigde van de gemeente ter zitting: € 159,68 per maand);
- de onderhoudsbijdrage gedurende de periode van 1 april 2013 tot 1 januari 2014 wordt vastgesteld op € 25,- per maand;
- de onderhoudsbijdrage vanaf 1 januari 2014 wordt vastgesteld op € 178,19 per maand (het hof leest: € 159,68 per maand),
en voorts te bepalen dat de achterstallige onderhoudsbijdrage maandelijks met een bedrag van € 100,- voldaan wordt.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Kraimi;
  • mevrouw [vertegenwoordiger gemeente] namens de gemeente.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 23 maart 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de man en mevrouw [de moeder] (hierna: de vrouw) is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] [zoon 1] (hierna ook: [zoon 1]) geboren. De man heeft [zoon 1] erkend. [zoon 1] woont bij de vrouw.
3.2.
Met ingang van 12 juli 2011 heeft de gemeente aan de vrouw ter voorziening in de bestaanskosten een uitkering (inkomensvoorziening) verstrekt naar de norm van een alleenstaande ouder, die mede betrekking heeft op [zoon 1].
3.3.
De man is onderhoudsplichtig ten opzichte van [zoon 1].
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de gemeente:
- het door de man aan de gemeente ten behoeve van [zoon 1] verschuldigde verhaalsbedrag met ingang van 2 oktober 2012 op een bedrag van € 159,68 per maand bepaald;
- de man veroordeeld het hiervoor vermelde verhaalsbedrag maandelijks aan de gemeente te voldoen, zulks zolang mevrouw [de moeder] mede ten behoeve van [zoon 1] bijstand ontvangt en aan de gemeente verhaal toekomt.
3.4.
De man kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grieven van de man betreffen de ingangsdatum (grief 1) en zijn draagkracht (grieven 2 en 3).
Ingangsdatum
3.6.
Tussen partijen is in geschil op welke datum de verhaalsbijdrage moet ingaan.
Het hof is van oordeel dat de man sinds 2 oktober 2012 rekening had kunnen houden met een eventueel door hem aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage. Bij brief van 2 oktober 2012 heeft de gemeente de man immers gewezen op zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van [zoon 1], alsmede op de bevoegdheid van de gemeente om de kosten van de (ten behoeve van [zoon 1]) verstrekte bijstand op de man te verhalen. In deze brief staat voorts vermeld dat de verhaalsbijdrage in beginsel verschuldigd is vanaf de verzenddatum van de brief, zijnde 2 oktober 2012. De man heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij tot 9 januari 2013 heeft ingeschreven gestaan op het adres, waarnaar de gemeente de brief van
2 oktober 2012 heeft verstuurd. De man heeft daarnaast weliswaar verklaard dat hij voormelde brief niet heeft ontvangen, omdat hij in die periode bij zijn vader woonde, maar het hof is van oordeel dat het op de weg van de man ligt om maatregelen te nemen teneinde te verzekeren dat correct aan hem geadresseerde post hem bereikt. Het hof is voorts van oordeel dat de gemeente voldoende voortvarendheid heeft betracht bij het verrichten van het verhaals-heronderzoek en het entameren van de verhaalsprocedure.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht 2 oktober 2012 als ingangsdatum van de verhaalsbijdrage heeft vastgesteld. Grief 1 faalt derhalve.
Behoefte
3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [zoon 1] in 2012 € 158,69 per maand bedraagt, zijnde, geïndexeerd naar analogie van artikel 1:402a BW, € 160,12 per maand in 2013.
3.7.1.
Met partijen ziet het hof aanleiding de behoefte van [zoon 1] in 2014 opnieuw vast te stellen, nu het inkomen van de man in 2014 hoger is dan dat in 2012.
Uit de door de man overgelegde jaaropgaven over 2014 blijkt een fiscaal jaarinkomen van
€ 20.071,-. Rekening houdend met de loonheffing en de heffingskortingen bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man in 2014 € 1.404,- per maand.
Met inachtneming van de voor het jaar 2014 geldende ‘tabel eigen aandeel kosten kinderen’ en de leeftijd van de minderjarige in 2014 kan de behoefte van [zoon 1] in 2014 worden vastgesteld op € 180,- per maand. Hierop dient het kindgebonden budget ten bedrage van
€ 85,- in mindering te worden gebracht, zodat het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van [zoon 1] wordt vastgesteld op € 95,- per maand.
3.7.2.
Het hof volgt voorts de gemeente in haar stelling dat met ingang van 1 januari 2015 in de behoefte van [zoon 1] geheel wordt voorzien door het kindgebonden budget en de bijdrage van de man daardoor nihil is.
Draagkracht
3.8.
De man stelt met grief 3 dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde verhaalsbijdrage te voldoen. De man voert in dit verband voorts met grief 2 aan dat hij nog twee andere kinderen heeft waarvoor hij onderhoudsplichtig is, genaamd [zoon 2] en [zoon 3], en zijn draagkracht over alle kinderen verdeeld dient te worden.
3.9.
Het hof overweegt dat grief 2 faalt, aangezien de man niet heeft aangetoond dat hij ten behoeve van zijn twee andere kinderen een onderhoudsbijdrage betaalt.
3.9.
Ten aanzien van grief 3 overweegt het hof als volgt.
Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
Periode vanaf 2 oktober 2012 tot 1 januari 2013
3.10.
Partijen zijn het erover eens dat rekening dient te worden gehouden met een fiscaal jaarinkomen van € 17.874,-, hetgeen resulteert in een netto besteedbaar inkomen van
€ 1.267,- per maand.
3.11.
De lasten van de man, die de gemeente in haar in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening heeft opgevoerd, zijn door de man niet betwist, zodat het hof met deze lasten rekening houdt.
3.12.
Na aftrek van voormelde lasten ten bedrage van € 1.012,83 van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 254,56 per maand. Hiervan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage, zijnde € 178,19 per maand. In deze periode heeft de man derhalve voldoende draagkracht om volledig in de behoefte van [zoon 1] van € 159,68 per maand te voorzien.
2013
3.13.
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat de man, gelet op de geldende draagkrachttabel en op zijn netto besteedbaar inkomen dat minder bedraagt dan de ondergrens van € 1.250,- per maand, met ingang van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [zoon 1] dient te voldoen van € 25,- per maand.
2014
3.14.
Het netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt in 2014 € 1.404,- per maand, zoals hiervoor onder 3.7 becijferd.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de draagkrachttabel € 119,- per maand.
3.15.
De man heeft onweersproken verklaard dat hij met [zoon 3], een van zijn andere kinderen, een omgangsregeling heeft, waarbij hij ieder weekend van vrijdag tot en met zondag en gedurende de helft van de vakanties omgang met [zoon 3] heeft.
Het hof volgt de gemeente in haar standpunt, waarmee de man heeft ingestemd, dat de man aanspraak heeft op een zorgkorting, die 35% beloopt van het eigen aandeel van de ouders in de kosten die, omdat een verder referentiekader ontbreekt, worden afgeleid van het eigen aandeel in de kosten van [zoon 1]. In mindering op de eerder afgeleide draagkracht van de man strekt daarmee een bedrag van € 33,- per maand.
Het hof stelt de door de man te betalen verhaalsbijdrage ten behoeve van [zoon 1] in de periode vanaf 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 derhalve vast op € 86,- per maand.
Betalingsachterstand
3.16.
De gemeente heeft verzocht te bepalen dat de achterstallige onderhoudsbijdrage ten behoeve van [zoon 1] maandelijks met een bedrag van € 100,- voldaan wordt. Nu de man zich tegen dit verzoek niet heeft verweerd, zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
3.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 juni 2014,
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon 1], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
- met ingang van 2 oktober 2012 tot 1 januari 2013 op een bedrag van € 159,68 per maand,
- met ingang van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 op € 25,- per maand,
- met ingang van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 op € 86,- per maand en
- met ingang van 1 januari 2015 op nihil;
bepaalt dat de man de ontstane achterstand in de betaling van de verhaalsbijdrage ten behoeve van [zoon 1] mag voldoen in maandelijkse termijnen van € 100,- elk;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en
H.J.M. van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.