ECLI:NL:GHSHE:2015:1686

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
HD200.126.387_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid advocaat voor nalatigheid in hoger beroep en schikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht van 17 oktober 2012. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de advocaat [geïntimeerde] voor zijn advisering en werkwijze in een eerdere procedure. [Appellant] stelt dat [geïntimeerde] niet adequaat heeft gehandeld, waardoor hij schade heeft geleden. De procedure is ontstaan na een eerdere arbitrale uitspraak waarbij [betrokkene] was veroordeeld tot betaling aan [appellant]. De rechtbank Amsterdam heeft in een later vonnis de arbitrale vonnissen vernietigd, wat leidde tot een vaststellingsovereenkomst tussen [appellant] en [betrokkene]. [Appellant] heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden door het niet instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam en het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet toerekenbaar tekort is geschoten in zijn werkzaamheden en dat de schade die [appellant] stelt te hebben geleden niet is aangetoond. De kosten van het hoger beroep worden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.126.387/01
arrest van 12 mei 2015
in de zaak van

1.[appellant],

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
verder in enkelvoud: [appellant],
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Leusden,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde],
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 18 juni 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer/rolnummer 160625/HA ZA 11-351 tussen partijen gewezen vonnis van 17 oktober 2012.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 18 juni 2013;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 22 augustus 2013, waarbij geen
minnelijke regeling van het geschil is bereikt;
- de memorie van grieven van [appellant] van 5 november 2013;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 21 januari 2014 met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de twaalf grieven van [appellant] wordt verwezen naar de memorie van grieven. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

7.De verdere beoordeling

7.1
De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 17 oktober 2012 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt:
2.1.
[appellant] en drie andere families, te weten de families [belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3], allen wonend aan [het adres] te [woonplaats], alsmede de Vereniging van Eigenaren [het adres], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna VvE), hebben tegen de heer [betrokkene] en een aantal andere partijen een procedure aangespannen bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. Deze procedure heeft geleid tot – uiteindelijk – een arbitraal vonnis in hoger beroep van 13 juni 2008 waarbij [betrokkene] onder meer is veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 77.664,47.
2.2.
[betrokkene] heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat de arbiters niet bevoegd waren jegens hem te oordelen. De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 14 januari 2009 alle (tussen)vonnissen van de Raad van Arbitrage vernietigd voor zover deze jegens [betrokkene] zijn gewezen vanwege deze onbevoegdheid. De rechtbank heeft de nevenvorderingen van [betrokkene] onder hoofdelijke veroordeling van [appellant], [belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en de VvE toegewezen, waaronder vergoeding van de kosten van juridische bijstand in de arbitrageprocedure ad € 52.950,32.
2.3.
[appellant], [belanghebbende 2], [belanghebbende 3] en de VvE zijn met [betrokkene] tot een vaststellingsovereenkomst gekomen, waarbij zij onherroepelijk afstand hebben gedaan van het recht om bij het Gerechtshof te Amsterdam hoger beroep aan te tekenen tegen het vonnis van
14 januari 2009 en waarbij zij tegen finale kwijting, verleend door [betrokkene], zich – onder meer – verbonden hebben tot betaling van een bedrag van € 35.000,00 ter zake de vergoeding van juridische bijstand in de arbitrageprocedure.
2.4.
[belanghebbende 1] heeft bij dagvaarding van 8 april 2009 hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van de rechtbank van 14 januari 2009. Het Hof heeft bij arrest van 15 juni 2010 het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover dit tussen [belanghebbende 1] en [betrokkene] is gewezen en voor zover [belanghebbende 1] is veroordeeld tot betaling. Het Hof heeft opnieuw recht gedaan en – onder meer – de vordering van € 52.950,32 aan kosten voor juridische bijstand in de arbitrageprocedure alsnog afgewezen.
2.5.
[appellant] heeft, stellend dat [geïntimeerde] de belangen van [appellant] onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd, op 11 mei 2009 [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade die [appellant], als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden.
[geïntimeerde] heeft geweigerd enige aansprakelijkheid te erkennen waarop [appellant] de onderhavige procedure tegen hem heeft geëntameerd.
7.2
In deze procedure stelt [appellant] dat [geïntimeerde] niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat had moeten doen en bij zijn werkzaamheden als opdrachtnemer niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. Volgens [appellant] zou het oordeel van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2009 inzake de vergoeding voor proceskosten zeker in het voordeel van [appellant], [belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en de VvE zijn uitgevallen als [geïntimeerde] in die procedure adequater had gehandeld. [geïntimeerde] heeft nagelaten [appellant] tijdig te informeren over stukken die door [betrokkene] voorafgaand aan de comparitie van 4 november 2008 zijn overgelegd en [geïntimeerde] heeft niet alle mogelijke verweren gevoerd inzake de (hoogte) van de kosten van rechtsbijstand die [betrokkene] opvoerde, aldus [appellant]. Daarnaast heeft [geïntimeerde] nagelaten hem adequaat te informeren over het belang van de comparitie van 4 november 2008 en de noodzaak van zijn aanwezigheid daarbij. Verder heeft [geïntimeerde] hem na het vonnis van 14 januari 2009 niet adequaat geadviseerd, nu [geïntimeerde] de goede kansen van het hoger beroep had moeten onderkennen en hem had moeten adviseren hoger beroep in te stellen. Daarnaast heeft [geïntimeerde] zonder voldoende overleg met [appellant] onderhandelingen gevoerd met [betrokkene] en daarbij onvoldoende voorbehouden gemaakt. [geïntimeerde] is volgens [appellant] door dit handelen en nalaten toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht.
Op grond hiervan vordert [appellant], samengevat:
een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, althans dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is de daaruit voortvloeiende schade aan [appellant] te vergoeden;
vaststelling van de hoogte van de schade bedoeld onder 1 op een bedrag van € 11.666,67, vermeerderd met de wettelijke rente;
veroordeling van [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen het bedrag genoemd onder 2;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure.
[geïntimeerde] heeft de vorderingen van [appellant] en de daarvoor aangevoerde grondslagen bestreden.
7.3
Bij tussenvonnis van 20 juli 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 20 januari 2012 plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 17 oktober 2012 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. De kwesties die daarin aan de orde zijn geweest zullen hierna achtereenvolgens worden besproken.
7.4
Het hof stelt hierbij voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden toerekenbaar tekortgeschoten is, erom gaat of hij die werkzaamheden heeft verrichten met de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in gelijke omstandigheden mag worden verwacht (artikel 7:401 BW). Daarbij komt aan een advocaat een grote mate van vrijheid toe met betrekking tot de wijze waarop hij een hem opgedragen zaak behandelt, zoals de Raad van Discipline terecht tot uitgangspunt neemt in zijn beslissing van 5 juli 2010 op de klacht van [appellant], [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] tegen [geïntimeerde], waarbij hun klacht over de handelwijze van [geïntimeerde] ongegrond werd verklaard.
De procedure bij de rechtbank Amsterdam
7.5
Bij het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2009 werden de arbitrale vonnissen ten aanzien van [betrokkene] vernietigd en onder meer [appellant] veroordeeld tot vergoeding van diens kosten van juridische bijstand in de arbitrale procedure. Uit de overgelegde correspondentie komt naar voren dat dit vonnis zowel voor [appellant] als voor [geïntimeerde] als een - onaangename - verrassing is gekomen. In het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 juni 2010 in het hoger beroep dat door (alleen) [belanghebbende 1] was ingesteld, is geoordeeld dat de rechtbank die vordering ten onrechte heeft toegewezen. De reden voor dit andersluidende oordeel van het hof is, zo blijkt uit genoemd arrest, dat [betrokkene] onvoldoende feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd aan zijn stelling dat door hem te betrekken in de arbitrageprocedure sprake is van misbruik van recht of onrechtmatig handelen, op welke stelling die vordering is gebaseerd. Daarop strandt de vordering van [betrokkene] bij het hof; dat deze vordering (ook) om enige andere reden afgewezen zou moeten worden blijkt niet uit het arrest. In het vonnis van de rechtbank wordt het argument waarop het hof de zaak op dit onderdeel afdoet, niet besproken. In eerste aanleg is het door [geïntimeerde] echter wel aan de orde gesteld. In de conclusie van antwoord die [geïntimeerde] in die procedure namens [belanghebbende 1], [appellant], [belanghebbende 2] en de VvE heeft genomen is het als afzonderlijk onderdeel van het verweer opgenomen. Daarmee heeft [geïntimeerde] het verweer dat van doorslaggevende betekenis is gebleken voor de toewijsbaarheid van de vordering van [betrokkene] daadwerkelijk gevoerd, zodat het hem op dit punt geen nalatigheid kan worden verweten. Of de rechtbank tot een ander oordeel zou zijn gekomen wanneer [geïntimeerde] in de procedure bij de rechtbank Amsterdam anders zou hebben gehandeld, namelijk op de wijze die [appellant] achteraf als adequate handelwijze aanmerkt, is naar het oordeel van het hof zodanig speculatief dat niet gezegd kan worden dat de rechtbank in dat geval
zekertot een ander oordeel zou zijn gekomen, zoals [appellant] stelt. Bij deze stand van zaken kan nader onderzoek naar de juistheid van de door [appellant] aangevoerde en door [geïntimeerde] gemotiveerd betwiste verwijten achterwege blijven.
Advisering over hoger beroep
7.6
Uit de door beide partijen overgelegde correspondentie blijkt dat [appellant] zich intensief met de procedure heeft bezig gehouden en bij voortduring over de voortgang daarvan door [geïntimeerde] is geïnformeerd, waarbij concepten van uit te brengen stukken en brieven aan [appellant] werden voorgelegd voor commentaar. [appellant] is hierin niet, min of meer volgzaam, louter afgegaan op de adviezen van [geïntimeerde], maar heeft daarin een zodanige betrokkenheid aan de dag gelegd dat hij volgens zijn stellingen naast [geïntimeerde] de enige was die het complexe dossier beheerste. De uiteindelijke beslissingen over de stappen die ten behoeve van [appellant] genomen zouden moeten berustten bij hem als opdrachtgever, waarbij [geïntimeerde] hem als advocaat adequaat diende te informeren en adviseren. Met betrekking tot de vraag of hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam was aangewezen, liepen de standpunten van de verschillende betrokkenen uiteen. [belanghebbende 2] heeft al snel besloten om niet in hoger beroep te gaan, terwijl [belanghebbende 1] juist wel daartoe had besloten. [appellant] aarzelde kennelijk. Hierbij speelt een rol dat [geïntimeerde], zoals aan [appellant] bekend was, op korte termijn zijn praktijk als advocaat zou beëindigen. [belanghebbende 1] had met het oog op het hoger beroep al een andere advocaat ingeschakeld, waar [geïntimeerde] [appellant] ook op heeft gewezen, terwijl [appellant] zelf met het oog op de verdere afwikkeling een andere advocaat heeft benaderd. Dit laatste gebeurde op een moment dat de appeltermijn nog niet was verstreken. Wie in hoger beroep gaat, weet dat hij de kans loopt in het ongelijk gesteld te worden en ook dat hij, ook wanneer dat niet het geval is, kosten zal moeten maken; dat is onderdeel van de afweging en dat is in dit geval wat [appellant] betreft niet anders. Ook naar het oordeel van het hof is door [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij het voorbeeld van [belanghebbende 1] had willen volgen maar dat hij daar door gebrek aan informatie of een onjuiste inschatting van de kansen op succes door [geïntimeerde] van is afgehouden.
Advisering over de schikking
7.7
De gang van zaken rond het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst met [betrokkene] hangt nauw samen met hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het al dan niet instellen van hoger beroep. De verwijten die [appellant] in dit verband [geïntimeerde] maakt, betreffen niet de inhoud van die vaststellingsovereenkomst maar het feit dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten waardoor het alsnog in hoger beroep gaan tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam voor [appellant] niet langer mogelijk was. Immers alleen wanneer geen vaststellingsovereenkomst zou zijn gesloten en [appellant] wel in hoger beroep zou zijn gegaan, zou hij het bedrag niet aan [betrokkene] behoeven te betalen dat hij in de onderhavige procedure als schadevergoeding van [geïntimeerde] vordert. Dit betekent dat ook indien de advisering van [geïntimeerde] met betrekking tot de totstandkoming of de inhoud van de vaststellingsovereenkomst te wensen overgelaten zou hebben, dit niet tot toewijzing van de vordering zoals [appellant] deze heeft ingesteld zou kunnen leiden. De omstandigheid dat [appellant] niet in hoger beroep is gegaan en de rol die [geïntimeerde] hierbij heeft gespeeld, is hiervoor al aan de orde geweest. Ook met betrekking tot het traject dat heeft geleid tot de vaststellingsovereenkomst geldt overigens dat [geïntimeerde] dit vanwege de beëindiging van zijn praktijk en de inschakeling van een andere advocaat door [appellant] niet tot het einde heeft begeleid.
Voorts
7.8
[appellant] is gedetailleerd ingegaan op de contacten die er tussen hemzelf en [geïntimeerde] (en de overige betrokkenen) zijn geweest over het verloop van de procedure bij de rechtbank Amsterdam, de kwestie van het al dan niet instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam en het tot stand brengen van de vaststellingsovereenkomst met [betrokkene]. Voor zover hij daaraan argumenten ontleent ter onderbouwing van zijn stellingen, heeft [geïntimeerde] deze van zijn kant even gedetailleerd bestreden. Hetgeen [appellant] hierbij naar voren heeft gebracht brengt het hof niet tot een ander oordeel dan hiervoor is weergegeven, zodat voor bewijslevering als door [appellant] aangeboden geen grond bestaat. Diens bewijsaanbod wordt daarom als niet relevant gepasseerd.
Conclusie
7.9
De conclusie is dat het vonnis van 17 oktober 2012 bekrachtigd dient te worden en dat de grieven van [appellant] worden verworpen. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 17 oktober 2012 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,= aan vast recht en op € 894,= aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 mei 2015.
griffier rolraadsheer