ECLI:NL:GHSHE:2015:174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
HV 200.161.348-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling na niet te goeder trouw ontstaan schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellant tot de schuldsaneringsregeling. De appellant, een man die in financiële problemen verkeerde, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, dat op 8 december 2014 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, vooral vanwege een aanzienlijke schuld aan het CJIB die voortkwam uit boetes voor overtredingen van de wet. De rechtbank vond dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat hij zijn verplichtingen zou nakomen en dat hij niet adequaat had gereageerd op verzoeken om informatie.

In hoger beroep heeft de appellant zijn situatie toegelicht en aangegeven dat hij inmiddels begeleiding ontvangt en zijn administratie op orde heeft. Hij stelde dat hij niet altijd in staat was geweest om zijn financiële situatie goed te overzien en dat hij nu actief op zoek is naar werk. De beschermingsbewindvoerder bevestigde dat de appellant zijn verplichtingen nakomt en dat hij zijn correspondentie tijdig doorgeeft. Het hof heeft de argumenten van de appellant en de beschermingsbewindvoerder in overweging genomen en geconcludeerd dat de appellant inmiddels voldoende controle heeft over zijn financiële situatie.

Het hof heeft geoordeeld dat de appellant, ondanks de eerdere afwijzing, nu wel in aanmerking komt voor de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de griffier van het hof zal de rechtbank Oost-Brabant informeren over deze uitspraak voor de benoeming van een rechter-commissaris en bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 22 januari 2015
Zaaknummer : HV 200.161.348/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/281853 / FT RK 14/1210
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. Klompers.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 8 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 december 2014, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog op hem de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Klompers.
- de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid als informant, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 november 2014;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 8 januari 2015 en 9 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat hij bekend is met het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Fw blijkt een totale schuldenlast van € 31.255,86. Daaronder bevindt zich een schuld aan het CJIB van € 4.765,00. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Naar het oordeel van de rechtbank zijn eerder genoemde omvangrijke WAV-boetes naar hun aard per definitie niet te goeder trouw ontstaan. Deze boetes worden immers opgelegd na overtreding van de wet. (…)
Het komt de rechtbank te gemakkelijk voor dat verzoeker er zich op beroep dat hij al vanaf zijn 19 jaar financiële problemen heeft, dat hij een Wajong-uitkering heeft, dat hij eerder om hulp heeft gevraagd maar het niet heeft gekregen, en dat hij alle papieren aan de beschermingsbewindvoerder heeft gegeven omdat het hem onrust geeft. Door het ontlopen van de boetes is inmiddels sprake van een zodanig grote CJIB-schuldenlast, welke een wezenlijke belemmering vormt voor de toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank rekent het verzoeker bovendien zwaar aan dat hij op de zitting van 17 november 2014 geen melding heeft gemaakt van de oproepen te verschijnen op 29 oktober 2014 in verband met deze boetes, maar ook niet van de detentie waarvan kennelijk sprake is geweest. (…)
Voorgaande gecombineerd met het feit dat verzoeker, ondanks het beschermingsbewind, evenmin adequaat reageert op verzoeken om aanvullende informatie door de griffier maakt dat de rechtbank onvoldoende aannemelijk acht dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij vanwege allerlei omstandigheden de gevolgen van zijn keuzes niet kan inschatten en bovendien grote moeite heeft met het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. Hij kan geen prioriteiten stellen. [appellant] stelt evenwel dat de combinatie van het door hem zelf aangevraagde beschermingsbewind en de begeleiding die hij bij Lunetzorg ontvangt maakt, dat zijn administratie thans op orde is en er geen nieuwe schulden meer zijn ontstaan. Tevens staat hij, hoewel hij hiertoe uit hoofde van zijn WAJONG-uitkering niet verplicht is, als werkzoekende ingeschreven bij het UWV. Voorts stelt [appellant] dat de aan de CJIB vordering ten grondslag liggende bekeuringen niet opgelegd hadden mogen worden, omdat de RDW tijdig door zijn moeder was geïnformeerd omtrent de sloop van zijn scooter. Op de bekeuringen is evenwel niet direct adequaat door [appellant] gereageerd. Dit is te verklaren door de persoonlijke omstandigheden waarin [appellant] zich destijds bevond. In dat kader kan [appellant] naar zijn idee ook niet worden verweten dat hij niet altijd alle aan hem gerichte post direct aan zijn beschermingsbewindvoerder heeft doorgeleid. Tot slot stelt [appellant] dat de omstandigheid dat hij met betrekking tot de schuld aan het CJIB in gijzeling is genomen, aan toepassing van de schuldsaneringsregeling niet in de weg hoeft te staan.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] heeft benadrukt dat zijn situatie op dit moment aanzienlijk is verbeterd. Hij krijgt nu een goede begeleiding en maakt dan ook een persoonlijke groei door. Zijn schuldenlast vormt echter nog wel een bron van stress. Met betrekking tot de schuld aan het CJIB stelt [appellant] dat hij de correspondentie die hij hieromtrent ontving aanvankelijk niet aan zijn bewindvoerder heeft doorgeleid, omdat de scooter waarop deze bekeuringen betrekking hadden inmiddels al was gesloopt en dat deze sloop, naar zijn beste weten, door zijn moeder tijdig bij de RDW was gemeld. [appellant] geeft thans aan dat hij dit, achteraf bezien, natuurlijk wel had moeten doen en hij betreurt het dan ook ten zeerste dat hij dit heeft nagelaten, zeker nu voernoemde bekeuringen hebben geleid tot een gijzeling voor de duur van één week. Voorts stelt [appellant] dat hij als gevolg van de begeleiding die hij op dit moment van zijn beschermingsbewindvoerder, van de wijkagent en van Lunetzorg ontvangt beter tegen kritiek kan dan voorheen het geval was. Wanneer hem duidelijk wordt uitgelegd wat de achtergronden van de kritiek zijn, heeft hij geen moeite meer deze kritiek te accepteren. Tot slot geeft [appellant] aan dat zijn leven ook stabieler is geworden nu hij een vriendin heeft met wie hij op korte termijn wil gaan samenwonen. Ook het bezit van een hond, waarmee hij frequent lange wandelingen maakt, heeft hem naar eigen zeggen veel rust gegeven.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – nog het volgende aangevoerd. [appellant] staat op dit moment, anders dan ten tijde van de aanvang van het beschermingsbewind het geval was, positief in het leven. [appellant] stuurt nu ook tijdig alle relevante post aan hem door. De bewindvoerder brengt [appellant], temeer nu die bij hem in de buurt woont, ook regelmatig een huisbezoek om zich van de persoonlijke situatie van [appellant] te vergewissen en om actuele relevante kwesties te bespreken. Tot slot merkt de beschermingsbewindvoerder op dat [appellant] van zijn inkomen/leefgeld weet rond te komen, geen impulsieve aankopen meer doet en evenmin nieuwe schulden meer maakt.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.2.
Vast staat dat de schuld aan het CJIB naar zijn aard niet te goeder trouw is ontstaan. De aan deze schuld ten grondslag liggende boetes zijn immers ten gevolge van een overtreding van de wet, in dit geval het niet in verzekering hebben van een motorvoertuig, opgelegd. Bovendien gaat het om een substantieel bedrag. Reeds gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend immer te goeder trouw is geweest (vgl. artikel 5.4.4. laatste gedachtestreepje, Bijlage IV, Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken).
3.8.3.
[appellant] heeft, mede naar aanleiding van de hoogte van de schuld aan het CJIB, bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep verklaard dat hij alle correspondentie van het CJIB heeft genegeerd, of althans niet direct aan zijn beschermingsbewindvoerder heeft doorgeleid, omdat hij niet begreep waarom hij deze correspondentie ontving nu het voortuig waarop een en ander betrekking had was gesloopt. Dit laatste was naar zijn beste weten ook tijdig door zijn moeder aan de RDW bericht, mede in verband waarmee [appellant] in hoger beroep een schrijven van zijn moeder in het geding heeft gebracht.
Vanwege de persoonlijke groei die [appellant], als gevolg van de begeleiding die hij op dit moment ontvangt alsmede het sociale vangnet dat hij om zich heen heeft weten te creëren, heeft doorgemaakt, ziet [appellant] thans evenwel in dat dit een onjuiste handelwijze is geweest. Een en ander is bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep ook nadrukkelijk door de beschermingsbewindvoerder bevestigd, [appellant] leidt thans alle relevante correspondentie immers tijdig aan hem door. Mede op grond hiervan acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] de omstandigheden die bepalend zijn eest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden thans onder controle heeft gekregen (artikel 288 lid 3 Fw).
3.8.4.
Voorts is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal willen en kunnen nakomen en zich zal willen en kunnen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. [appellant] weet op dit moment immers van zijn inkomen rond te komen, hij heeft sinds de aanvang van het beschermingsbewind geen impulsieve uitgaven meer gedaan en evenmin nieuwe schulden meer laten ontstaan. Daar komt bij dat de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft verklaard dat [appellant] zijn afspraken en verplichtingen op dit moment naar behoren nakomt. Tot slot is het hof van oordeel dat [appellant], nu hij actief op zoek is naar een betaalde arbeidsbetrekking terwijl hij hiertoe uit hoofde van zijn WAJONG-uitkering niet verplicht is, bovendien blijkt geeft van een zeer saneringsgezinde houding.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd en het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep.
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[de man]
[adres]
[postcode] [woonplaats].
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.