ECLI:NL:GHSHE:2015:1804

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
F 200 154 403_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling, het gezag en de hoofdverblijfplaats van een minderjarige. De moeder, appellante in principaal appel, verzet zich tegen de beschikking van de rechtbank Roermond van 21 mei 2014, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader werd vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen, terwijl de vader, verweerder in principaal appel, zijn verzoek heeft vermeerderd en vraagt om de kinderalimentatie op nihil te stellen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 31 maart 2015, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg aanwezig waren. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte zonder nader onderzoek door de raad een beslissing heeft genomen en dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is. De vader daarentegen betoogt dat de minderjarige beter af is bij hem en dat de communicatie tussen de ouders verstoord is.

Het hof heeft besloten dat nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming noodzakelijk is om te bepalen of het gezamenlijk gezag moet worden gehandhaafd of aan één ouder moet toekomen, en welke hoofdverblijfplaats en contactregeling in het belang van de minderjarige zijn. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 21 september 2015, waarbij het hof een voorlopige contactregeling heeft vastgesteld. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken betreffende de kinderalimentatie en kleding voor de minderjarige, omdat deze verzoeken voor het eerst in hoger beroep zijn gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 mei 2015
Zaaknummer: F 200.154.403/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/127223/ FA RK 13-1841
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.J.P.H. Stoelhorst,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. B. du Fosseé.
Als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de stichting.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 21 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking, voor zover mogelijk bij voorraad, te vernietigen
en, opnieuw rechtdoende:
I) de inleidende verzoeken van de man betreffende de wijziging van het hoofdverblijf van
[minderjarige], de wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag en de vaststelling van de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] alsnog af te wijzen en te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw zal zijn en het gezamenlijk ouderlijk gezag gehandhaafd blijft;
II) te bepalen dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en de ouder bij wie [minderjarige] niet zijn hoofdverblijf zal hebben wordt gewijzigd, in die zin dat [minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen (van vrijdag uit school tot maandag naar school) bij de ouder zal zijn bij wie [minderjarige] niet het hoofdverblijf heeft en voorts te bepalen dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte dienen te worden verdeeld door partijen.
De moeder heeft voorts voorwaardelijk verzocht - ingeval de bestreden beschikking naar het oordeel van het hof in stand zou moeten blijven - aan de vader een informatieverplichting op te leggen, inhoudende dat de vader verplicht wordt de moeder periodiek, minimaal eens per maand of zoveel vaker als nodig is, schriftelijk te informeren over het wel en wee van [minderjarige], onder toezending van alle relevante bescheiden, waartoe in ieder geval behoren de schoolrapporten en uitnodigingen voor ouderavonden dan wel andere school- en sportactiviteiten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2014, heeft de vader verzocht de moeder in haar grieven niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen als rechtens ongegrond en onbewezen.
Tevens heeft de vader (bij wijze van incidenteel appel) zijn oorspronkelijke verzoek vermeerderd en verzocht:
I) de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie ex artikel 2.6. van het tussen partijen op 10 november 2010 gesloten convenant op nihil te stellen; en
II) te bepalen dat ieder van partijen eigen kledingsets (inclusief sportkleding) op eigen kosten voor [minderjarige] aanschaft, zodat er geen overdracht van kleding tussen partijen hoeft plaats te vinden.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 2 december 2014, heeft de moeder verzocht om de incidentele verzoeken van de vader af te wijzen als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. D.J.P.H. Stoelhorst;
- de vader, bijgestaan door mr. B. du Fossé;
- Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 1], mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 3].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 april 2014;
- de brief met bijlage van de stichting d.d. 1 oktober 2014;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 18 maart 2015;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 19 maart 2015.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben van juli 2002 tot 1 januari 2011 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
De vader heeft [minderjarige] erkend. Sinds 12 juli 2005 zijn de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. [minderjarige] is bij beschikking van 12 februari 2013 onder toezicht van de stichting gesteld, welke ondertoezichtstelling thans nog loopt.
3.2.
De ouders hebben een zorgregeling vastgesteld bij convenant van 10 november 2010. Voor zover voor deze procedure van belang zijn zij daarbij onder meer overeengekomen:
  • dat zij na verbreking van de samenwoning gezamenlijk belast zullen blijven met het gezag;
  • dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
  • dat [minderjarige] en de vader in goed overleg omgang zullen hebben, minimaal eenmaal per twee weken een weekend van vrijdagavond na het eten tot de maandag begin schooltijd en gedurende de helft van de schoolvakanties;
  • dat de vader een bijdrage voor [minderjarige]’ verzorging en opvoeding zal voldoen ter grootte van € 300,-- per maand met ingang van 1 januari 2011, jaarlijks te indexeren.
3.3.
De vader heeft op 31 mei 2011 een wijziging van de zorgregeling verzocht, gedurende welke procedure de rechtbank Roermond de raad heeft verzocht rapport uit te brengen. De raad heeft in die procedure gerapporteerd op 14 november 2011. De rechtbank Roermond heeft vervolgens op 25 januari 2012 de zorgregeling gewijzigd en bepaald dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van donderdag na school tot en met maandagochtend bij de vader zal zijn, dat hij eenmaal per veertien dagen van woensdag na school tot en met donderdagochtend bij de vader zal zijn en dat hij de helft van de feestdagen en de schoolvakanties bij de vader zal zijn. De rechtbank stelde voorts een belcontactregeling vast en verbond aan deze zorgregeling een dwangsom voor de moeder. Deze beschikking werd door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 5 juli 2012, waarbij de belcontactregeling werd aangevuld.
3.4.
Op verzoek van de moeder heeft de rechtbank Limburg in Roermond op 27 november 2013 de bestaande zorgregeling gewijzigd wat betreft de belcontacten.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de vader bepaald:
  • dat aan de vader voortaan alleen het gezag over [minderjarige] toekomt,
  • dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn; en
  • dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van donderdag uit school tot maandagmorgen naar school bij de moeder verblijft, alsmede eenmaal per veertien dagen op woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend naar school en voorts gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader heeft in hoger beroep bij verweerschrift zijn verzoek vermeerderd, in die zin dat hij in hoger beroep niet alleen bekrachtiging van de bestreden beschikking verzoekt, maar tevens verzoekt de krachtens het tussen partijen gesloten convenant geldende kinderbijdrage van € 300,-- per maand op nihil te stellen (incidenteel appel).
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte zonder nader onderzoek door de raad een beslissing genomen. Gelet op de moeizame verhouding van de moeder met de gezinsvoogden mocht de rechtbank naar de mening van de moeder niet volstaan met het overnemen van de visie van de stichting. De vermeende zorgen en het vermeend negatieve gedrag van de moeder had op zijn minst nader moeten worden onderzocht door de raad, waarbij er ook aandacht voor de rol van de vader had moeten zijn.
De beslissingen van de rechtbank zijn niet in het belang van [minderjarige] geweest.
[minderjarige] ziet zijn vader niet substantieel veel vaker dan voor de wijziging van het hoofdverblijf, vanwege de noodzakelijk opvang voor [minderjarige]. De moeder stelt dat zij - in tegenstelling tot de vader - wel altijd thuis was wanneer [minderjarige] uit school kwam omdat zij haar werktijden heeft aangepast op de zorg voor [minderjarige]. Volgens de moeder heeft [minderjarige] ongevraagd gezegd dat hij het niet leuk vindt dat hij vaak in de opvang is. De wijziging van het hoofdverblijf schiet zijn doel voorbij omdat de zorg voor [minderjarige] veel meer versnipperd is geraakt en er dus bezwaarlijk gezegd kan worden dat er meer rust en stabiliteit is gekomen.
De beslissingen van de rechtbank hebben er toe geleid dat de communicatie tussen partijen verder verslechterd is. De moeder stelt dat de vader de moeder uit het leven van [minderjarige] tracht te weren en [minderjarige] niet het contact met zijn moeder gunt zoals de rechtbank dat kennelijk voor ogen stond. De vader stelt de moeder onvoldoende in de gelegenheid om telefonisch contact met [minderjarige] te hebben en om vrijelijk omgang met [minderjarige] te hebben.
Wat betreft de wijziging van het gezag stelt de moeder dat de gestelde problemen onvoldoende zwaarwegend waren en zijn. De communicatie kan beter, zo vindt ook de moeder, maar het is niet zo dat [minderjarige] daardoor klem zit tussen partijen. Het onderzoek door de stichting naar de situatie is onvoldoende en bevooroordeeld geweest. Het enkele feit dat er problemen zijn met betrekking tot de communicatie tussen partijen hoeft niet te betekenen dat er geen goede invulling van het gezamenlijk gezag mogelijk is. De moeder probeert op een constructieve manier te communiceren via email en staat open voor verbetering van de communicatie.
De moeder verzoekt voorts de omgangsregeling terug te brengen tot een weekend per veertien dagen vanwege de onrust die de huidige regeling met zich brengt.
Ter terechtzitting is namens de moeder naar voren gebracht dat zij zich, sinds zij gesprekken voert bij de Mutsaersstichting, eindelijk gehoord voelt. Omdat er kennelijk ook een ander geluid mogelijk is over de rol en positie van moeder, heeft de raadsman ter zitting nogmaals verzocht om een raadsonderzoek naar aanleiding van de door de man in eerste aanleg gedane verzoeken.
3.8.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het verzoek tot nader onderzoek door de raad, dient in de visie van de vader te worden afgewezen, nu een dergelijk onderzoek niets nieuws zal toevoegen en enkel belastend is voor [minderjarige]. De raad heeft sinds 2011 al twee maal onderzoek gedaan en de stichting heeft duidelijk geadviseerd. Dat de moeder geen goede verstandhouding heeft met de gezinsvoogden, maakt niet dat de gezinsvoogden niet objectief zouden zijn.
Het gaat met [minderjarige] beter sinds hij bij de vader zijn hoofdverblijfplaats heeft. Zijn uitstraling is beter, hij is opgewekt, heeft geen dwangmatige trekjes meer en zijn allergie is verdwenen. Ook op school doet [minderjarige] het goed. [minderjarige] is naar de vader toe open over zijn behoefte aan contact met zijn moeder. De stichting heeft ook geconstateerd dat [minderjarige] een meer ontspannen kind is in de situatie bij de vader dan bij de moeder. De vader betwist dat hij zijn werk en de zorg voor [minderjarige] niet goed op elkaar heeft aangepast. Dat [minderjarige] naar de opvang gaat, is niet veranderd ten opzichte van de situatie toen [minderjarige] bij zijn moeder woonde. De rechtbank heeft terecht het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald omdat de vader [minderjarige] het contact met de moeder gunt.
Dat de communicatie tussen partijen na beëindiging van het gezamenlijk gezag verder is verslechterd, ligt volgens de vader aan het feit dat de moeder zich blijft bemoeien met de wijze waarop de vader aan de zorg voor [minderjarige] invulling geeft. De vader blijft de moeder informeren over zaken betreffende [minderjarige] die haar aangaan, zoals schoolaangelegenheden.
Anders dan de moeder stelt, verleent de vader alle medewerking aan het onderzoek door de Mutsaersstichting. De vader bestrijdt voorts de stelling van de moeder dat de vader de moeder uit het leven van [minderjarige] wil weren. Volgens de vader blijft de moeder vasthouden aan haar eigen interpretaties en beleving en wil zij op geen enkele wijze in contact komen met vader.
Beëindiging van het gezamenlijk gezag is noodzakelijk omdat gezamenlijke invulling van het ouderschap niet mogelijk is en partijen omtrent te nemen beslissingen niet op één lijn staan en niet in staat zijn om hierover met elkaar constructief te communiceren. Volgens de vader is het overduidelijk dat de communicatie volledig verstoord is. De moeder blijkt niet bereid om met de vader in gesprek te gaan en communicatie via email werkt niet volgens de vader. Het feit dat de moeder niet ziet hoe knel [minderjarige] ziet, baart de vader zorgen.
Wat betreft de omgangsregeling stelt de vader dat destijds voor uitbreiding is gekozen op verlangen van [minderjarige] en dat het de voorkeur heeft om die regeling te handhaven. Echter, wanneer de strijd voortduurt, stelt de vader dat het wellicht rustiger is om het doordeweekse contactmoment van woensdag op donderdag te laten vervallen en deze dag toe te voegen aan het verblijf in de andere week zodat [minderjarige] in de ene week vanaf woensdag na school tot en moet zondagavond bij de moeder is en de andere week niet bij de moeder verblijft.
Voor veroordeling van de vader om aan zijn informatieplicht te voldoen, bestaan geen gronden. De vader voldoet hieraan ruimschoots en het is voorts een wettelijke verplichting.
Aangezien de moeder blijft vasthouden aan haar aanspraak op kinderalimentatie voor [minderjarige], verzoekt de vader nihilstelling.
Voorts verzoekt de vader om te bepalen dat elke ouder voor een eigen set kleding zal zorgdragen, om de strijd daarover te beëindigen in het belang van [minderjarige].
Ter zitting is namens de vader aangevuld dat thans enkel nog individuele gesprekken met de moeder hebben plaatsgevonden bij de Mutsaersstichting en dat de beoogde systeemtherapie nog niet van start is gegaan. De eerste afspraak voor dat gezamenlijke traject is gepland op 8 april 2015.
3.9.
De stichting heeft ter terechtzitting de door de vader geschetste positieve ontwikkeling van [minderjarige] onderschreven. De stichting is van mening dat de huidige situatie ([minderjarige] woont bij zijn vader en heeft regelmatig contact met zijn moeder) in [minderjarige]’ belang is. [minderjarige] heeft een individueel traject gehad bij de Mutsaersstichting, waaruit is gebleken dat er geen kind-eigen problematiek speelt. De stichting heeft aangegeven haar bedenkingen te hebben bij een nieuw raadsonderzoek, aangezien er reeds twee maal uitgebreid is gerapporteerd en de kern van de problematiek in de oudercommunicatie ligt.
Het voorstel van de vader om de omgangsregeling te wijzingen in een tweewekelijks verblijf bij de ouder bij wie [minderjarige] niet het hoofdverblijf heeft, van woensdagmiddag na school tot maandagochtend naar school, lijkt de stichting in het belang van [minderjarige] een goede oplossing.
3.10.
Namens de raad is ter terechtzitting naar voren gebracht dat het erop lijkt dat [minderjarige] rust gevonden heeft en dat het beter met hem gaat. De raad stelt dat de rust moet worden gehandhaafd en dat niet opnieuw onzekerheid moet worden veroorzaakt. Uit het dossier
blijkt volgens de raad overduidelijk dat [minderjarige] last heeft van de strijd tussen zijn ouders die slecht of niet met elkaar communiceren.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
nader onderzoek noodzakelijk
3.11.1.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
Moet het gezamenlijk gezag worden gehandhaafd of moet het gezag in het belang van [minderjarige] aan één ouder toekomen, en zo ja, aan wie?
(voor zover de raad van mening is dat het gezamenlijk gezag gehandhaafd moet blijven) Welke hoofdverblijfplaats is in het belang van [minderjarige]?
Welke contactregeling (tussen [minderjarige] en de ouder bij wij hij niet zijn hoofdverblijf heeft) is in het belang van [minderjarige]?
Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.11.2.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.11.3.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot nader te noemen pro forma datum.
contactregeling
3.11.4.
Met betrekking tot de contactregeling merkt het hof het volgende op. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij zich kan vinden in de door de vader voorgestelde wijziging van de contactregeling. De stichting en de raad hebben aangegeven dat zij deze wijziging in het belang van [minderjarige] achten. Daarom zal het hof deze regeling, inhoudende dat [minderjarige] tweewekelijks van woensdagmiddag na school tot maandagochtend voor school en de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de moeder verblijft, vastleggen in afwachting van het op te maken rapport en nader advies van de raad.
Het hof overweegt ter zake dat deze regeling geldt tot de nadere beslissing van het hof hieromtrent na het gereedkomen van het onder 3.11.1. vermelde raadsadvies.
kinderalimentatie en kleding voor [minderjarige]
3.11.5.
De vader heeft bij verweerschrift in hoger beroep zijn aanvankelijke verzoek vermeerderd. Hij heeft verzocht dat het hof de kinderalimentatie op nihil zal stellen alsmede dat het hof zal bepalen dat beide partijen zorgdragen voor een eigen set kleding voor [minderjarige].
Het hof is ter zake van oordeel dat de vader in deze verzoeken niet-ontvankelijk moet
worden verklaard, nu deze verzoeken voor het eerst in hoger beroep zijn gedaan en onvoldoende samenhang vertonen met de reeds aanhangige verzoeken.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal appel:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.11.1. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 21 september 2015;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de daarbij vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt, in afwachting van voormelde raadsrapportage, tussen [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005, en de moeder de navolgende contactregeling vast:
[minderjarige] verblijft bij de moeder:
  • eenmaal per veertien dagen van woensdag uit school tot maandagochtend naar school; en
  • gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te regelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
op het incidenteel appel:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken betreffende de kinderalimentatie en de kleding voor de minderjarige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2015.