ECLI:NL:GHSHE:2015:1741

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
18 mei 2015
Zaaknummer
20-003770-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zware mishandeling met letsel door schoppen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling. De feiten dateren van 23 mei 2014, toen de verdachte in Asten het slachtoffer met kracht tegen het hoofd schopte, wat resulteerde in een dubbelzijdige breuk van de onderkaak. De kinderrechter had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de beslissing over de schadevergoeding. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat er geen aanmerkelijke kans was dat de verdachte het slachtoffer zou raken. Het hof oordeelde echter dat de verdachte zich bewust was van de kans op letsel en dat zijn handelen als voorwaardelijk opzet kan worden gekwalificeerd.

Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en het primair ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren en de vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 1.152,64, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003770-14
Uitspraak : 29 april 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 2 december 2014 in de strafzaak met parketnummer 01-147993-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is verdachte ter zake van zware mishandeling veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie. Voorts heeft de kinderrechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de vordering integraal zal toewijzen tot een bedrag van € 2.152,64, met vermeerdering met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedings-maatregel.
De verdediging heeft:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit;
  • verzocht de door de kinderrechter opgelegde straf te matigen;
  • verzocht de vordering van de benadeelde partij conform de beslissing van de kinderrechter toe te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Voorts heeft de kinderrechter alleen het primair ten laste gelegde feit in het vonnis opgenomen en niet tevens het subsidiair ten laste gelegde. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2014 te Asten aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (dubbelzijdige breuk onderkaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht tegen diens hoofd te schoppen en/of te trappen;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2014 te Asten opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), met kracht tegen diens hoofd heeft geschopt en/of getrapt, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (dubbelzijdige breuk onderkaak), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2014 te Asten aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (dubbelzijdige breuk onderkaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht tegen diens hoofd te trappen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat geen sprake was van een aanmerkelijke kans dat verdachte het hoofd van het slachtoffer zou raken. Verdachte heeft tegen de schouder van een stilstaand persoon (het slachtoffer) getrapt en hij hoefde er geen rekening mee te houden dat deze persoon zich zou omdraaien. Zo er al sprake was van een aanmerkelijke kans heeft verdachte die niet bewust aanvaard.
Het hof stelt het volgende vast. Verdachte heeft uit het niets een hoge trap gegeven in de richting van de schouder van het [slachtoffer] . Deze trap werd door de getuigen omschreven als een voetbaltrap en een flinke karatetrap. Het slachtoffer stond, naar verdachte verklaart, stil op het moment dat verdachte de trap inzette, maar draaide zich tijdens verdachtes actie om. Het resultaat was dat verdachtes voet slachtoffer Manders in het gezicht heeft geraakt en dat deze daardoor een dubbelzijdige breuk van de onderkaak heeft opgelopen.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat er door deze handelwijze een aanmerkelijke kans bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat verdachte zich daarvan ook bewust moet zijn geweest. Hij heeft deze kans bewust aanvaard door te handelen zoals hij heeft gedaan. Dat het slachtoffer zich heeft omgedraaid is niet een omstandigheid die niet te voorzien was. Ook daarmee had verdachte rekening kunnen en moeten houden. Het hof komt tot het oordeel dat verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, waarbij het overweegt dat de gebroken kaak die het slachtoffer hierdoor heeft opgelopen kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op: zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met:
  • de ernst van het feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 26 februari 2015, niet eerder is veroordeeld en derhalve als
Alles overwegende kan het hof zich, gelijk de advocaat-generaal, vinden in de door de kinderrechter opgelegde straf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 2.152,64, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.152,64. De benadeelde partij is in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een totaalbedrag van € 1.152,64, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit € 137,64 aan gemaakte reiskosten en
€ 15,00 aan telefoonkosten. Het hof is van oordeel dat als immateriële schade een bedrag van € 1.000,00 voor toewijzing in aanmerking komt. Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.152,64 (duizend honderdtweeënvijftig euro en vierenzestig cent)bestaande uit
€ 152,64 (honderdtweeënvijftig euro en vierenzestig cent) materiële schadeen
€ 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormelde toegewezen bedragen aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.152,64 (duizend honderdtweeënvijftig euro en vierenzestig cent)bestaande uit
€ 152,64 (honderdtweeënvijftig euro en vierenzestig cent) materiële schadeen
€ 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichtingen ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Oort, griffier,
en op 29 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.