ECLI:NL:GHSHE:2015:1877

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
HR 200.151.659-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming verplichtingen door schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, hierna te noemen [appellant]. De rechtbank Limburg had op 24 juni 2014 de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat [appellant] niet voldeed aan zijn verplichtingen. De Hoge Raad heeft dit vonnis op 6 februari 2015 vernietigd en de zaak terugverwezen naar het hof voor verdere behandeling.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep was onduidelijk of de advocaat met de juiste volmacht handelde. De advocaat had na de zitting bewijs aangeleverd, maar dit was verloren gegaan. Het hof heeft de bewindvoerder gevraagd om de actuele stand van zaken te rapporteren. De bewindvoerder meldde dat [appellant] niet voldeed aan zijn informatieplicht en sollicitatieplicht, en dat er nieuwe schulden waren ontstaan. [appellant] stelde dat hij zijn verplichtingen wel was nagekomen, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen.

Het hof concludeerde dat [appellant] niet naar behoren had voldaan aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, zoals het indienen van sollicitaties en het informeren van de bewindvoerder. De bewindvoerder had aangetoond dat er een boedelachterstand was ontstaan en dat [appellant] nieuwe schulden had gemaakt. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregeling van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 21 mei 2015
Zaaknummer : HR 200.151.659/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/642 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L.C. van Kasteren.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Bij arrest van 11 september 2014 heeft het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 24 juni 2014, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd.
1.2
Bij arrest van 6 februari 2015 (ECLI:HR:2015:248) heeft de Hoge Raad dit arrest vernietigd en ter verdere behandeling en beslissing terugverwezen naar dit hof.
1.3.
Het hof heeft hierop de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld om de actuele stand van zaken met betrekking tot het verloop van de schuldsaneringsregeling van [appellant] aan zowel het hof als de advocaat van [appellant] te berichten. De bewindvoerder heeft zulks bij brief van 16 maart 2015 gedaan. De advocaat van [appellant] heeft het hof bij brief van 18 maart 2015 informatie toegezonden. Bij brief van 1 april 2015 heeft de advocaat vervolgens verzocht om een uitstel voor een reactie op de brief van de bewindvoerder, hetgeen haar door het hof ook is verleend. Bij brief van 15 april 2015 heeft de advocaat het hof evenwel schriftelijk bericht te volstaan met de door haar reeds op 18 maart 2015 gegeven schriftelijke opgave van de stand van zaken.

2.De beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 5 november 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
2.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 13 mei 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellant] naar het oordeel van de rechtbank een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
2.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De bewindvoerder heeft aangevoerd dat de schuldenaar niet dan wel onvoldoende heeft voldaan aan de informatieplicht, sollicitatie- en arbeidsplicht. (…)
Ter zitting heeft de schuldenaar aangegeven dat hij enkel in [plaats] solliciteert. Hij heeft echter nooit bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de schuldenaar in voldoende mate heeft gesolliciteerd. (…)
Daarnaast is er een verwijtbare boedelachterstand van ongeveer € 972,48 en zijn er nieuwe schulden ontstaan ter hoogte van ongeveer € 732,93. De boedelachterstand is met name veroorzaakt doordat de schuldenaar een belastingteruggave over het jaar 2013 niet aan de boedel heeft afgedragen terwijl hij daar enkele malen op gewezen is. De schuldenaar heeft dit ter zitting bevestigd.”
2.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is van mening dat hij zijn inlichtingenplicht wel is nagekomen. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij, omdat hij de Nederlandse taal niet, of althans slecht machtig is, de bewindvoerder telefonisch mocht informeren. Er is dus sprake geweest van een misverstand en om dit in de toekomst te voorkomen heeft [appellant] inmiddels een administrateur bereid gevonden hen gedurende het resterende schuldsaneringstraject terzijde te staan. Ook het niet nakomen van de sollicitatieplicht berustte volgens [appellant] op een misverstand. Omdat hij in het kader van zijn WWB-uitkering ontslagen was van de sollicitatieplicht is hij ervan uitgegaan dat deze ontheffing ook in de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing was. Bovendien heeft hij wel gesolliciteerd en met ingang van 1 juni 2014 werkt hij 90 uur per maand. Ook heeft [appellant] tijdens de schuldsaneringsregeling, anders dan door de rechtbank wordt gesteld, wel hulp gezocht, alleen heeft hij de noodzaak voor het inschakelen van hulp pas in een later stadium onderkend. Tot slot zegt [appellant] toe om tijdens de zitting in hoger beroep een concreet plan te overleggen met betrekking tot het inlopen van zijn boedelachterstand en de nieuwe schulden.
2.5.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 8 juli 2014 alsmede ter zitting in hoger beroep op 25 augustus 2014 zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd. Bij brief van 16 maart 2015 heeft de bewindvoerder desgevraagd aangegeven dat er sinds de voordracht bij de rechtbank op 17 juni 2014 geen enkel contact meer met [appellant] is geweest. Tevens stelt de bewindvoerder dat [appellant] geen enkele aantoonbare sollicitatieactiviteit heeft getoond, er sprake is van nieuwe schulden waaronder een schuld aan de gemeente [plaats] van € 8.056,01 en een schuld aan Woningstichting Servatius van € 628,36 en dat de boedelachterstand inmiddels is opgelopen tot een bedrag van € 987,48.
2.6.
Bij brief van 18 maart 2015 heeft de advocaat gesteld dat [appellant] enige tijd voor 90 uur per maand heeft gewerkt, maar dat hij sinds 15 februari 2015 vanwege medische redenen hiertoe niet meer in staat is. Tevens zou [appellant] haar hebben medegedeeld dat hij meermaals getracht heeft om telefonisch contact met de bewindvoerder op te nemen en dat hij graag zijn best wil doen om de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen, maar dat hij zich geconfronteerd ziet met een taalachterstand en medische problemen.
2.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
2.7.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
2.7.2.
De bewindvoerder heeft gemotiveerd en onweersproken aangevoerd dat [appellant] niet, althans onvoldoende heeft voldaan aan de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatie-, sollicitatie en arbeidsplicht. Van [appellant] werd ingevolge artikel 327 juncto artikel 105 Fw verwacht dat hij niet alleen alle inlichtingen zou verschaffen die hem door de bewindvoerder of rechter-commissaris werden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan [appellant] wist dan wel behoorde te weten dat deze van belang waren voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze (spontane) informatieplicht is door [appellant] niet naar behoren nagekomen. Sinds de voordracht bij de rechtbank op 17 juni 2014 heeft [appellant] de bewindvoerder in het geheel niet meer geïnformeerd. Een en ander klemt des temeer nu uit het schrijven van de advocaat d.d. 18 maart 2015 blijkt dat [appellant] naar eigen zeggen wel meermaals heeft getracht om telefonisch contact met de bewindvoerder op te nemen terwijl hij in zijn beroepschrift al heeft onderkend dat dit niet de juiste wijze van informeren is en dat zijn voorgaande pogingen om de bewindvoerder telefonisch te informeren dan ook op een misverstand omtrent de wijze waarop invulling moest worden gegeven aan de inlichtingenplicht zouden hebben berust.
2.7.3.
Voorts wist [appellant], althans behoorde hij te weten, dat hij, om aan de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties diende te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder diende te versturen. [appellant] heeft evenwel nimmer enig sollicitatiebewijs aan zijn bewindvoerder doen toekomen. Namens [appellant] is aangevoerd dat hij enige tijd heeft gewerkt, maar er zijn geen stukken overgelegd om dat te onderbouwen. [appellant] heeft volgens de brief van zijn advocaat van 18 maart 2015 aangegeven dat hij vanwege medische omstandigheden vanaf 15 februari 2015 niet (meer) in staat is om arbeid te verrichten. Medische verklaringen waaruit de (volledige) arbeidsongeschiktheid van [appellant] zou kunnen blijken zijn door hem evenwel niet aan zijn bewindvoerder of aan het hof overgelegd. Voorts is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van de arbeidsplicht geen sprake. Het is dan ook in het geheel niet aannemelijk geworden dat [appellant] in voldoende mate, dat wil zeggen conform artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen, heeft gesolliciteerd of dat hij arbeid heeft verricht.
2.7.4.
Verder heeft de bewindvoerder naar voren gebracht dat [appellant] een boedelachterstand heeft laten ontstaan van minimaal € 987,48. Dit is door [appellant] niet weersproken. Een en ander klemt des temeer nu deze boedelachterstand, zoals ter zitting van de rechtbank op 17 juni 2014 door [appellant] is erkend, met name het gevolg is van het feit dat hij een belastingteruggave over het jaar 2013, ondanks het feit dat hij hier bij herhaling door de bewindvoerder op is gewezen, nimmer aan de boedel heeft afgedragen. Daarnaast is er ook sprake van een aantal nieuwe, en gelet op het vrij te laten bedrag van [appellant] bovendien bovenmatige schulden. Daarbij is het hof voorts van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
2.7.5.
[appellant] is op de hoogte van de regels zoals die gelden binnen de schuldsaneringsregeling, hij heeft immers bij de toelating hiertoe een formulier met de regels daarvan ondertekend. De strekking en reikwijdte van deze regels zijn aansluitend bij gelegenheid van het huisbezoek door de bewindvoerder nadrukkelijk aan [appellant] uiteengezet. Daarnaast heeft de bewindvoerder [appellant] bij herhaling aangeschreven en hebben er op 10 december 2013 en 30 januari 2014 bovendien gesprekken op het kantoor van de bewindvoerder plaatsgevonden waarbij [appellant] nogmaals op de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is gewezen. Ook op de zitting van de rechtbank van 17 juni 2014 zijn de verplichtingen die uit de schuldsanering voortvloeien met hem besproken. Gedurende de procedure in hoger beroep kon hij bovendien over bijstand van een advocaat beschikken, maar dit heeft tot geen enkele verbetering in de nakoming van zijn verplichtingen geleid. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
2.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

3.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, R.R.M. de Moor en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2015.