ECLI:NL:GHSHE:2015:1950

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
F 200.165.795_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de dochter], die is geboren uit de relatie van de vader en de moeder. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2015, waarin de rechtbank heeft besloten om [de dochter] onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting. De vader betwist de noodzaak van deze ondertoezichtstelling en stelt dat de situatie inmiddels is verbeterd. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 april 2015 zijn zowel de vader als de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de stichting gehoord. De vader heeft aangevoerd dat de problemen in de relatie met de moeder zijn opgelost en dat hij en de moeder nu openstaan voor hulpverlening. De stichting heeft echter aangegeven dat de situatie nog steeds instabiel is, met aanhoudende zorgen over de opvoedingssituatie van [de dochter]. Het hof heeft de argumenten van de vader en de stichting afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. De ouders hebben nog steeds te maken met verschillende problemen, waaronder psychische klachten en een alcoholverslaving bij de moeder, en de situatie is nog niet voldoende gestabiliseerd. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de ondertoezichtstelling voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 28 mei 2015
Zaaknummer : F 200.165.795/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/289126 / JE RK 15-75
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de William Schrikker Stichting (hierna te noemen: de stichting).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2015, op schrift gesteld op 13 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de raad in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van de hierna nader te noemen minderjarige [de dochter] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren of althans dit verzoek als ongegrond en/of onbewezen te ontzeggen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de vader mr. Van de Laar;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting].
2.3.1.
De vader en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 februari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de vader en de moeder is op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] [de dochter] (hierna te noemen: [de dochter]) geboren.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de dochter] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [de dochter] onder toezicht gesteld van de stichting met ingang van 6 februari 2015 tot
6 februari 2016.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan. Aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling wordt niet voldaan. Weliswaar hadden de vader en de moeder in 2014 problemen in hun relatie, die hun weerslag hadden op [de dochter], maar die problemen zijn inmiddels opgelost. De moeder heeft ingezien dat zij ernstige psychische problemen had en zij heeft de samenwoning met de vader en [de dochter] verbroken. Sinds 9 september 2014 woont de moeder in een opvanghuis van Neos, laat zij zich behandelen en begeleiden door de GGZ en wordt zij ook voor haar alcoholverslaving behandeld door of bij de AA. Na het vertrek van de moeder is de situatie bij de vader thuis tot rust gekomen. [de dochter] is opgebloeid en doet het ook goed op school. De vader heeft verder zijn financiële zaken op orde. Ook de geestelijke toestand van de vader is in orde. Er is voorts een goede contactregeling tussen de moeder en [de dochter].
Ter zitting heeft de advocaat van de vader verklaard dat de vader een herseninfarct heeft gehad, maar dat hij daarvan goed aan het herstellen is.
De vader heeft verder in februari 2015 gedurende een korte periode in voorarrest verbleven.
3.5.
De stichting heeft ter zitting - samengevat - het volgende verklaard. De gezinsvoogd heeft vanaf begin maart 2015 iedere twee weken een gesprek gehad met de ouders gezamenlijk. Bij enkele gesprekken zijn ook de politie en medewerkers van de hulpverlening aanwezig geweest. Op 15 april 2015 heeft er een netwerkberaad plaatsgevonden. De gezinsvoogd heeft voorwaarden gesteld en afspraken gemaakt met de ouders. Beide ouders stellen zich thans open voor de hulpverlening. De hulpverlening voor de moeder wordt gegeven door de stichting Neos en de GGZ; de vader krijgt hulp van WIJ [locatie].
De moeder heeft op woensdag en op zaterdag contact met [de dochter]. De ouders kunnen niet met elkaar leven en niet zonder elkaar. Zij laten elkaar nu wel met rust. Het contact tussen de ouders loopt alleen via de gezinsvoogd.
De vader is in februari 2015 gedetineerd geweest. De moeder heeft een terugval gehad in haar alcoholverslaving. De vader heeft voorts een herseninfarct gehad, waarvan hij naweeën ondervindt. De situatie is derhalve niet stabiel.
[de dochter] zit weer op haar oude school. Haar docent en de Intern Begeleider letten erop dat zij op tijd op school is en zij geven aan dat het op school goed met haar gaat.
3.6.
De raad heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van [de dochter].
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.7.3.
Het hof is van oordeel dat [de dochter] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Tot zeer recent was er sprake van een instabiele en onveilige opvoedingssituatie. De moeder kampt met een alcoholverslaving en heeft psychische klachten. Er was sprake van huiselijk geweld tussen de ouders. De ouders kwamen ook regelmatig in contact met de politie. Het gezin is voorts meerdere malen verhuisd en ook de financiële situatie van de ouders baarde zorgen. Bij [de dochter] is sprake geweest van veelvuldig schoolverzuim. Ook heeft zij thuis problematisch gedrag vertoond; zij ging gillen als zij haar zin niet kreeg. De ouders zagen de ernst van de situatie niet in en waren wisselend in hun bereidheid om hulpverlening te aanvaarden.
Ter zitting van het hof is gebleken dat de situatie enigszins is verbeterd. De moeder heeft in september 2014 de samenwoning met de vader en [de dochter] verbroken. De moeder wordt nu behandeld voor haar psychische problematiek en haar alcoholverslaving. De vader krijgt hulp van WIJ [locatie]. De gezinsvoogd heeft ter zitting verklaard dat de ouders zich thans openstellen voor de hulpverlening en dat afspraken zijn gemaakt over hun onderlinge communicatie. De gezinsvoogd heeft op regelmatige basis gesprekken met de ouders en ook heeft er inmiddels een netwerkberaad plaatsgevonden. De moeder heeft tweemaal per week contact met [de dochter]. Verder verzuimt [de dochter] niet langer school.
Het hof is evenwel met de raad en de stichting van oordeel dat de situatie nog onvoldoende is gestabiliseerd om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De persoonlijke situatie van de ouders is, gelet op de aanwezige problemen, zeer kwetsbaar. De ouders slagen er ook pas sinds kort in om elkaar niet steeds te blijven opzoeken. Het hof acht het dan ook van belang dat de geboden hulpverlening wordt gecontinueerd. De ondertoezichtstelling waarborgt dat de hulpverlening goed blijft verlopen en dat indien nodig ook andere hulp wordt ingezet. Het hof is voorts met de raad van oordeel dat de opvoedingssituatie van [de dochter] bij de vader nog steeds zorgen baart. De vader kampt met de naweeën van een herseninfarct en hij heeft in februari 2015 nog in voorarrest gezeten ter zake van een feit waarvoor hij mogelijk nog wordt gedagvaard. Ook de situatie van [de dochter] op school is pas recentelijk verbeterd en derhalve nog onvoldoende bestendig.
Gelet op het voorgaande acht het hof het noodzakelijk de ondertoezichtstelling te laten voortduren. De stelling van de vader dat de gronden voor een ondertoezichtstelling sinds september 2014 toen de moeder zelfstandig is gaan wonen niet meer aanwezig zijn miskent de veelheid aan problemen zoals hiervoor omschreven. De grief van de vader faalt derhalve.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2015, op schrift gesteld op 13 februari 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en M.C. Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.