ECLI:NL:GHSHE:2015:1892

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
HD 200.134.547_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in medische aansprakelijkheidszaak met betrekking tot toediening van Fraxiparine

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep in een medische aansprakelijkheidskwestie. De appellante, vertegenwoordigd door mr. J.P.H. Timmermans, had een rechtszaak aangespannen tegen het Academisch Ziekenhuis Maastricht, vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Knüppe. De zaak betrof de toediening van het medicijn Fraxiparine aan de appellante na een operatie in het ziekenhuis op 2 december 2002. Het hof had eerder op 11 november 2014 een tussenarrest gewezen waarin werd overwogen dat een deskundige benoemd zou worden om vragen te beantwoorden over de toediening van dit medicijn en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van de appellante.

Tijdens de procedure werd duidelijk dat de partijen het eens waren over de benoeming van prof. dr. M.J. de Boer als deskundige. Het hof stelde een aantal vragen op die de deskundige diende te beantwoorden, waaronder de noodzaak van de toediening van Fraxiparine en de mogelijke gevolgen van het niet toedienen van dit medicijn. Het hof benadrukte dat de deskundige ook de mogelijkheid had om andere specialisten te raadplegen indien nodig.

Het hof besloot dat de deskundige een rapport moest opstellen waarin hij zijn bevindingen en conclusies zou uiteenzetten. Tevens werd er een voorschot op de kosten van de deskundige vastgesteld, dat voorlopig ten laste van de Rijkskas zou komen, gezien de toevoeging die aan de appellante was verleend. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor verdere behandeling na ontvangst van het deskundigenbericht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.134.547/01
arrest van 26 mei 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.P.H. Timmermans te Beek (LB),
tegen
Academisch Ziekenhuis Maastricht,
gevestigd te Maastricht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 november 2014 in het hoger beroep van de door de rechtbank Limburg (voorheen Maastricht) onder zaaknummer 134208/HA ZA 08-1144 gewezen vonnissen van 4 maart 2009, 1 juni 2011 en 7 september 2011, 8 augustus 2012 en 19 juni 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 11 november 2014;
  • de akte na tussenarrest van [appellante];
  • de antwoordakte van het AZM.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof overwogen dat een deskundige (een cardioloog) benoemd zou worden ter beantwoording van door het hof in r.o. 3.8.3 van het tussenarrest geformuleerde vragen, kort gezegd over de toediening van het medicijn Fraxiparine aan [appellante] na haar operatie in het AZM op 2 december 2002.
6.2.
[appellante] heeft bij akte gesteld dat partijen overleg gehad hebben en er beiden mee instemmen dat als deskundige wordt benoemd prof. dr. [hoogleraar cardiologie], hoogleraar cardiologie aan het Erasmus MC te Rotterdam. [appellante] benadrukt dat prof. [hoogleraar cardiologie] wel
zelffeitelijk het (dossier)onderzoek dient te doen en de vragen dient te beantwoorden. Zij verzoekt de deskundige voor te schrijven dat hij motiveert waarom hij wel of juist niet behoefte heeft aan nadere voorlichting door een hematoloog of een andere specialist. Zij stelt een iets gewijzigde formulering voor bij vraag B1.
6.3.
Het AZM heeft bij antwoordakte het hof in overweging gegeven om de reeds eerder benoemde deskundige(n) ter zitting te horen, in plaats van de benoeming van een geheel nieuwe deskundige. Het AZM stemt, subsidiair, in met benoeming van prof. dr. [hoogleraar cardiologie] of iemand uit zijn team. Tenslotte heeft het AZM nog een aantal voorstellen ten aanzien van de door het hof voorgestelde vraagstelling.
6.4.
Het hof overweegt als volgt.
Hij blijft bij het in het tussenarrest sub 3.5.3.2 en 3.6.5 gemotiveerde oordeel dat een nieuw deskundigenbericht door een nieuwe, door het hof te benoemen deskundige nodig is, ter beantwoording van de door het hof te stellen vragen.
Aangezien prof. [hoogleraar cardiologie] niet bereid was een benoeming te aanvaarden heeft het hof partijen verzocht om zo mogelijk eensluidend een andere deskundige voor te stellen, bij gebreke waarvan het hof een deskundige zou uitzoeken.
Partijen hebben laten weten te kunnen instemmen met de benoeming van prof. dr. M.J. de Boer tot deskundige, en zijn er ook mee akkoord gegaan dat prof. De Boer samen met dr. Marc Brouwer zijn oordeel zal geven.
Gelet op de overeenstemming tussen partijen zal het hof prof. dr. M.J. de Boer benoemen.
Het staat hem vrij bij dat onderzoek dr. M. Brouwer te betrekken.
Het hof zal de in het tussenarrest voorgestelde vragen aan de hand van de opmerkingen van partijen enigszins aanpassen, zodat deze thans als volgt luiden:
Wilt U de onderstaande vragen beantwoorden, en wel naar de stand van de in 2002 geldende professionele normen:
A. Toediening Fraxiparine postoperatief:
1. Behoort in een situatie als die van [appellante] postoperatief Fraxiparine (naast Sintrom) (eenmalig of meermalen) te worden toegediend? Om welke reden(en)? Waar baseert u dat op (protocollen, richtlijnen, gewoonte etc.)? Is de werking van Fraxiparine anders dan van Sintrom? In welk opzicht, voor zover hier van belang?
2. Wat is het verschil tussen “profylactisch” en therapeutisch” toedienen van Fraxiparine? Als u de eerste vraag met “ja” beantwoordt, gaat het dan om profylactische of therapeutische toediening?
3. Dient in het algemeen in het medicatieoverzicht en/of het operatieverslag melding te worden gemaakt van de toediening van Fraxiparine?
4. Kunt u uit het dossier, anders dan uit de schriftelijke verklaringen van prof. [hoofd afdeling cardiothoracale chirurgie] en dr. [chirurg], opmaken of Fraxiparine is toegediend?
5. Vergroot het niet postoperatief toedienen van Fraxiparine het risico op een herseninfarct in de dagen na de operatie? Zo ja, gedurende hoeveel dagen blijft dit risico bestaan? Zo ja, is bij benadering aan te geven hoeveel groter het risico op een herseninfarct daarmee wordt?
6. Kan, indien er – onmiddellijk na de operatie - geen Fraxiparine is toegediend doch wel gedurende zes dagen nadien Sintrom is toegediend, wat leidt tot een gestaag toenemende INR-waarde als hiervoor vermeld, er enige uitspraak over worden gedaan of het herseninfarct zoals dat [appellante] negen dagen na de operatie heeft getroffen veroorzaakt is door dat niet toedienen van Fraxiparine, direct na de operatie? Kunt u, zo mogelijk, dit nader aanduiden met enige graad van waarschijnlijkheid?
7. Hebt u voor het overige nog opmerkingen die voor het hof van belang kunnen zijn?
B. Handelen op de EHH op 10 december 2002:
1. Had naar uw oordeel bij [appellante] de INR-waarde bepaald moeten worden, toen zij zich op 10 december 2002 op de EHH meldde met hartkloppingen? Waar baseert u uw oordeel op?
2. Kunt u iets zeggen over de waarschijnlijke INR-waarde bij [appellante] op 10 december 2002, als u de bij haar tussen 2 en 8 december 2002 en de op 11 december 2002 (2,0) gemeten waarden in aanmerking neemt?
3. Gesteld dat op 10 december 2002 de INR-waarde te laag is geweest, welke behandeling had dan volgens u moeten worden ingezet? Binnen hoeveel tijd heeft zo’n behandeling effect? Kunt u iets zeggen over de kans dat zo’n behandeling het herseninfarct op 11 december 2002 had voorkomen?
4. Hebt u voor het overige nog opmerkingen die voor het hof van belang kunnen zijn?
C. Deelname aan wetenschappelijk onderzoek:
1. Brengt het wetenschappelijk onderzoek dat bij [appellante] is verricht (het nemen van een biopt tijdens de operatie) een risico mee op het vormen van stolsels, of kan dit de stolselvorming bevorderen? Zo ja, (hoe) had dit in de patiënten informatie over het wetenschappelijk onderzoek vermeld moeten worden?
2. Wat is uw oordeel over het nemen van zo’n biopt bij een patiënte als [appellante], met uitgebreide verkalkingen en een ernstige aortaklepstenose en gelet op haar algemene medische conditie?
3. Hebt u voor het overige nog opmerkingen die voor het hof van belang kunnen zijn?
Indien de deskundige behoefte heeft aan advisering door een hematoloog of een deskundige van een andere discipline kan hij een dergelijke specialist van eigen keuze raadplegen. De deskundige dient daarvan uiteraard melding te maken in zijn rapport. Aan de deskundige wordt verzocht in zijn rapport aan te geven waarom hij wel, of juist niet, gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid.
6.5.
Het hof wijst er voorts op dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij. Dit geldt echter niet onverkort voor medische gegevens die aan de deskundige worden verstrekt door [appellante], de partij die eventueel gebruik kan maken van het blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2, aanhef en onder b BW. [appellante] is, met het oog op de eventuele uitoefening van haar blokkeringsrecht, in beginsel niet verplicht de door haar aan de deskundige verschafte medische gegevens tegelijkertijd aan de wederpartij in afschrift of ter inzage te verstrekken.
Indien [appellante] van dit recht geen gebruik maakt en het deskundigenbericht ter beschikking van de wederpartij wordt gesteld, dan is [appellante], indien het AZM het verlangt of op bevel van de rechter, alsnog verplicht alle door haar aan de deskundige verschafte medische gegevens aan de wederpartij in afschrift of ter inzage te verstrekken. Weigert zij dit te doen, zonder dat zij daartoe gewichtige redenen als bedoeld in artikel 22 Rv heeft aangevoerd welke door het hof gegrond zijn geoordeeld, dan zal het hof uit die weigering de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht.
6.6.
Het voorschot voor de deskundige komt ten laste van ’s Rijks kas (art. 195 en 199 lid 3 Rv, zie r.o. 3.8.4).
6.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
7.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 6.4 van dit arrest geformuleerde vragen;
7.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Prof. dr. M.J. de Boer,
Hartlongcentrum Radboudumc,
[adres 1],
[postcode] [plaats]
Tel. [telefoonnummer]
e-mail [e-mail];
7.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
wijst de deskundige en partijen op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 6.5 is overwogen met betrekking tot het inzage- en blokkeringsrecht;
bepaalt dat de deskundige in zijn rapport aangeeft welke medische gegevens hij heeft ontvangen, waaronder ook die welke hij weliswaar heeft ontvangen maar niet aan zijn deskundig oordeel ten grondslag heeft gelegd;
bepaalt dat de deskundige in zijn rapport vermeldt of en zo ja op welke wijze hij heeft voldaan aan zijn verplichting om [appellante] in de gelegenheid te stellen mede te delen of zij van haar inzage- en blokkeringsrecht gebruik wenste te maken;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 2.238,50, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat het voorschot ten laste van partij [appellante], nu aan deze partij een toevoeging is verleend, voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komt;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. P.M.A. de Groot-van Dijken tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 29 september 2015 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellante];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M.A. de Groot-van Dijken en C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 mei 2015.
griffier rolraadsheer