ECLI:NL:GHSHE:2015:1858

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
HD 200.148.212_03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en uitleg van een vaststellingsovereenkomst tussen buren met betrekking tot de aanleg van lei-eiken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een burenconflict dat voortvloeit uit een vaststellingsovereenkomst die partijen in 2011 hebben gesloten. De appellant, die aan de noordzijde van de woning van de geïntimeerde woont, vordert nakoming van deze overeenkomst, waarin is afgesproken dat de geïntimeerde lei-eiken zou planten om de privacy van de appellant te waarborgen. De appellant stelt dat de geïntimeerde niet aan deze verplichting heeft voldaan, omdat de geplante bomen niet voldoen aan de overeengekomen voorwaarden. De geïntimeerde heeft in reconventie gevorderd dat de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk is vernietigd en heeft ook een verbod geëist op het maken van foto's van zijn perceel door de appellant.

Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst deugdelijk is nagekomen. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat de bomen niet als lei-eiken kunnen worden aangemerkt, en het hof oordeelt dat de afstand tussen de bomen en de perceelgrens niet in strijd is met de overeenkomst. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant in conventie afgewezen en de vorderingen van de geïntimeerde in reconventie toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.148.212/03
arrest van 26 mei 2015
in de zaak van

1.[appellant],

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. A. Sarkis te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als [geïntimeerde 1],
advocaat: mr. S.L. Emons te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 april 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 januari 2014, gewezen tussen [appellant] als eisers in conventie, verweerders in reconventie en [geïntimeerde 1] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/170384 HA 12-151)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de akte rectificatie van [appellant];
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het pleidooi van 17 november 2014, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • het royement van de zaak in verband met mediation;
  • de dagvaarding van 24 februari 2015, waarbij de zaak is hervat.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
(i) Partijen zijn buren. [appellant] woont aan [het adres] en [geïntimeerde 1] aan [het adres] te [woonplaats]. Aan de noordzijde van de woning van [geïntimeerde 1], die grenst aan het perceel van [appellant], bevindt zich een plat dak (door partijen als balkon respectievelijk looppad aangeduid, hierna: het balkon/looppad) dat aan de achterzijde (van de woning) is voorzien van een trap. Het balkon/looppad geeft toegang tot de deur en de keuken van de woning van [geïntimeerde 1] Het balkon/looppad en de trap is, behoudens het voorste gedeelte van het balkon/looppad, voorzien van een balustrade van circa 95 cm hoog. De totale lengte van het balkon/looppad (inclusief het voorste gedeelte) is 15,60 meter en inclusief de trap 18,60 meter. Het balkon/looppad is circa 1,5 meter, althans minder dan 2 meter, gelegen van de erfgrens van het perceel van [appellant]
(ii) Tussen partijen is (onder meer) een geschil gerezen over het balkon/looppad. Partijen hebben bij de rechtbank Maastricht (thans rechtbank Limburg) in de zaak met nummer 159141/HA ZA 11-207 een procedure gevoerd over (onder meer) dit geschil. In deze zaak hebben partijen tijdens een op 15 juni 2011 gehouden gerechtelijke plaatsopneming een vaststellingsovereenkomst gesloten, zoals neergelegd in het door partijen ondertekende proces-verbaal.
3.2.
[appellant] heeft, na wijziging van eis bij conclusie na comparitie, voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd [geïntimeerde 1] te veroordelen tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst.
[appellant] heeft in eerste aanleg gesteld dat [geïntimeerde 1] op vier punten de vaststellings-overeenkomst niet is nagekomen: 1. [geïntimeerde 1] heeft geen lei-eiken geplaatst, maar solitaire bomen; 2. de afstand tussen de stammen van de geplante bomen is te groot (circa 1,80 meter); 3. de bomen zijn niet over de volledige lengte van het balkon en de trap geplaatst; en 4. de afstand van het hart van de stammen van de geplante bomen tot de perceelgrens met [appellant] bedraagt 46 cm in plaats van de overeengekomen 75 cm.
3.3
[geïntimeerde 1] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie, na wijziging van eis bij conclusie na comparitie, voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd een verklaring voor recht dat de vaststellingsovereenkomst van 15 juni 2011 buitengerechtelijk is vernietigd en voorts [appellant] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van camera’s gericht op het perceel van [geïntimeerde 1] en [appellant] te verbieden om foto’s te maken van [geïntimeerde 1] en/of het perceel van [geïntimeerde 1], op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.4.
De rechtbank heeft bij het beroepen vonnis de vorderingen in conventie afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de gevorderde verwijdering en het verwijderd houden van camera’s en het verbod tot het maken van foto’s door [appellant] toegewezen, verstaan dat het door [appellant] op de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden Wolfs Advocaten gestorte bedrag van € 3.500,- mag worden doorgeleid naar [geïntimeerde 1] en het meer of anders gevorderde afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.5.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.6.
De grieven van [appellant] richten zich niet tegen het oordeel van de rechtbank dat artikel 3:13 BW (en, in het verlengde daarvan, de redelijkheid en billijkheid) zich ertegen verzet dat [appellant] zich erop beroept dat de bomen zijn geplant op een afstand van 45 à 50 cm van de perceelgrens met [appellant] in plaats van de overeengekomen 75 cm. Deze kwestie maakt derhalve geen onderdeel uit van de rechtsstrijd in hoger beroep.
3.7.
De grieven 1 en 3 richten zich tegen de door rechtbank gegeven uitleg van de vaststellingsovereenkomst ter zake de door [appellant] gestelde tekortkomingen 1. tot en met 3., zoals vermeld in rov. 3.2. De in de vaststellingsovereenkomst neergelegde termen zijn volgens [appellant] duidelijk en zeer feitelijk van aard en behoeven dus geen interpretatie aan de hand van (uitbundige) toepassing van de Haviltex-formule.
3.8.
Het hof stelt het volgende voorop. De betekenis van een omstreden bepaling in een schriftelijke overeenkomst moet worden vastgesteld aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het concrete geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. De taalkundige betekenis van bewoordingen van het omstreden beding zal vaak van groot belang zijn, maar dat wil niet zeggen dat deze doorslaggevend is. De overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere betekenis aan de bepaling moet worden gehecht. Beslissend blijft de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en hetgeen zij wat dat betreft redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101).
3.9.
[appellant] heeft gesteld dat in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk is overeengekomen dat [geïntimeerde 1] lei-eiken zal plaatsen, dat wil zeggen eiken die in geleide vorm groeien, dat de afstand tussen de lei-eiken wordt bepaald door de grootte van het rek en dat over de volledige lengte van het balkon inclusief de trap bomen moet worden geplant.
3.10.
Het hof overweegt als volgt. In de vaststellingsovereenkomst van 15 juni 2011 is het volgende bepaald:
“Partijen verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
[geïntimeerde 1] zal zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor 1 april 2012 op zijn perceel op 75 centimeter van de erfgrens, tenzij redelijkerwijs niet mogelijk, lei-eiken plaatsen, met als doel dat de doorkijk naar het pand van [appellant] vanuit de volledige lengte van het balkon/looppad ten alle tijde volledig wordt belemmerd, zodat de privacy over en weer wordt gewaarborgd. (..)
[geïntimeerde 1] neemt de verplichting op zich de bomen voor zijn rekening in stand te houden en te onderhouden in de breedste zin van het woord. (..)
(..)
5. [appellant] zal een bedrag van € 2.500,- bijdragen aan de aanschaf van de bomen en een bedrag van € 1.000,- meebetalen aan de keerwand. Het totaal bedrag van € 3.500,- zal (..) worden overgemaakt op rekeningnummer (..) ten name van Stichting Beheer Derdengelden Wolfs Advocaten (..) Mr. Bruijns zal er zorg voor dragen dat dit bedrag na planting van de bomen word doorgeleid naar [geïntimeerde 1].
6. [appellant] zal zorgdragen voor een tussenoplossing op zijn perceel tegen de erfgrens, tot het moment dat de bomen de privacy afdoende waarborgen.”
3.11.1
Uit de letterlijke bewoordingen van deze overeenkomst blijkt dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat [geïntimeerde 1] lei-eiken zal plaatsen teneinde de doorkijk vanaf de volledige lengte van zijn balkon/looppad naar de woning van [appellant] te belemmeren. Partijen zijn het er over eens dat daartoe de groenblijvende boom Quercus Ilex (de steeneik) zou worden geplaatst. Deze steeneik wordt ook wel lei-eik genoemd omdat deze boomsoort zich kennelijk ervoor leent om te worden geleid. Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde 1] bomen van het soort Quercus Ilex heeft geplaatst.
3.11.2
[appellant] is van mening dat de geplante bomen niet kunnen worden aangemerkt als lei-eiken omdat de takken van de bomen niet zijn geleid door middel van gespannen draden en stokken. [appellant] heeft echter niet gesteld dat partijen hebben afgesproken op welke wijze de bomen zouden worden geleid. [appellant] is, zo begrijpt het hof uit de door [appellant] ter comparitie van 19 juni 2012 afgelegde verklaring, kennelijk ervan uitgegaan dat de te plaatsen bomen op de door hem voorgestane wijze zouden worden geleid en dat alleen dan sprake is van lei-eiken. [appellant] heeft daartoe verwezen naar de (ongedateerde) brief van Boomkwekerijen [boomkwekerij] & zoon v.o.f., de brief van Queisen Tuintechnisch hoveniersbedrijf d.d. 12 juli 2012 en de brief van Ir. [medewerker Hands Mind] van Hands Mind (hierna: [medewerker Hands Mind]) d.d. 13 juli 2012 (prod. 9-11 conclusie na comparitie [appellant])
3.11.3
Uit de door [geïntimeerde 1] overgelegde e-mails van 25 oktober 2011 en 24 augustus 2012 van [medewerker Botanical Group] van Botanical Group (hierna: [medewerker Botanical Group]) en de brief van LandGoed Hoveniers van 21 augustus 2012 (prod. 13 akte [geïntimeerde 1] en prod. 19, 22 en 23 conclusie na comparitie [geïntimeerde 1]) blijkt dat leibomen standaard weliswaar worden geleid door draden, stokken of een scherm, maar dat leibomen ook kunnen worden geleid door een bepaalde snoeimethode, waarbij de takken op een zodanige wijze worden geschoren dat er
“een haag op poten”ontstaat. Volgens [medewerker Botanical Group], die de bomen heeft geplant en de bomen onderhoudt, is in het onderhavige geval gekozen voor het leiden van de bomen door bedoelde snoeimethode en zullen de bomen ook door hem zo worden geschoren dat het een haag op poten wordt. Door deze snoeimethode zal volgens [medewerker Botanical Group] een dikker pakket aan takken worden verkregen dan bij de standaard geleide steeneik en een volle kroon, en de doorkijk daardoor nagenoeg nihil zijn. In voormelde brief van [medewerker Hands Mind] van 13 juli 2012 is vermeld dat
“Of in deze situatie sprake is van een rij leibomen volgens de beschrijving Stadsbomen Vademecum 3B (..) is discutabel zeker gezien de grote afstand tussen de bomen in de huidige situatie en het ontbreken van gerichte leistrategie”. [medewerker Hands Mind] heeft hierna in zijn brief van 20 augustus 2012 (prod. 18 conclusie na comparitie [geïntimeerde 1]) geschreven dat nu volgens [geïntimeerde 1] de bomen tweemaal per jaar door de boomkweker worden geschoren om de kruinen dicht te laten groeien er wel sprake is van een leiboom volgens de definitie en dat dit punt dus wat hem betreft niet meer discutabel is.
3.11.4
[appellant] heeft niet bestreden dat ook door middel van voormelde snoeimethode de bomen kunnen worden geleid en evenmin dat volgens [medewerker Hands Mind] door deze snoeimethode er volgens de definitie, naar het hof begrijpt de definitie in Stadsbomen Vademecum, ook sprake is van een leiboom, in casu lei-eiken. De omstandigheid dat de lei-eiken niet zijn geleid op de door [appellant] gewenste standaardwijze betekent niet dat [geïntimeerde 1] de vaststellingsovereenkomst niet deugdelijk of niet is nagekomen. Het hof heeft hiervoor immers reeds vastgesteld dat [appellant] niet heeft gesteld dat partijen deze standaardwijze van leiden van de Quercus Ilex zijn overeengekomen. Het stond [geïntimeerde 1] dan ook vrij de bomen te leiden door bedoelde snoeimethode, waarbij eveneens wordt voldaan aan het doel en de strekking van de overeenkomst, te weten het belemmeren van inkijk in de woning van [appellant] vanaf het balkon/looppad van [geïntimeerde 1]
3.12.1
Partijen zijn niet overeengekomen welke plantafstand zou moeten worden gehanteerd. Vaststaat dat de afstand tussen de stammen van de door [medewerker Botanical Group] geplante bomen circa 1,80 meter bedraagt. Volgens [appellant] zal het bij een dergelijke grote plantafstand nog vele jaren duren voordat de beoogde volledige visuele groenafscheiding wordt bereikt.
3.12.2
In de hiervoor genoemde brief van LandGoed Hoveniers is vermeld dat bij groenblijvende/bladhoudende leibomen een gemiddelde plantafstand van 1,80 meter wordt gehanteerd, dat bij deze plantafstand op korte termijn een dichte haag wordt verkregen en dat er in het onderhavige geval binnen twee tot drie jaar een dichte haag gevormd kan worden. In de brief van [medewerker Hands Mind] van 13 juli 2012 is vermeld dat uitgaande van een gemiddelde scheutlengte van 10 cm de doorkijk niet eerder dan zes jaren volledig zal zijn belet. [medewerker Hands Mind] is hierop in zijn brief van 20 augustus 2012 teruggekomen omdat hij abusievelijk niet is uitgegaan van de gemiddelde jaarlijkse scheutlengte aan het einde van het seizoen. Indien wordt uitgegaan van een gemiddelde jaarlijkse scheutlengte van 30 cm, wat naar het hof uit de brief van [medewerker Hands Mind] begrijpt de verwachting is, zal volgens [medewerker Hands Mind] de tijdsduur die nodig is om het volledige zicht te beperken aanzienlijk korter zijn.
3.12.3
[appellant] heeft het vorenstaande niet bestreden, zodat het hof ervan uitgaat dat binnen enkele jaren nadat de bomen zijn geplant de gewenste groenafscheiding zal zijn bereikt. Het hof merkt hierbij nog op dat partijen in de vaststellingsovereenkomst ook niet zijn overeengekomen op welke termijn het gewenste effect moet zijn bereikt. Gezien het feit dat partijen in de vaststellingsovereenkomst wel hebben opgenomen dat [appellant] voor een tussenoplossing zou zorgen tot het moment dat de bomen de privacy afdoende waarborgen en [appellant] inmiddels ook een voorziening heeft getroffen door het plaatsen van een houtconstructie met schermen, blijkt wel dat partijen kennelijk ervan uit zijn gegaan dat het een tijdje zou duren voordat de inkijk volledig zou zijn belemmerd.
3.13.1
Resteert de vraag of [geïntimeerde 1] volgens de vaststellingsovereenkomst de bomen moest planten over de gehele lengte van het balkon/looppad inclusief de trap. In de vaststellingsovereenkomst onder 1. is bepaald dat
“[geïntimeerde 1] lei-eiken (zal) plaatsen, met als doel dat de doorkijk naar het pand van [appellant] vanuit de volledige lengte van het balkon/looppad ten alle tijde volledig wordt belemmerd, zodat de privacy over en weer wordt gewaarborgd.”
3.13.2
Uit de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst lijkt te volgen dat [geïntimeerde 1] zich alleen heeft verplicht tot het plaatsen van bomen naast het balkon/looppad en niet tevens tot het plaatsen van bomen naast de trap. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat de trap ook valt buiten het bestek van artikel 5:50 BW, waarop [appellant] zijn vordering tot verwijdering van het balkon, althans tot het ontoegankelijk en onbegaan maken daarvan, aanvankelijk baseerde. Het hof merkt hierbij op dat de balustrade doorloopt tot en met het onderste deel van de trap en dat daardoor, zoals ook blijkt uit de door [geïntimeerde 1] overgelegde foto’s (prod. 25 conclusie na comparitie [geïntimeerde 1]), vanaf het onderste deel van de trap geen uitzicht bestaat op de woning van [appellant] [geïntimeerde 1] heeft bovendien, zoals ook blijkt uit de foto’s en niet door [appellant] is weersproken, wel 1 boom gezet naast het bovenste deel van de trap (aanvankelijk ook 1 boom naast het onderste deel van de trap maar die boom is door [geïntimeerde 1] naar het voorste gedeelte van het balkon/looppad verplaatst).
3.13.3
Vaststaat dat het voorste gedeelte van het balkon/looppad niet is voorzien van een balustrade en dat [geïntimeerde 1] naast dit gedeelte geen, of mogelijk alleen de ene boom die naar voren is verplaatst, bomen heeft gezet. Uit de bewoordingen van de vaststellings-overeenkomst blijkt ook niet dat [geïntimeerde 1] daartoe is gehouden. Hij is blijkens de overeenkomst gehouden lei-eiken te plaatsen voor zover vanuit de volledige lengte van het balkon/looppad in de woning van [appellant] kan worden gekeken. Dit voorste gedeelte maakt strikt genomen weliswaar onderdeel uit van het balkon/looppad, doch is niet voorzien van een balustrade, is afgebakend met bloembakken en wordt of kan thans ook niet als looppad worden gebruikt. Het hof is derhalve van oordeel dat [geïntimeerde 1] ook op dit punt niet tekort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst.
Indien [geïntimeerde 1] in de toekomst zijn plannen realiseert om door middel van een hellingbaan of anderszins aansluiting te maken met het voorste gedeelte van het balkon/ looppad en in dat geval ook dit gedeelte feitelijk als looppad zal fungeren, brengt een deugdelijke nakoming van de vaststellingsovereenkomst mee dat [geïntimeerde 1] op dat moment alsnog lei-eiken zal moeten planten naast dit voorste gedeelte.
3.14.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerde 1] zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst van 15 juni 2011 (deugdelijk) is nagekomen. De grieven 1 en 3 falen.
3.15.
Het door [geïntimeerde 1] gedane beroep op dwaling en de in verband daarmee door [appellant] aangevoerde grief 2, behoeft geen beoordeling. [geïntimeerde 1] heeft zich immers slechts subsidiair, voor het geval het hof zou oordelen dat [geïntimeerde 1] de vaststellings-overeenkomst niet is nagekomen (par. II.3 memorie van antwoord), op dwaling beroepen.
3.16.
Grief 4 keert zich tegen het door de rechtbank aan [appellant] opgelegde verbod om nog foto’s te maken van het perceel van [geïntimeerde 1], op straffe van een dwangsom. [appellant] acht deze veroordeling onbegrijpelijk aangezien alleen [appellant] een dergelijk verbod is opgelegd, terwijl de rechtbank [geïntimeerde 1] die op zijn beurt foto’s heeft gemaakt van [appellant] ter zake geen verbod heeft opgelegd.
[appellant] miskent met zijn stelling dat [geïntimeerde 1] in reconventie heeft gevorderd [appellant] te verbieden foto’s te maken van [geïntimeerde 1] en/of het perceel van [geïntimeerde 1], op straffe van een dwangsom. Een dergelijke vordering is door [appellant] in eerste aanleg niet (en evenmin in hoger beroep) ingesteld, zodat de rechtbank hierop, gelet op artikel 23 Rv, ook niet kon beslissen. De grief faalt.
3.17.
De slotsom luidt dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in het hoger beroep in de kosten van deze instantie worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 januari 2014;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] worden begroot op € 308,- aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, J.R. Sijmonsma en T.L. Tan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 mei 2015.
griffier rolraadsheer