[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres].
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
- overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, en een ander zodanig letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan (feit 1 primair);
- overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2 subsidiair);
- overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 3)
- ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 subsidiair tot een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met twee jaar proeftijd;
- ten aanzien van feit 3 tot betaling van een geldboete van €390,-, bij niet betaling te vervangen door zeven dagen hechtenis;
- ten aanzien van feit 1 primair als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaren.
Voorts heeft de eerste rechter beslist tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen motorfiets.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, vrij zal spreken van het onder feit 2 primair ten laste gelegde, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair (hoge mate onvoorzichtig), feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste is gelegd en verdachte zal veroordelen (ter zake feit 1 en 2) tot een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en (ter zake feit 3) tot een voorwaardelijke geldboete van €300,- met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring van de in beslaggenomen motorfiets.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- verdachte moet worden vrijgesproken van -kort gezegd- het roekeloos rijden;
- aan de verdachte niet meer dan een geheel voorwaardelijke, althans een kortere dan de door de rechtbank opgelegde, ontzegging van de rijbevoegdheid zal worden opgelegd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij, op 06 mei 2012, te omstreeks 00.47 uur, bij duisternis, te Vlissingen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets, Yamaha), daarmede rijdende over de weg, de Scheldestraat,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig,
met dat motorrijtuig met (zeer) hoge/aanzienlijke snelheid, in ieder geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan toen daar voor een veilig verkeer vereist was, rijdende over die weg en naderend een eveneens over die weg, in gelijke richting als hij, verdachte, rijdende bestuurster van een fiets, waarmede een passagier werd vervoerd,
- niet, althans niet behoorlijk/voldoende en/of bij voortduring, zijn, verdachte's, aandacht te richten en/of gericht te houden, op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of
- niet, althans niet behoorlijk/voldoende, te anticiperen op het zich voor hem, verdachte, eveneens op die weg bevindende, overig verkeer en/of
- niet, althans niet behoorlijk/voldoende en/of tijdig, de (zeer) hoge/aanzienlijke snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te verminderen en/of
- niet, althans niet behoorlijk/voldoende en/of tijdig, (gezien de rijrichting, "naar links") uit te wijken teneinde een botsing/aanrijding te voorkomen met voornoemde fietsster
(mede) tengevolge waarvan hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (motorfiets, Yamaha), tegen voornoemde fiets/fietsster, althans tegen voornoemde (fiets) passagier is gebotst/gereden,
waardoor genoemde fietsster genaamd: [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: een gecompliceerde (linker) enkelbreuk, en/of
waardoor genoemde (fiets) passagier genaamd: [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: meerdere kneuzingen en/of huidverwondingen en/of (af)gescheurde spieren in een dijbeen en/of een pols;
subsidiair, voor zover ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen:
hij, op 06 mei 2012, te omstreeks 00.47 uur, bij duisternis, te Vlissingen als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets, Yamaha), met dat motorrijtuig met (zeer) hoge/aanzienlijke snelheid rijdende op de weg, de Scheldestraat,
- dat motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht, althans de (zeer) hoge/aanzienlijke snelheid van dat motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd, althans niet behoorlijk is uitgeweken, althans niet voldoende maatregelen heeft genomen, toen hij, verdachte, daartoe genoodzaakt was, teneinde een botsing/aanrijding te voorkomen met een zich voor zijn, verdachte's, motorrijtuig, eveneens op die weg, in dezelfde richting als hij, verdachte, rijdende bestuurster van een fiets, waarmede een passagier werd vervoerd,
waarna hij, verdachte, vervolgens, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (motorfiets, Yamaha) in botsing/aanrijding is gekomen met voornoemde fiets/fietsster, althans met die (fiets) passagier,
waarna (vervolgens) die fietsster en/of die (fiets) passagier ten val zijn gekomen, waarbij zowel die fietsster (genaamd: [slachtoffer 1]) als die (fiets) passagier (genaamd: [slachtoffer 2]) letsel hebben bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair, voor zover ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen:
hij, op of omstreeks 06 mei 2012, te Vlissingen, als bestuurder van een motorvoertuig (motorfiets) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Scheldestraat, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig (motorfiets) in botsing/aanrijding gekomen met een, zich eveneens op die weg bevindende, in gelijke richting als hij, verdachte, rijdende fiets/fietsster en/of (fiets) passagier;
2.
hij, op of omstreeks 06 mei 2012, te Vlissingen als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 240 microgram, althans 175 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
hij, op of omstreeks 06 mei 2012, te Vlissingen, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), dit motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
3.
hij op 06 mei 2012 te Vlissingen als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets, Yamaha) heeft gereden op de weg, de Scheldestraat, terwijl het aan hem afgegeven rijbewijs, dat mede was afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoorde, te weten categorie AL/AZ (oud), zijn geldigheid had verloren, immers heeft hij, verdachte, op 19 september 2011 aangifte van vermissing van dat rijbewijs gedaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak feit 1 (roekeloosheid)
Het hof overweegt op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Toetsend aan deze maatstaf, is het hof - met de verdediging en de advocaat-generaal - van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte, hoe roekeloos ook in de betekenis die in het algemeen spraakgebruik aan dat woord wordt gegeven, gelet op de feiten en omstandigheden die tot het ongeval hebben geleid, in juridische zin niet is aan te merken als de zwaarste vorm van schuld: roekeloos, maar wel als in hoge mate onvoorzichtig, onachtzaam en onnadenkend handelen.
De verdachte zal bijgevolg in zoverre worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair
Tot de categorie ‘beginnende bestuurder’ behoort de bestuurder van een motorrijtuig gedurende de eerste vijf jaar na de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven voor zover deze afgifte op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden. Het is de beginnende bestuurder verboden om een motorrijtuig te besturen terwijl hij na gebruik van alcohol een ademalcoholgehalte van meer dan 88 microgram per liter uitgeademde lucht (mg/l) heeft. Voor ‘ervaren’ bestuurders geldt een alcohollimiet van 220 mg/l.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat aan verdachte voor de eerste maal een rijbewijs categorie B is afgegeven op 27 maart 2003. Op 29 juni 2011 heeft verdachte zijn motorrijbewijs (categorie AL/AZ) behaald. Het hof gaat op basis van de berekeningen van het NFI uit van een alcoholpromillage bij verdachte van 175 mg/l.
Het hof stelt voorop dat verdachte - gelet op de datum waarop aan verdachte voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven - niet als beginnende bestuurder als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, is aan te merken. Het alcohollimiet van 88 mg/l voor beginnende bestuurders is derhalve niet van toepassing.
Mitsdien acht het hof het primaire deel van het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het hof acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij ook daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte onder zodanige invloed van alcohol verkeerde, dat hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij, op 06 mei 2012, te omstreeks 00.47 uur, bij duisternis, te Vlissingen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets, Yamaha), daarmede rijdende over de weg, de Scheldestraat,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge mate onvoorzichtig en onachtzaam en onnadenkend
met dat motorrijtuig met zeer hoge snelheid, rijdende over die weg en naderend een eveneens over die weg, in gelijke richting als hij, verdachte, rijdende bestuurster van een fiets, waarmede een passagier werd vervoerd,
- niet voldoende zijn, verdachte's, aandacht te richten en gericht te houden, op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en
- niet voldoende te anticiperen op het zich voor hem, verdachte, eveneens op die weg bevindende, overig verkeer en
- niet voldoende en tijdig, de zeer hoge snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te verminderen en/of
- niet behoorlijk en tijdig, (gezien de rijrichting, "naar links") uit te wijken teneinde een aanrijding te voorkomen met voornoemde fietsster
mede tengevolge waarvan hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (motorfiets, Yamaha), tegen voornoemde fiets/fietsster is gereden,
waardoor genoemde fietsster genaamd: [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten: een gecompliceerde (linker) enkelbreuk, en
waardoor genoemde (fiets) passagier genaamd: [slachtoffer 2], zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: meerdere kneuzingen en huidverwondingen.
3.
hij op 06 mei 2012 te Vlissingen als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets, Yamaha) heeft gereden op de weg, de Scheldestraat, terwijl het aan hem afgegeven rijbewijs, dat mede was afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoorde, te weten categorie AL/AZ (oud), zijn geldigheid had verloren, immers heeft hij, verdachte, op 19 september 2011 aangifte van vermissing van dat rijbewijs gedaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en een ander zodanig letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 107, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 juncto artikel 123, eerste lid, aanhef en onder h van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin de verdachte schuld heeft aan het door hem veroorzaakte verkeersongeval;
- de ernst van het letsel dat bij de slachtoffers, met name bij [slachtoffer 1], is ontstaan en de zeer ingrijpende en langdurige gevolgen die het ongeval voor hen heeft gehad, zoals blijkt uit de inhoud van het procesdossier.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder (in 2008) door de strafrechter is veroordeeld ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 (rijden onder invloed), alsmede dat hij transacties heeft betaald ter zake van verkeersfeiten (in 2003 en 2004);
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, alsmede de gevolgen voor de slachtoffers van het onder 1 bewezen verklaarde, acht het hof een taakstraf van de maximale duur passend en geboden. Anders dan de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het feit onder 1 en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
In hetgeen in hoger beroep met betrekking tot de ernst en de gevolgen van het feit aan de orde is gekomen ziet het hof geen aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd. Het verweer van de verdachte dat hij, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen is voor het hof geen aanleiding anders te beslissen omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte voor het behoud van zijn werk als operator bij [naam bedrijf]redelijkerwijs zelf over een rijbewijs dient te beschikken.
Met oplegging van een deels voorwaardelijke bijkomende straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Hoewel het hof niet is gekomen tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, acht het hof –gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en eerdergemelde veroordeling voor een verkeersdelict- niettemin de door de advocaat-generaal gevorderde strafoplegging passend en geboden.
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 33, 33a en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 107, 123, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.