3.5.Het hof overweegt het volgende.
Wijziging van omstandigheden
3.5.1.De man stelt zich op het standpunt dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, op grond waarvan de vastgestelde kinderbijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Daartoe stelt de man dat zijn omstandigheden zijn gewijzigd als gevolg van de echtscheiding van hem en mevrouw [ex-echtgenote], met wie hij tot 29 november 2011 was gehuwd. Bij beschikking van 15 maart 2013 heeft de rechtbank Rotterdam ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden bepaald dat de man aan mevrouw [ex-echtgenote] moet voldoen een bedrag van € 32.973,53. Mevrouw [ex-echtgenote] heeft de man op 26 maart 2013 laten weten dat zij, met toepassing van de wettelijke renteberekening,
€ 35.554,18 van de man vordert. De deurwaarder heeft daarop beslag laten leggen op het loon van de man. De man heeft vergeefs getracht een krediet te verkrijgen voor aflossing van zijn schuld aan zijn ex-echtgenote. Zijn verzoek om verhoging van de beslagvrije voet is afgewezen. Zijn draagkracht schiet daardoor te kort om een kinderbijdrage te voldoen voor [de dochter].
In hoger beroep voert de man daarnaast aan dat de inkomsten uit arbeid van de vrouw sinds 2008 zijn toegenomen, alsmede dat diverse schulden waarmee bij de vaststelling van de kinderbijdrage aan de lastenzijde van de vrouw rekening is gehouden, moeten zijn afgelost. Deze gewijzigde omstandigheden rechtvaardigen volgens de man eveneens een herberekening van de kinderalimentatie.
Handhaving van de geldende kinderbijdrage voor [de dochter] zal leiden tot een onaanvaardbare situatie, aldus de man.
3.5.2.De vrouw betwist dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden en bestrijdt dat de geldende kinderalimentatie heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. De vrouw meent dat de man over voldoende inkomen beschikt om de in 2008 vastgestelde bijdrage te voldoen. Wat betreft de toegenomen lasten, stelt de vrouw dat zij er vanuit gaat dat de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden eenzelfde vermogen heeft toebedeeld gekregen als zijn ex-echtgenote. Van de man had verlangd mogen worden dat hij het hem toebedeelde vermogen had aangewend om zijn ex-echtgenote te compenseren voor het aan de man teveel toebedeelde vermogen. De vrouw acht het ontoelaatbaar dat het kind zou opdraaien voor de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen de man en zijn ex-echtgenote. Dat de man het heeft laten aankomen op een loonbeslag, maakt nog niet dat met dat loonbeslag rekening dient te worden gehouden. De vrouw stelt zich op het standpunt dat aan de lastenzijde van de man voor het beslag met hooguit € 360,-- per maand rekening geworden kan houden, namelijk de hoogte van de maandlast bij een lening van € 36.000,--.
3.5.3.Het hof overweegt met betrekking tot dit punt als volgt.
Vooropgesteld zij dat ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Tussen partijen is niet in geschil dat de man een schuld heeft aan zijn ex-echtgenote [ex-echtgenote], welke schuld oorspronkelijk € 32.973,53 beliep. De man is bij beschikking van 15 maart 2013 door de rechtbank Rotterdam veroordeeld dit bedrag aan [ex-echtgenote] te voldoen. Het verzoek van de man om te bepalen dat hij deze schuld in termijnen aan [ex-echtgenote] mag voldoen, werd door de rechtbank bij genoemde beschikking afgewezen, mede onder verwijzing naar de mogelijkheid van financiering.
Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat het hem niet is gelukt om een lening aan te gaan ter financiering van de schuld aan [ex-echtgenote], voldoende aannemelijk heeft gemaakt door het overleggen van afwijzende berichten van zes verschillende financieringsinstellingen. De vrouw heeft in hoger beroep gesteld - onder verwijzing naar een opmerking ter zitting van de man dat hij soms geld leent van familie en vrienden om rond te komen - dat de man kennelijk geld kan lenen binnen zijn familie en vrienden, zodat hij op die wijze in staat moet worden geacht de schuld aan [ex-echtgenote] te financieren. Het hof is van oordeel dat zulks in redelijkheid niet van de man kan worden gevergd. De schuld van de man aan zijn ex-echtgenote moet, anders dan de vrouw primair heeft bepleit, worden betrokken bij de bepaling van de draagkracht van de man. Op welke wijze deze schuld wordt betrokken zal in het navolgende worden besproken.
3.5.4.Anders dan de rechtbank, is het hof aldus van oordeel dat sprake is van een rechtens relevante wijziging die noopt tot een hernieuwde beoordeling van de door de man te betalen kinderbijdrage voor [de dochter].
3.5.5.De door de man gestelde andere wijziging van omstandigheden, te weten de gewijzigde financiële positie van de vrouw, behoeft geen bespreking, nu het hof vaststelt dat de gewijzigde financiële positie van de man reeds een rechtens relevante wijziging van omstandigheden oplevert.
3.5.6.Tussen partijen is in geschil op welke datum de wijziging van de onderhoudsbijdrage moet ingaan. Het hof is van oordeel dat de vrouw in redelijkheid rekening had kunnen houden met een wijziging van de kinderbijdrage vanaf het moment dat namens de man een verzoekschrift tot nihilstelling van die bijdrage ter griffie van de rechtbank was ingediend, te weten 9 augustus 2013 en zal derhalve op die datum de wijziging van de onderhoudsbijdrage laten ingaan.
3.5.7.De behoefte van [de dochter] aan de (geïndexeerde) vastgestelde onderhoudsbijdrage in 2013 en 2014 is in hoger beroep niet in geschil. De behoefte van [de dochter] is door dit hof bij beschikking van 10 juli 2008 vastgesteld op € 486,04. Geïndexeerd naar 2013 en 2014 bedraagt de behoefte van [de dochter] respectievelijk € 537,03 en € 541,86.
3.5.8.Als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen dient het hof de behoefte van [de dochter] per 1 januari 2015 ambtshalve opnieuw te beoordelen. Het hof stelt vast dat zijdens de vrouw geen enkel gegeven over het door haar eventueel te ontvangen kindgebonden budget (dat in mindering dient te worden gebracht op de behoefte) in het geding is gebracht. Echter, gelet op de hierna vast te stellen geringe bijdrage van de man in de behoefte van [de dochter], ziet het hof, ondanks het ontbreken van informatie omtrent de financiële positie van de vrouw geen aanleiding om de behoefte te wijzigen met ingang van 1 januari 2015. Geïndexeerd naar 2015 beloopt de behoefte van [de dochter] thans € 546,19 per maand.
3.5.9.Vervolgens dient het hof te beoordelen in welke verhouding het eigen aandeel van de ouders in de kosten van het kind tussen de ouders moet worden verdeeld.
Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, zoals deze vanaf 1 april 2013 luidt, inhoudende dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van het kind tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
3.5.10.Zoals onder rechtsoverweging 3.5.8. is vastgesteld, is door de vrouw geen enkel gegeven over haar financiële positie in het geding gebracht. Bij gebreke van enig inzicht in haar inkomen, gaat het hof er vanuit dat de vrouw in staat moet worden geacht in ieder geval voor de helft bij te dragen in de behoefte van [de dochter].
3.5.11.Voor de financiële situatie van de man gaat het hof uit van het salaris dat hij ontvangt van [Uitgeverij] Uitgeverij B.V., na aftrek van hetgeen valt onder het loonbeslag dat op zijn salaris rust. Het hof is van oordeel dat met het loonbeslag dat is gelegd in opdracht van mevrouw [ex-echtgenote] (zie rechtsoverweging 3.5.3.) volledig rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van het inkomen van de man. Het subsidiair door de vrouw ingenomen standpunt dat ten hoogste met een schuldenlast van € 360,-- per maand rekening moet worden gehouden, wordt door het hof verworpen. Immers - zoals reeds overwogen - de man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is geweest om zijn schuld op andere wijze te financieren en zodoende een beslag af te wenden. Het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets wordt dan ook gehonoreerd. Het achterwege laten van de inhouding via beslag op de schuld van de man bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage voor [de dochter] zou tot een onaanvaardbaar resultaat te leiden, omdat de man van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt.
3.5.12.Blijkens de door de man overgelegde salarisspecificatie bedraagt zijn netto te ontvangen beslagvrije salaris € 1.351,30 per maand. Voor de noodzakelijke lasten van de man gaat het hof uit van € 350,23 aan huur boven de in de bijstandsnorm verdisconteerde woonlastencomponent en € 69,89 aan ziektekostenpremie boven de in de bijstandsnorm verdisconteerde ziektekostencomponent.
3.5.13.De door de man opgevoerde aflossing op een schuld aan [Incassobureau] ad € 100,-- laat het hof buiten beschouwing, nu de man onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waar deze schuld op ziet en hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schuld voldoet aan de daaraan in het Rapport Alimentatienormen (Tremarapport) gestelde cumulatieve voorwaarden. De aflossing op deze schuld mag naar het oordeel van het hof niet prevaleren boven een te betalen (minimale) bijdrage in de behoefte van [de dochter].
3.5.14.Het hof acht het redelijk dat de man de resterende beschikbare financiële ruimte verdeelt over [de dochter] en [dochter 2 van de man], zijn andere dochter. Uitgaande van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 926,-- per maand (tarief 2013), heeft de man na aftrek van voormelde lasten maandelijks nog € 93,-- beschikbaar voor voldoening van onderhoudsbijdragen, voordat hij minder dan 90% van de bijstandsnorm voor zichzelf overhoudt. Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] derhalve vast op de helft van de resterende beschikbare ruimte, te weten € 46,50 per maand.
Terugbetalingsverplichting
3.5.15.Deze beslissing leidt ertoe dat de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de dochter] met terugwerkende kracht vanaf 9 augustus 2013 wordt verlaagd. Het hof dient te beoordelen of en, zo ja in hoeverre, in redelijkheid van de vrouw terugbetaling kan worden verlangd van eventueel door de man teveel betaalde. Hierbij dient een belangenafweging plaats te vinden.
De man heeft - zo is ter zitting onbetwist gesteld - de kinderbijdrage voor [de dochter] tot 1 mei 2014 voldaan, deels onder (dreiging door de vrouw met) beslag. De vrouw heeft gesteld dat hetgeen zij voor [de dochter] heeft ontvangen, is verbruikt. Het hof gaat er vanuit dat de vrouw de ontvangen bijdragen heeft besteed voor de kosten van verzorging en opvoeding, te meer nu de bijdrage de behoefte niet oversteeg. Uit hetgeen door de man is gesteld en ter zitting is gebleken is de man door de betaling van de kinderbijdrage niet meer of anders in financiële problemen gekomen dan dat hij al was. Het hof is, een en ander tegen elkaar afwegend, van oordeel dat terugbetaling van de vrouw in redelijkheid niet kan worden verlangd.
3.5.16.Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof, anders dan de vrouw, geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.