In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw. De man, die zijn werkzaamheden in maart 2015 volledig heeft moeten staken vanwege gezondheidsproblemen, verzoekt het hof om de door hem te betalen alimentatie aan de vrouw met terugwerkende kracht op nihil te stellen, met ingang van 1 januari 2013. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden was. De man stelt dat zijn inkomsten uit zijn onderneming aanzienlijk zijn gedaald en dat hij niet meer in staat is om de alimentatie te betalen. De vrouw betwist deze stelling en stelt dat de man zijn financiële situatie zelf heeft veroorzaakt door zijn keuze om zijn onderneming om te zetten naar een eenmanszaak.
Tijdens de mondelinge behandeling op 31 maart 2015 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De man heeft zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat zijn grootste opdrachtgever sinds medio 2013 geen opdrachten meer aan hem verstrekt en dat hij door zijn gezondheidsproblemen niet in staat is om zijn onderneming voort te zetten. De vrouw heeft daarentegen aangevoerd dat de man zijn financiële situatie niet voldoende heeft aangetoond en dat hij zijn inkomen zelf kan verhogen door zijn werkzaamheden voort te zetten.
Het hof heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de man niet in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatie met terugwerkende kracht op nihil gesteld, met ingang van 1 januari 2013. Tevens heeft het hof bepaald dat de vrouw niet verplicht is om de eerder ontvangen alimentatie terug te betalen, omdat zij deze bedragen nodig had voor haar levensonderhoud. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.