In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant 1], [appellante 2] en Café [Café 1] tegen JVH Exploitatie B.V. De zaak betreft de beëindiging van een exploitatie-overeenkomst voor kansspelautomaten en de vraag of er sprake is van wanprestatie door de appellanten. De exploitatie-overeenkomst was in 2011 gesloten en had een looptijd van vier jaar. In december 2013 zijn de kansspelautomaten door JVH van het exploitatieadres verwijderd, wat door de appellanten werd geïnterpreteerd als een beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden. JVH betwistte dit en stelde dat de overeenkomst nog steeds van kracht was, omdat de appellanten in strijd met de overeenkomst kansspelautomaten van een derde partij exploiteerden.
De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de appellanten veroordeeld om de exploitatie-overeenkomst na te komen en hen een contractuele boete opgelegd voor elke dag dat zij in overtreding waren. In hoger beroep hebben de appellanten 14 grieven aangevoerd, waaronder dat de overeenkomst was beëindigd en dat zij geen wanprestatie hadden gepleegd. Het hof oordeelde dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat de overeenkomst was beëindigd en dat er wel degelijk sprake was van wanprestatie. Het hof heeft de veroordeling tot nakoming van de overeenkomst en de contractuele boete bevestigd, maar de periode waarover de boete werd opgelegd, beperkt tot de tijd dat de kansspelautomaten van de derde partij waren geplaatst.
Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, aangezien beide partijen op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak is gedaan op 26 mei 2015.