ECLI:NL:GHSHE:2015:1723

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
20-004283-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1986, werd ter zake van het verkopen en afleveren van heroïne en cocaïne veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep beperkt is tot de veroordeling voor het ten laste gelegde feit.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De advocaat-generaal heeft bevestigd dat het vonnis van de rechtbank moet worden bevestigd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft het bewijs beoordeeld, waaronder verklaringen van getuigen en telefoontaps, en heeft geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het ten laste gelegde.

Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en de op te leggen straf bepaald. Het hof oordeelt dat de verdachte onvoorwaardelijk gevangenisstraf moet ondergaan, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd en het hof acht een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, passend. De verdediging heeft ook aangevoerd dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, maar het hof oordeelt dat dit niet het geval is. De beslissing van het hof is op 13 mei 2015 uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-004283-13
Uitspraak: 13 mei 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 december 2013 in de strafzaak met parketnummer 12-715539-11 tegen:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen, met aanvulling van de bewijsmiddelen met de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, kort gezegd inhoudende dat hij in de ten laste gelegde periode heroïne en cocaïne heeft afgeleverd en verkocht.
Door de raadsman is bepleit dat:
  • een bewezenverklaring kan volgen ter zake van de ten laste gelegde periode van 8 september 2011 tot 6 oktober 2011 en dat verdachte zal worden vrijgesproken van het overige deel van de ten laste gelegde periode;
  • bij de op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met de marginale rol die verdachte in het geheel heeft gehad, alsmede rekening dient te worden gehouden met de schending van de redelijke termijn;
  • aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 10 oktober 2011 te Vlissingen en/of Middelburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 10 oktober 2011 te Vlissingen en Middelburg en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk meermalen heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte partieel van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en daartoe aangevoerd dat het bewijs tekortschiet om bewezen te kunnen verklaren dat de verdachte vóór en na de periode van 8 september 2011 tot 6 oktober 2011 verdovende middelen heeft verkocht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte een deels bekennende verklaring afgelegd, in zoverre dat hij heeft erkend dat hij meerdere malen in 2011 heroïne en cocaïne heeft afgeleverd en verkocht. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij (in ieder geval in 2006) ‘[bijnaam verdachte]’ werd genoemd en dat hij op de hoogte was van de prijzen die betaald moesten worden voor de verdovende middelen. Het hof zal voornoemde verklaring van verdachte voor het bewijs bezigen.
Het hof stelt voorop dat, gelet op de herkenningen door meerdere getuigen van verdachte als ‘[bijnaam verdachte]’ aan de hand van politiefoto’s, alsmede de verklaring van verdachte hieromtrent, vast staat dat verdachte de persoon in het dossier is die ‘[bijnaam verdachte]’ wordt genoemd. Voorts is voldoende vast komen te staan dat de persoon die in het dossier ‘[bijnaam medeverdachte]’ wordt genoemd, [naam medeverdachte] is.
Anders dan de raadsman meent, en evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, acht het hof het bewijs voor de verkoop van verdovende middelen in de gehele ten laste gelegde periode toereikend.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode in verband kan worden gebracht met de verkoop van verdovende middelen, samen met ‘[bijnaam medeverdachte]’, medeverdachte [naam medeverdachte]. Het hof vindt ondersteuning in de gespreksgegevens via de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2].
Vanaf 26 augustus 2011 zijn telefoongesprekken getapt die zijn gevoerd via de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] en vanaf 14 september 2011 via de telefoon met nummer [telefoonnummer 2]. In die telefoongesprekken of sms-berichten worden de namen genoemd van ‘[bijnaam medeverdachte]’ en ‘[bijnaam verdachte]’. Daarnaast neemt het hof in aanmerking de verklaringen van de drugsgebruikers die bij verdachte en medeverdachte drugs kochten.
Het in het kader van de strafoplegging gevoerde verweer van de verdediging dat verdachte slechts een incidentele inbreng heeft gehad en dat zijn betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen alleen als vriendendienst moet worden aangemerkt, acht het hof niet aannemelijk geworden. Uit de telefoontaps en de observaties volgt namelijk dat verdachte op regelmatige basis heeft opgetreden als dealer. Ook uit de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de getuigen is de ondergeschikte rol van verdachte niet gebleken.
De bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [naam medeverdachte] bij de handel in verdovende middelen kan naar het oordeel van het hof in het bijzonder worden afgeleid uit de verklaringen van de getuigen, en klanten van de verdachten, [klant 1] en [klant 2].
Uit het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 2706-2707, met daarin opgenomen het verhoor van de getuige [klant 1], blijkt - zakelijk weergegeven -:

[bijnaam verdachte] en [bijnaam medeverdachte] zijn al 3 tot 4 jaar bezig. Die dikke [bijnaam verdachte] is langer bezig.
Ik ben verslaafd aan heroïne. Ik kocht heroïne van beiden maar meestal van [bijnaam medeverdachte]. Ze hadden meerdere klanten in Vlissingen, Middelburg, Goes en Terneuzen. Drie à vier jaar koop ik al van hen. Ze kwamen niet alleen voor mij, ze hadden meer klanten. In Middelburg hadden ze zeker zeven tot acht klanten.
Het proces-verbaal verhoor van de getuige [klant 2], dossierpagina 2753-2754, houdt in - zakelijk weergegeven - in vraag- en antwoordvorm:

U deelt mij mede dat u een onderzoek doet naar handel in verdovende middelen.
V: Hoe lang zijn ze bezig?(het hof begrijpt dat met ‘ze’ wordt bedoeld: [bijnaam medeverdachte] en [bijnaam verdachte])
A: Volgens mij zijn ze twee tot drie jaar bezig.
V: Heb je ook wel eens bij [bijnaam verdachte] gekocht?
A: Ik heb ook wel eens bij [bijnaam verdachte] gekocht. Soms kocht ik dan bij [bijnaam verdachte] thuis.
V: Had [bijnaam verdachte] hetzelfde telefoonnummer als [bijnaam medeverdachte]?
A: Hij had hetzelfde telefoonnummer.
V: Gaan alle telefoongesprekken over verdovende middelen?
A: Die gingen allemaal over verdovende middelen.
V: Herken je de foto met nummer PL1900:11:40831?(hof: politiefoto van H. [naam medeverdachte])
A: Dat is [bijnaam medeverdachte]
V: Herken je de foto met nummer PL1900:11:40832?(hof: politiefoto van verdachte)
A: Dat is [bijnaam verdachte]”
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend;
- de omstandigheid dat verdachte bij het begaan van het bewezen verklaarde kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin;
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 20 februari 2015, waaruit blijkt dat hij eerder, te weten in 2008 en 2009, ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk vier maanden en twee jaren;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles overziende acht het hof - met de rechtbank en de advocaat-generaal - oplegging van een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
De verdediging heeft bepleit dat het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden, hetgeen tot strafvermindering dient te leiden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 10 oktober 2011.
Verdachte is op 10 oktober 2011 aangehouden en in verzekering gesteld. De strafzaak tegen verdachte is in eerste instantie behandeld op de terechtzitting van 19 januari 2012. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de stukken in handen van de rechter-commissaris gesteld, teneinde de vijf door de verdediging gevraagde getuigen te horen. Ter terechtzitting van 4 oktober 2012 is door de verdediging verzocht tot het horen van de getuige [naam medeverdachte] ter terechtzitting. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd geschorst, waarna deze getuige op de zitting van 24 januari 2013 is gehoord. Ter terechtzitting van 12 december 2013 is de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld. De rechtbank heeft op 24 december 2013 vonnis gewezen.
Het hof stelt derhalve vast dat ruim 36 maanden zijn verstreken vanaf het moment waarop de vervolging jegens verdachte is gestart en de uitspraak van de rechtbank. Deze behandelingsduur is naar het oordeel van het hof evenwel niet onredelijk lang, nu de zaak in verband met onderzoekswensen van de verdediging meermalen is aangehouden. Van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM kan dan ook niet worden gesproken. Hierbij neemt het hof ook de gehele tijdsduur van de behandeling in aanmerking vanaf 10 oktober 2011, de datum van aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte.
In hetgeen overigens door de raadsman ten aanzien van de op te leggen straf is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om de straf te matigen, een taakstraf op te leggen dan wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 13 mei 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.