Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/188542/HA ZA 14-114)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met als productie het bestreden vonnis;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met productie;
- de bij bericht van 10 april 2015 namens [appellant] toegezonden dvd’s en USB-stick;
- het pleidooi van 20 april 2015, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
- het Diagnostisch Centrum Echt heeft naar aanleiding van een onderzoek van [appellant] op 18 augustus 2011 de volgende diagnose gesteld:
- de bedrijfsarts [bedrijfsarts] schrijft in zijn brief aan [hoefsmid] van 16 december 2011 (prod. 3, bijl. 2 akte Aegon) naar aanleiding van een bezoek van [appellant] op zijn spreekuur op 16 december 2011 dat er sprake is van duurzame afwijkingen aan de rug en derhalve ook duurzame beperkingen zoals weergegeven in de (op 30 januari 2012 door [bedrijfsarts] opgestelde, hof) Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) (prod. 3, bijl. 2 akte Aegon en prod. 12 conclusie van antwoord in conventie);
- de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] heeft in zijn rapport van 11 mei 2012 (prod. 3, bijl. 2 akte Aegon) aan de hand van de door de bedrijfsarts [bedrijfsarts] vastgestelde belastbaarheid volgens de FML geconcludeerd dat [appellant] ongeschikt is voor het eigen werk als hoefsmid. In het rapport is voorts vermeld dat het, gezien de huidige belastbaarheid van [appellant], praktisch onmogelijk is om passende functies te duiden en dat dat zou betekenen dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid.
- de bedrijfsarts [bedrijfsarts] schrijft in zijn e-mailbericht van 30 oktober 2012 aan [vertegenwoordiger] (hierna: [vertegenwoordiger]) van SAL-Verzuim B.V. (prod. 7 conclusie van antwoord in conventie) dat de verrichtingen zoals benoemd, rugbelastend zijn en de vastgestelde belastbaarheid volgens de FML overschrijden. In het bericht is voorts vermeld:
- de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] heeft in zijn rapportage arbeidskundig heronderzoek van 6 november 2012 (prod. 9 conclusie van antwoord in conventie) de vraag of het beroep paardentandarts als passende arbeid kan worden gezien, als volgt beantwoord (ontleend aan een citaat uit dit rapport in par. 35 van de conclusie van antwoord in conventie, het rapport zelf is moeilijk leesbaar, hof):
- de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 2] (hierna: [arbeidsdeskundige 2]) heeft in haar rapport van 19 november 2012 (prod. 10 conclusie van antwoord in conventie) geconcludeerd dat de maatgevende arbeid hoefsmid/paardentandarts in de volle omvang (40 uur per week) niet passend is en niet passend is te maken;
- de verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] heeft in haar verzekeringsgeneeskundige rapportage van 12 december 2012 (prod. 14 conclusie van antwoord in conventie) geconcludeerd dat
- de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 3] (ingeschakeld door BNP Paribas Cardif Schadeverzekeringen N.V., hierna: [arbeidsdeskundige 3]) heeft in zijn rapport van 9 juli 2013 (prod. 11 conclusie van antwoord in conventie) geconcludeerd dat [appellant] op basis van de door de verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] (hierna: [verzekeringsarts 2]) op 20 juni 2013 geduide beperkingen 100% arbeidsongeschikt is voor het eigen beroep als hoefsmid/ paardentandarts. In dit rapport is vermeld dat de hoofdtaken van [appellant] bij [hoefsmid], naar het hof begrijpt volgens opgave van [appellant], voor 95% bestonden uit hoefsmederij en voor 5% uit gebitsverzorging van paarden.
- de handhavingsdeskundige van het UWV [handhavingsdeskundige] (hierna: [handhavingsdeskundige]) heeft in haar onderzoeksrapport van 24 december 2013 (prod. 3 memorie van grieven) vermeld dat de verzekeringsarts blijkens haar rapportage van 13 december 2012 (het hof leest 12 december 2012) [appellant] heeft geconfronteerd met de rapportage van het onderzoeksbureau en dat [appellant] de daarin genoemde inspanningen niet heeft ontkend. In het rapport van [handhavingsdeskundige] is verder vermeld dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige, naar het hof begrijpt betreft het hier het rapport van [arbeidsdeskundige 1] van 6 november 2012, blijkt dat [appellant] ook met de bedrijfsarts de in de observatieverslagen genoemde werkzaamheden besproken heeft en dat de observatieverslagen van 23 maart 2012 en 27 april 2012 in het elektronische archief en elektronische dossier van het UWV zijn opgenomen en dat de bevindingen uit deze observaties dus bij het UWV bekend zijn.
“Deze FML is () opgesteld niet alleen ivm de klachten van client maar op basis van medisch geobjectiveerde afwijkingen welke langzaam progressief zijn”.