De man voert, kort samengevat het volgende aan.
In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij dient te worden aangemerkt als een zaaddonor en niet als verwekker in de zin van de wet. Immers de
tussen de vrouw en hem opgestelde donorovereenkomst heeft geen werking nu de vrouw deze overeenkomst niet aan hem retour heeft gezonden. De man verkeerde in de veronderstelling dat de vrouw de overeenkomst niet had ondertekend. Tevens geeft de man aan dat de overeenkomst onder valse voorwendselen van de vrouw tot stand is gekomen, waardoor deze wegens wilsgebreken dient te worden vernietigd. Bovendien zijn partijen na ondertekening van de overeenkomst bewust daarvan afgeweken. Zij hadden het plan opgevat dat de vrouw de man regelmatig op de hoogte zou houden van het opgroeien van [kind], alsook dat partijen een omgangsregeling zouden overeen komen. Hiertoe verwijst de man naar verschillende emailberichten van de vrouw. Met een beroep op het Haviltex - criterium stelt de man derhalve dat het na ondertekening van de overeenkomst de expliciete bedoeling was van partijen om daarvan af te wijken, zodat de overeenkomst geen werking meer kan hebben. Het tegenwerpen van de overeenkomst aan de man is derhalve onjuist.
In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op het onderhavig geval niet van toepassing is omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat in samenhang met het biologische vaderschap tussen de man en [kind] zowel voor als na de geboorte van [kind] een nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan.
De man stelt daartoe dat er door toedoen van de vrouw geen sprake is van het vereiste
“ family life”, maar dat er wel sprake is van “ intended family life”, ofwel het voornemen tot familieleven, omdat partijen na de datum van de ondertekening van de donorovereenkomst bewust zijn afgeweken van de donorovereenkomst. De man beroept zich op de uitspraak van het EHRM in de zaak Anayo tegen Duitsland van 21 december 2010, EHRM nr. 20578/07, NJ 2011,508 waarin het EHRM heeft bepaald dat het voornemen tot “family life” onder omstandigheden ook valt onder de reikwijdte van het in artikel 8 EVRM beschermde recht op familieleven. Tevens doet de man een beroep op schending van zijn privéleven.
Er bestaat verder geen reëel risico dat [kind] zal worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Toewijzing van het verzoek tot verlening van vervangende toestemming is in het belang van [kind], aldus de man.
In zijn derde grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot vervangende toestemming om [kind] te erkennen heeft afgewezen, alsmede de door de man verzochte wijziging van de geslachtsnaam van [kind]. De man verwijst naar de toelichting op de eerste twee grieven en stelt dat er geen andere conclusie kan volgen dan dat het verzoek van de man tot vervangende toestemming om [kind] alsnog te erkennen dient te worden toegewezen alsook het verzoek ten aanzien van de wijziging van de geslachtsnaam van [kind].
In zijn vierde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot benoeming van het gezamenlijk gezag over [kind] heeft afgewezen.
Nu de man in navolging van zijn eerdere grieven vervangende toestemming dient te worden verleend is hij ontvankelijk in zijn verzoek tot verkrijging van het gezamenlijk gezag over [kind]. [kind] zal niet klem of verloren raken tussen partijen. De man zal volledig kunnen voorzien in zowel de emotionele als de financiële behoeften van [kind]. Tot op heden hebben zich geen situaties voorgedaan waarbij partijen overeenstemming moesten bereiken. De man stelt betreffende aangelegenheden die [kind] aangaan op normale wijze te zullen communiceren met de vrouw waardoor afwijzing van zijn verzoek ook niet anderszins in het belang van [kind] zal zijn. Het verzoek van de man tot benoeming in het gezamenlijk gezag ligt derhalve voor toewijzing gereed.
In zijn vijfde grief stelt de man tot slot dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [kind], subsidiair een informatie- en consultatie regeling heeft afgewezen.
De man verwijst hiervoor naar hetgeen hij inzake de tweede en vierde grief heeft gesteld en naar het verslag van de bijzondere curator waarin valt te lezen dat partijen hebben afgesproken dat de vrouw de man over de minderjarige informeert, hetgeen de vrouw echter heeft nagelaten.