De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder stelt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte geen acht heeft geslagen op de na de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder toegezonden stukken. Uit deze stukken blijkt dat de pleegouders van [minderjarige 1] ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg in een echtscheidingsprocedure waren verwikkeld. Deze omstandigheid had voor de rechtbank aanleiding moeten zijn om het verzoek van de raad tot ontheffing van de moeder van het gezag over [minderjarige 1] af te wijzen, omdat de moeder op dat moment de enige stabiele factor in het leven van [minderjarige 1] was.
De moeder voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de moeder onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen (grief 2). Het rapport van de raad is op onderdelen subjectief en slechts gebaseerd op meningen of veronderstellingen zonder deugdelijke onderbouwing. Het raadsrapport legt voorts - zo stelt de moeder - teveel de nadruk op het verleden en heeft te weinig oog voor de positieve ontwikkelingen die de moeder sinds 2013 heeft doorgemaakt.
Grief 3 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op verschillende wijze intensieve hulpverlening voor de moeder is ingezet. De hulpverlening die is opgestart in 2006 ten tijde van het huiselijk geweld is afgebroken toen de moeder een terugval had in 2010. Na de uithuisplaatsing van de kinderen in 2011 heeft de moeder geen hulpverlening meer gehad die gericht was op het verbeteren van haar opvoedvaardigheden. De moeder stelt dat de stichting na haar terugval in 2010 direct heeft ingezet op de definitieve uithuisplaatsing van de kinderen.
Grief 4 keert zich tegen de overweging van de rechtbank dat na de uithuisplaatsing van de kinderen in eerste instantie MEE Zeeland door de stichting werd ingeschakeld om onderzoek te doen naar de opvoedcapaciteiten van de moeder. Deze instantie heeft de moeder alleen begeleid en ondersteund bij het wonen en het voeren van de administratie.
Met grief 5 betoogt de moeder dat de conclusie van de rechtbank dat de opvoedvaardigheden van de moeder de afgelopen jaren niet of nauwelijks zijn verbeterd niet op objectiveerbare gegevens berust.
Grief 6 richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat vanwege de wisselende verblijfplaatsen van de moeder en vanwege het patroon van aantrekken en afstoten van hulpverlening de ondersteuning om de opvoedvaardigheden van de moeder te verbeteren in de afgelopen jaren onvoldoende van de grond is gekomen. De moeder stelt dat haar situatie sinds de uithuisplaatsing van de kinderen stabiel is geweest. Van wisselende verblijfsplaatsen was geen sprake meer. Ook het patroon van aantrekken en afstoten van hulpverlening was verleden tijd. Er is in het geheel geen hulpverlening ingezet om de opvoedvaardigheden van de moeder te verbeteren.
Grief 7 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder thans nog steeds wisselend is in haar motivatie ten aanzien van hulpverlening. De moeder is wel degelijk gemotiveerd om hulp te accepteren en om met de hulpverlening samen te werken. Voor zover de rechtbank doelt op de afspraken met Gors betreffende haar post en administratie, stelt de moeder dat hier soms sprake is geweest van miscommunicatie. De afspraken met betrekking tot de kinderen, de omgang en de afspraken met de pleegouders komt de moeder goed na. Ook haar administratie en financiën zijn goed geregeld.
Met grief 8 betoogt de moeder dat - anders dan de rechtbank heeft overwogen - haar nieuwe relatie een stabiele invloed op haar heeft.
Grief 9 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de moeder door haar voortdurende onmacht ook thans nog steeds onvoldoende in staat is om aan de specifieke opvoedbehoeftes van de kinderen tegemoet te komen. De moeder betwist dat er sprake is van een voortdurende onmacht. Vanaf 2013 heeft de moeder haar leven weer op orde gekregen. Niet duidelijk is waarom de stichting vanaf 2013 niet meer heeft geïnvesteerd in het bieden van hulp aan de moeder en in het vergroten van haar opvoedvaardigheden.
Grief 10 bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat bij de kinderen sprake is van forse kind eigen problematiek. De moeder betwist voorts dat zij onvoldoende kan inspelen op de behoefte van de kinderen aan structuur, duidelijkheid en stabiliteit. De moeder wijst daarbij op het verloop van de contactmomenten. De moeder stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de door de moeder opgeworpen negatieve effecten van een ontheffing, zoals die ook door de raad in het rapport zijn vermeld.
Grief 11 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen perspectief meer is op terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Het is juist in het belang van de kinderen om hen wel terug te plaatsen. De kinderen willen dat ook zelf. Het is een fundamenteel recht van kinderen om bij hun eigen ouders op te groeien. Dat een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder hun gedragsproblematiek zou verergeren en hun ontwikkeling zou doen stagneren staat - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - niet vast.
Met grief 12 keert de moeder zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de kinderen behoefte hebben aan de bevestiging dat zij niet meer bij de moeder kunnen gaan wonen. Een ontheffing van de moeder van het gezag is niet in het belang van de kinderen. De kinderen hebben er juist belang bij dat de moeder betrokken blijft bij en zeggenschap houdt in de opvoeding van de kinderen. Op die manier is ook het beste gewaarborgd dat de contacten tussen de moeder en de kinderen en tussen de kinderen onderling in stand blijven. De moeder vindt het wrang dat de stichting pas heeft ingezet op een uitbreiding van deze contacten nadat de moeder van het gezag is ontheven.
Met grief 13 betoogt de moeder dat de raad onvoldoende heeft aangetoond dat niet kan worden volstaan met een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing. De moeder is van mening dat deze maatregelen voldoende garantie bieden voor de rust en stabiliteit voor de kinderen in de toekomst. Er is volgens de moeder onvoldoende onderzoek gedaan naar de negatieve effecten op de kinderen van een ontheffing van de moeder van het gezag, mede gezien de huidige situatie van de moeder. Uit de meest recente rapportage van de stichting blijkt dat de ontheffing van de moeder geen positieve effecten heeft gehad op de ontwikkeling van de kinderen. Zo zijn de agressieproblemen van [minderjarige 3] eind december 2014 / begin januari 2015 verergerd. [minderjarige 2] heeft weliswaar vanaf de zomervakantie 2014 een positieve ontwikkeling doorgemaakt, maar volgens de moeder heeft de ontheffing daaraan niet bijgedragen, maar wel de therapie die [minderjarige 2] heeft gevolgd.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat het haar wens is om de kinderen op termijn weer zelf te verzorgen en op te voeden. De moeder wil met haar nieuwe partner in Zeeland in de buurt van de kinderen gaan wonen.