ECLI:NL:GHSHE:2015:1949

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
F 200.155.176_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging kinderalimentatie en rechtsmacht Nederlandse rechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de kinderalimentatie voor de kinderen van partijen werd vastgesteld op € 125,33 per kind per maand. De vrouw verzocht om verhoging van de kinderalimentatie, terwijl de man verzocht om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of ongegrond te verklaren. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 april 2015, waarbij de minderjarige kinderen de gelegenheid kregen om hun mening kenbaar te maken. Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, maar dat niet-financiële factoren geen rol spelen bij de vaststelling van de kinderalimentatie. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van al zijn kinderen te voorzien. De vrouw heeft ook verzocht om de kinderbijslag van de Franse overheid in de alimentatie te betrekken, wat het hof heeft toegewezen. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met een aanvulling over de kinderbijslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 28 mei 2015
Zaaknummer: F 200.155.176/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/269692 FA RK 13-5417
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. O.P.N.M. Tennebroek,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk)
,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J. Stobbe.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 september 2014, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, alsnog rechtdoende, het verzoek van de vrouw tot verhoging van de kinderalimentatie toe te wijzen een en ander conform de wettelijke maatstaven, gecorrigeerd door de aanvaardbaarheidstoets en rekening houdend met alle omstandigheden zoals die in hoger beroep naar voren zijn gebracht, met veroordeling van de man in de proceskosten zowel in eerste instantie als in hoger beroep, mede daaronder begrepen de kosten van de advocaat van de vrouw.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2014, heeft de man verzocht het hoger beroep niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Tennebroek;
  • de man, bijgestaan door mr. Stobbe en door de tolk in de Franse taal mevrouw
W. Bazile-van Rijswijk.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [kind 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 4 februari 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 27 maart 2015 en op die datum ter griffie ingekomen.
De brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 27 maart 2015 is op 30 maart ter griffie ingekomen, derhalve buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
De man heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank, waartegen geen grieven zijn gericht en die het hof onderschrijft. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het onderhavige verzoek.
3.2.
Partijen zijn op 7 juni 1996 met elkaar gehuwd.
Uit hun huwelijk zijn geboren:
- [kind 1] (hierna ook: [kind 1]), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] (Frankrijk),
- [kind 2] (hierna ook: [kind 2]), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (Frankrijk),
- [kind 3] (hierna ook: [kind 3]), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (Frankrijk).
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.3.
Bij beschikking van 21 juli 2009 heeft de rechtbank Grenoble tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts met verwijzing naar het door partijen gesloten convenant bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen moet voldoen een bedrag van € 200,- per kind per maand.
3.4.
Uit het huwelijk van de man en zijn nieuwe echtgenote is op [geboortedatum] 2013 [kind 4] en op [geboortedatum] 2015 [kind 5] geboren.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank - met wijziging van de onder 3.2 vermelde beschikking - bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen moet voldoen een bedrag van € 125,33 per kind per maand met ingang van 2 juni 2014.
3.6.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De grieven betreffen - zakelijk weergegeven - :
- het oordeel van de rechtbank dat zich een wijziging van omstandigheid heeft voorgedaan;
- de behoefte van de kinderen;
- de draagkracht van de man;
- het gedrag van de man.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de vrouw de grief die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan ingetrokken, zodat deze grief geen bespreking behoeft.
3.8.
Vast staat dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. De stelling van de vrouw dat het gedrag van de man ertoe dient te leiden dat zijn wijzigingsverzoek hem wordt ontzegd miskent dat bij de vaststelling van kinderalimentatie niet-financiële factoren geen rol spelen. De desbetreffende grief faalt in zoverre.
Ingangsdatum wijziging
3.9.
De ingangsdatum van de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 2 juni 2014, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte kinderen
3.10.
Partijen hebben ter zitting over de behoefte van de kinderen overeenstemming bereikt, inhoudende dat de behoefte in 2009 € 200,- per kind per maand bedraagt. Gelet op de bereikte overeenstemming kan een bespreking van de desbetreffende grief achterwege blijven.
Met ingang van 1 januari 2014 bedraagt de naar analogie van artikel 1:402a lid 1 BW geïndexeerde behoefte € 215,- per kind per maand, derhalve in totaal € 645,- per maand.
Op dit bedrag dient het kindgebonden budget dat de vrouw in 2014 ontving van € 184,50 per maand in mindering te worden gebracht, zodat het eigen aandeel van de ouders in de behoefte in 2014 wordt vastgesteld op € 460,50 per maand ofwel op € 153,50 per kind per maand.
Met ingang van 1 januari 2015 bedraagt de geïndexeerde behoefte € 216,- per kind per maand, derhalve in totaal € 648,- per maand.
Op dit bedrag dient het kindgebonden budget dat de vrouw in 2015 ontvangt van € 472,- per maand in mindering te worden gebracht, zodat het eigen aandeel van de ouders in de behoefte in 2015 wordt vastgesteld op € 176,- per maand ofwel op € 59,- per kind per maand.
3.11.
Het hof gaat er vanuit dat bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage in 2009 en derhalve ook bij de behoefte van de kinderen rekening is gehouden met het recht op kinderbijslag in Frankrijk.
Draagkracht
3.12.
De vrouw stelt dat de draagkracht van de man in ieder geval voldoende is om de eerder overeengekomen kinderbijdrage van € 200,- per kind per maand te blijven voldoen.
De man heeft het standpunt van de vrouw gemotiveerd bestreden. Hij voert daartoe onder meer aan dat zijn draagkracht inmiddels over vijf kinderen moet worden verdeeld.
3.13.
Het hof zal beoordelen in welke verhouding het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld. Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 860,-)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
3.14.
Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
3.15.
Het inkomen van de man is in geschil. De rechtbank heeft rekening gehouden met een netto besteedbaar inkomen van € 2.550,- per maand. De vrouw voert hiertegen een grief aan. De vrouw stelt dat rekening dient te worden gehouden met een netto besteedbaar inkomen van de man van € 3.200,25 per maand. De vrouw leidt dit netto besteedbaar inkomen af uit een door de man in eerste aanleg overgelegd stuk ‘calcul de l’impot 2014 sur les revenus 2013’ (productie 2 bij de brief van de advocaat van de man aan de rechtbank d.d. 8 april 2014), uit welk stuk een belastbaar inkomen blijkt van € 40.540,-, te verminderen met de belastingheffing van € 2.137,-.
De vrouw is daarnaast van mening dat rekening dient te worden gehouden met een door de man te ontvangen kindgebonden budget van € 161,25 per maand.
De man stelt zich op het standpunt dat een netto besteedbaar inkomen van € 2.850,- per maand in aanmerking dient te worden genomen. Ter staving van zijn stelling heeft de man in hoger beroep als productie 3 een overzicht van zijn netto inkomen in de procedure gebracht.
Uit de door de man bij V-formulier d.d. 27 maart 2015 overgelegde productie 2 (Attestation Employeur) leidt het hof af dat het netto inkomen van de man in 2014 €37.662,24 bedroeg, derhalve € 3.138,52 netto per maand. Het hof zal met dit bedrag rekening houden. De hierop betrekking hebbende grief van de vrouw slaagt deels.
Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat rekening dient te worden gehouden met een door de man te ontvangen kindgebonden budget. Door de vrouw is dit niet nader onderbouwd terwijl door de man gemotiveerd is betwist dat hij daarop in Frankrijk aanspraak kan maken. Het hof houdt hier dan ook geen rekening mee.
3.16.
Het hof stelt derhalve het in aanmerking te nemen netto besteedbaar inkomen van de man vast op een bedrag van € 3.138,52 per maand. Bij de berekening van dit netto besteedbaar inkomen is reeds rekening gehouden met de volledige aftrekbaarheid van betaalde kinderalimentatie, zodat er geen reden is de hierna vast te stellen draagkracht van de man te verhogen met fiscaal voordeel.
De draagkracht van de man is volgens de formule € 936,- per maand.
3.17.
Het hof stelt vast dat partijen ermee hebben ingestemd dat het hof rekening houdt met een draagkracht van de vrouw van € 221,- per maand, zoals door de rechtbank is berekend.
3.18.
In de periode van 2 juni 2014 tot [datum geboorte kind 5] 2015 is de man onderhoudsplichtig voor zijn vier kinderen en met ingang van [datum geboorte kind 5] 2015 voor zijn vijf kinderen. Het hof gaat, conform het door de vrouw niet dan wel onvoldoende weersproken uitgangspunt van de man en nu een ander referentiekader ontbreekt, er vanuit dat de behoefte van deze kinderen gelijkgesteld kan worden, derhalve € 215,- per kind per maand. De man heeft ter zitting verklaard dat zijn echtgenote voldoende draagkracht heeft om de helft van de kosten voor [kind 4] en [kind 5] voor haar rekening te nemen. Het eigen aandeel van de man in de kosten van [kind 4] en [kind 5] bedraagt dan afgerond € 108,- per kind per maand. Uit het voorgaande volgt dat de man voldoende draagkracht heeft om volledig in de behoefte van al zijn kinderen te voorzien. Dit betekent dat in de periode van 2 juni 2014 tot
[datum geboorte kind 5] 2015 een bedrag aan draagkracht resteert van € 828,- voor de drie minderjarige kinderen van partijen en in de periode met ingang van [datum geboorte kind 5] 2015 een bedrag van
€ 720,-. Bij haar stelling dat de kinderen uit een eerdere relatie prioriteit hebben boven de kinderen uit een nieuwe relatie heeft de vrouw onder deze omstandigheden geen belang.
3.19.
Op basis van het voorgaande komt het hof tot de volgende verdeling van de kosten voor de minderjarige kinderen van partijen, waarbij het hof geen afzonderlijke berekening maakt voor de periode vanaf 1 januari 2015 tot [datum geboorte kind 5] 2015 gelet op de beperkte duur van deze periode.
a. in de periode van 2 juni 2014 tot [datum geboorte kind 5] 2015:
- het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 828,- / € 1.049,- x € 460,50 = € 363,- per maand, zijnde € 121,- per kind per maand;
- het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 221,- / € 1.049,- x € 460,50 = € 97,- per maand, zijnde € 32,- per kind per maand.
b. met ingang van [datum geboorte kind 5] 2015:
- het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 720,- / € 941,- x € 176,- = € 135,- per maand, zijnde € 45,- per kind per maand;
- het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 221,- / € 941,- x € 176,- = € 41,- per maand, zijnde € 14,- per kind per maand.
3.20.
Nu de man geen incidenteel appel heeft ingesteld en de vrouw ten gevolge van het door haar ingestelde hoger beroep niet in een nadeliger positie mag komen te verkeren, leidt dit ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen, met een aanvulling als hierna overwogen.
3.21.
De vrouw heeft in het beroepschrift een verzoek gedaan om de vast te stellen door de man te betalen kinderbijdrage te vermeerderen met de aanvullende Franse kinderbijslag
(€ 130,89 per kind per maand en jaarlijks € 946,11 per schoolgaand kind), waarop de vrouw recht heeft indien de man zijn loonstroken aan het Franse CAF doet toekomen.
Het hof is van oordeel dat de man het verzoek van de vrouw niet, althans onvoldoende, heeft weersproken. De door de vrouw genoemde bedragen zijn door de man niet, althans onvoldoende, betwist en de man heeft naar het oordeel van het hof geen plausibele reden opgegeven waarom hij ter verkrijging van die aanvullende kinderbijslag zijn loonstroken niet ter beschikking stelt aan het CAF. Mede gelet op hetgeen onder 3.8. is overwogen zal het hof het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen. De hierop betrekking hebbende grief van de vrouw slaagt.
3.22.
Het hof ziet geen reden af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat in familierechtelijke procedures de proceskosten worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 juni 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
vult voormelde beschikking als volgt aan:
bepaalt dat met ingang van 2 juni 2014 de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] (Frankrijk),
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (Frankrijk) en
  • [kind 3], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (Frankrijk)
wordt vermeerderd met een bedrag, gelijk aan de aanvullende Franse kinderbijslag waarop de vrouw aanspraak zou hebben indien de man zijn loonstroken aan het CAF zou doen toekomen, zulks totdat de man zijn loonstroken alsnog aan het CAF doet toekomen en de vrouw deze kinderbijslag van het CAF ontvangt;
compenseert de in beide instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en
H.J.M. van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.