3.5.4.De laatstgenoemde grond is “stilstand van het wagenpark door werkweigering van [geïntimeerde]”. Naar het hof begrijpt ziet deze grond op het voorval dat aan het ontslag vooraf is gegaan: de perikelen rondom een opdracht om op 22 december 2010 in Frankrijk varkens te gaan laden. In dit verband neemt het hof de navolgende feiten als vaststaand aan:
op maandag 20 december 2010 heeft [geïntimeerde] opdracht gekregen om kalveren te laden in Geetbets (B), die te lossen in Coutances (F), vervolgens varkens te laden in Frankrijk en die te lossen in Lengerich (D);
op 21 december 2010 heeft [geïntimeerde], die vergezeld was van de getuige [getuige 2], om 02.30 uur de kalveren gelost in Frankrijk en de vrachtauto gereinigd, waarna zij twee uur nachtrust hebben genoten;
om 09.00 uur is [geïntimeerde] vertrokken naar het laadadres in Frankrijk, waar de varkens werden geladen en [geïntimeerde] vanwege een probleem met het invullen van papieren twee uur vertraging heeft opgelopen;
[geïntimeerde] is vervolgens vertrokken naar Wittlich (D), het inmiddels gewijzigde losadres;
onderweg heeft [Internationaal Veetransport] aan [geïntimeerde] doorgegeven dat hij op 22 december 2010 in de ochtend vanuit Duitsland varkens zou moeten gaan laden in Houtkerque (F) voor een transport naar Zuid-Italië, waarna deze wijziging in een telefonisch contact nog eens is bevestigd;
de afstand tussen Wittlich en Houtkerque bedraagt ongeveer 400 kilometer;
onderweg naar Wittlich heeft [geïntimeerde] aan [Internationaal Veetransport] doorgegeven dat de vrachtauto defect was (scheef hing);
op 22 december 2010 is [geïntimeerde] om 04.00 uur aangekomen in Wittlich, waar pas vanaf 06.00 uur gelost kon worden, waarmee [geïntimeerde] om 09.00 uur gereed was;
bij het lossen in Wittlich is vastgesteld dat een stroomkabel van de aanhangwagen was doorgesmolten, waardoor (onder meer) het hefmechanisme van de verdiepingsvloer in de aanhangwagen niet meer functioneerde; dit is provisorisch met behulp van accukabels opgelost, waarna de varkens gelost konden worden, maar het reinigen van de aanhangwagen was niet meer mogelijk;
[geïntimeerde] is vanuit Wittlich niet naar Houtkerque gereden om te laden, maar is met de combinatie teruggekeerd naar Nederland;
na terugkeer in Nederland is vastgesteld dat de vrachtauto inderdaad een defect vertoonde waardoor deze overhelde: een stabilisatorstang was stuk.
3.5.5.1. Tussen partijen is uitvoerig gedebatteerd over de precieze tijdstippen waarop zij de verschillende berichten met elkaar hebben uitgewisseld. [Internationaal Veetransport] heeft daarbij het standpunt ingenomen dat [geïntimeerde] de rit via Houtkerque naar Zuid-Italië heeft geweigerd zonder opgaaf van redenen en voordat hij problemen met de vrachtauto heeft gemeld. [geïntimeerde] stelt dienaangaande dat hem werd medegedeeld dat hij via Houtkerque naar Zuid-Italië moest rijden in het gesprek waarin hij aan [Internationaal Veetransport] melding deed van het defect aan de vrachtauto. [Internationaal Veetransport] stelt dat de problemen met de vrachtauto pas werden gemeld nadat de ritopdracht naar Zuid-Italië was geweigerd, zodat de reden voor het ontslag (werkweigering) zich al had voorgedaan voordat het gebrek aan de vrachtauto zich manifesteerde.
3.5.5.2. De vraag die ter discussie staat is of [geïntimeerde] geweigerd heeft een opdracht die hem door [Internationaal Veetransport] was gegeven uit te voeren. Het hof acht voor de beantwoording van die vraag de navolgende getuigenverklaringen van belang.
a. De getuige [directeur appellante] heeft het navolgende verklaard:
“Mijn zoon heeft daarover [hof: de rit naar Italië] het eerste contact gehad met [geïntimeerde]. (…) Daarna kreeg ik een tweede telefoontje van mijn zoon waarin hij mij mededeelde dat [geïntimeerde] hem had gezegd dat hij die rit niet zou doen. Ik heb toen [geïntimeerde] gebeld en toen kwam er een discussie op gang. [geïntimeerde] zei dat hij niet meer thuis zou hoeven komen als [hij] deze rit zou doen. Ik heb hem het belang van de rit uitgelegd. (…) Ik heb tegen [geïntimeerde] gezegd dat als hij denkt dat hij die rit niet hoeft te doen dat hij dan niet meer terug hoeft te komen. Hij gaf daarop geen reactie. Hij is terug naar het bedrijf gereden. Hij heeft in dat gesprek niet gezegd dat de rit niet mogelijk was vanwege de tijd of vanwege problemen met de wagen.”
b. De getuige [zoon directeur appellante] heeft dienaangaande verklaard:
“Ik kreeg toen van mijn vader te horen dat er een vracht naar Italië bij zou komen en dat ik [geïntimeerde] en zijn bijrijder moest verwittigen. Ik heb telefonisch contact opgenomen met [geïntimeerde] en dit tegen hem gezegd. Hij zei daarop dat hij daar niet zou gaan laden. Hij heeft niet gezegd waarom niet. Ik heb hem gezegd dat ik contact met mijn vader, de directeur van het bedrijf, op zou nemen en dat mijn vader met [geïntimeerde] contact op zou nemen. Verder heb ik daar niet meer mee te maken gehad.”
c. De getuige [getuige 2] heeft over de telefoongesprekken het navolgende verklaard:
“In België moesten we kalveren laden voor Frankrijk. Daar hebben we gelost. Ergens anders moesten we varkens laden voor Wittlich. Dat hebben we gedaan en onderweg hebben we stukken gekregen aan de vrachtwagen. Later bleek dat de stabilisatorstang kapot was, maar dat konden wij niet zien. We zijn toch gaan lossen en hebben rustig aan gedaan. We hebben terug naar huis kunnen komen en hebben de aanhangwagen laten maken. Die was ondertussen ook kapot gegaan.
(…)
Ik wist dat er geladen moest worden, maar dat wordt moeilijk met een kapotte wagen. Ik lag te slapen en werd er wakker van dat [directeur appellante] roodheet aan de telefoon was. Hij ging nogal te keer, maar ik kon niet verstaan wat er allemaal gezegd werd. Ik was toch wakker en vernam van [geïntimeerde] dat hij van [Internationaal Veetransport] een rit moest doen en dat hij had gezegd dat dat niet ging met die wagen en dat [Internationaal Veetransport] boos was. Ik weet van die rit dat ’s ochtends vroeg geladen moest worden voor Italië.
(…)
We hadden het niet kunnen halen, ook als de auto niet stuk geweest zou zijn, om ’s morgens in Houtkerque te laden. We waren op weg naar Wittlich en dachten daar ’s nachts te kunnen lossen, maar dat ging niet. Tegen de tijd dat we konden lossen hadden we al in Houtkerque moeten zijn.
(…) Ik kan mij niet woordelijk herinneren wat er gezegd is. Ik weet wel dat hij heel boos reageerde zoals ik zelf hoorde over de telefoon.”
d. [geïntimeerde] zelf heeft, gehoord als partijgetuige, over de telefoobgesprekken verklaard als volgt:
“We zijn na het lossen doorgereden naar Zuid-Brittannië [hof: kennelijk is hier en verderop bedoeld Zuid-Bretagne] en hebben de varkens geladen. Telefonisch kreeg ik van [zoon directeur appellante] bericht dat het losadres Wittlich geworden was. We moesten nog een uur of twee wachten voordat de papieren in orde waren en zijn toen vanuit Zuid-Brittannië aangereden over Parijs. Onderweg is de voorwagen scheef gaan hangen. Ik twijfelde over wat er was en ik ben een keer gestopt en er omheen gelopen. Ik heb naar [Internationaal Veetransport] gebeld en naar Volvo. Ik kreeg wat adviezen. Ik kreeg van [Internationaal Veetransport] bericht dat ik de volgende morgen moest laden voor een rit naar Italië. Ik zei toen dat ik nog naar Wittlich moest en dan onmogelijk op tijd terug kon zijn om te laden voor Italië. Van Wittlich naar Houtkerque was nog een uur of zes rijden en dat zou ik nooit halen. We zijn doorgereden en om ongeveer 4.00 uur daar aangekomen. (…)
Ik kon niet voldoen aan de opdracht om in Frankrijk te laden en in Italië te lossen, omdat ik die opdracht ’s avonds kreeg en nog moest lossen en schoonmaken in Wittlich zodat ik onmogelijk die ochtend in Houtkerque kon laden. (…) Het defect heeft ook nog een rol gespeeld alsook de weersomstandigheden. Daardoor heeft de rit langer geduurd. De voorwagen zou ook nog gerepareerd hebben moeten worden voordat geladen kon worden. Op deze manier rijden was onbegonnen werk. [Internationaal Veetransport] wist ervan, de avond tevoren al.
(…)
Ik heb [directeur appellante] niet aan de lijn gehad na het weigeren van de opdracht, zoals mij wordt gevraagd. Ik heb hem woensdagsmorgens om 5.00 uur aan de telefoon gehad toen was gebleken dat de kabels doorgesmolten waren en dat wij niet konden lossen in Wittlich, omdat daar ’s nachts nooit gewerkt werd. (…) Toen ik daarvoor in Frankrijk nog reed werd ik gebeld via de boordcomputer. Ik zou de volgende morgen in Houtkerque moeten laden voor Italië. Ik kreeg [directeur appellante] aan de telefoon en heb gezegd dat dat niet kon omdat ik er niet kon zijn. Ik moest nog naar Wittlich om te lossen en door de gladde wegen in België zou ik over Nederland naar Houtkerque moeten en dat was 8 à 9 uur rijden. [directeur appellante] is heel boos geworden en heeft mij gezegd dat ik die ochtend moest laden. Dat ging gepaard met allerlei vloeken en dergelijke. Ik zei dat we nog onderweg waren en daar niet konden zijn met een lege wagen. Daarna heeft [directeur appellante] niets speciaals meer gezegd. Hij heeft wel zoiets gezegd als dat ik de gevolgen nog wel zou overzien of iets dergelijks. Hij was heel boos.”
3.5.5.3. Uit de afgelegde verklaringen volgt naar het voorlopig oordeel van het hof niet, althans niet voldoende overtuigend, dat [geïntimeerde] een ritopdracht van [Internationaal Veetransport] heeft geweigerd. Wat uit de verklaringen blijkt, is dat telefonisch contact heeft plaatsgevonden over een opdracht om ’s ochtends in Houtkerque te gaan laden, waarvan naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat deze niet of nauwelijks uitvoerbaar was. Uit de vastgestelde feiten volgt dat [geïntimeerde] onder normale omstandigheden al niet of nauwelijks in staat was om op 22 december 2010 in de ochtend varkens te laden in Houtkerque. Wanneer hij al om 04.00 uur had kunnen lossen in Wittlicht, was het met inachtneming van de tijd die benodigd is om te lossen en om de voorgeschreven reiniging van auto en aanhangwagen uit te voeren naar het oordeel van het hof, gelet op de afstand van 400 kilometer tussen Wittlich en Houtkerque en de winterse weersomstandigheden, niet of nauwelijks mogelijk om nog diezelfde ochtend in Houtkerque te laden. Een afstand van 400 kilometer laat zich onder normale omstandigheden in een vrachtautocombinatie niet binnen vijf uur afleggen. In dit geval staat bovendien vast dat de rit onder winterse omstandigheden moest worden uitgevoerd.
3.5.5.4. Vastgesteld is verder dat zowel de vrachtwagen als de aanhangwagen gebreken vertoonden die herstel vergden. De stabilisatorstang van de vrachtwagen was volgens de getuige [getuige 2] kapot. Uit de verklaring van [geïntimeerde] volgt dat dit defect is opgetreden tijdens de rit van Zuid-Bretagne naar Wittlich en vóórdat contact plaatsvond over de opdracht voor de rit naar Italië. Dat leidt het hof ook af uit de verklaring van [getuige 2] die, wakker geworden van het telefoongesprek tussen [geïntimeerde] en [directeur appellante], van [geïntimeerde] heeft vernomen dat de reden voor de boosheid van [Internationaal Veetransport] was gelegen in het feit dat [geïntimeerde] hem had gezegd dat hij een opdracht om ’s ochtends vroeg te laden voor Italië niet kon uitvoeren “met die wagen”, die volgens de getuige [getuige 2] onderweg kapot was gegaan.
3.5.5.5. Het is dan ook aannemelijk dat [geïntimeerde] bij het geven van de opdracht heeft gewezen op de omstandigheid dat hij daar niet aan zou kunnen voldoen, toen hem uitdrukkelijk opdracht werd gegeven om die ochtend in Houtkerque te gaan laden. Hij heeft zulks ook verklaard als getuige en het hof vindt een bevestiging voor de juistheid van die verklaring in hetgeen [getuige 2] heeft verklaard. Het wijzen op de omstandigheid dat een opdracht niet kan worden uitgevoerd is naar het oordeel van het hof iets anders dan het weigeren van een ritopdracht. Dat [directeur appellante] de mededelingen van [geïntimeerde] (mogelijk onder de druk van de noodzaak om die rit uit te voeren in combinatie met de omstandigheid dat het gesprek midden in de nacht plaatsvond en hij bijzonder geëmotioneerd was) heeft opgevat als werkweigering wil nog niet zeggen dat dit naar objectieve maatstaven als zodanig kan worden beschouwd. Het hof is dan ook van oordeel dat het bestaan van een dringende reden in de vorm van een werkweigering ook niet is aangetoond.
3.5.5.6. Het hof hecht in dit verband voorshands minder waarde aan de verklaringen van vader en zoon [Internationaal Veetransport]. Het cruciale gesprek is niet gevoerd door [zoon directeur appellante], zodat die daar uit eigen wetenschap niet over kan verklaren. [directeur appellante] was tijdens het gevoerde gesprek zeer geëmotioneerd (boos), waardoor het hof niet kan uitsluiten dat hij aan de woorden van [geïntimeerde] – voor zover deze al tot hem doordrongen – een eigen interpretatie heeft gegeven die afweek van de bedoeling die [geïntimeerde] heeft gehad.