ECLI:NL:GHSHE:2015:1677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
HD200.111.759_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma en de verdeling van het vennootschapsvermogen

In deze zaak gaat het om de ontbinding van de vennootschap onder firma STC-Computing V.O.F. en de verdeling van het vennootschapsvermogen tussen de vennoten, [appellant] en [geïntimeerde]. De procedure is gestart na een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de ontbinding van de vennootschap werd gevorderd door [geïntimeerde]. De rechtbank heeft in haar vonnis van 28 maart 2012 geoordeeld dat de vennootschap ontbonden moest worden en dat [geïntimeerde] gerechtigd was de onderneming voort te zetten. [appellant] heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank bestreden, waarbij hij onder andere aanvoert dat hij recht heeft op een vergoeding voor de door hem in de vennootschap geïnvesteerde waarde.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] de onderneming mag voortzetten en dat de verdeling van het vennootschapsvermogen correct is uitgevoerd. Het hof heeft ook geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig bedragen van de vennootschapsrekening heeft opgenomen en dat hij deze moet terugbetalen. Daarnaast is [appellant] veroordeeld om de Volkswagen Caddy aan [geïntimeerde] af te geven en om een bedrag van € 6.014,73 te betalen voor verzekeringskosten, wegenbelasting en boetes. De proceskosten zijn voor rekening van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.111.759/01
arrest van 12 mei 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel, geïntimeerde in het onvoorwaardelijk en voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. drs. A.Ch. Osté te Dongen,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel, appellant in het onvoorwaardelijk en voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. M.A.H.J. Goyaerts te Rosmalen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 oktober 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector civiel recht tussen appellant in het principaal appel -[appellant]- als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en geïntimeerde in het principaal appel -[geïntimeerde]- als eiser in conventie en verweerder in reconventie gewezen vonnis van 28 maart 2012. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 oktober 2012, waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 november 2012;
  • een memorie van grieven tevens inhoudende akte aanvulling eis;
  • een memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende onvoorwaardelijk en voorwaardelijk incidenteel appel alsmede eisvermeerdering in onvoorwaardelijk en voorwaardelijk incidenteel appel met producties;
  • een memorie van antwoord in onvoorwaardelijk en voorwaardelijk incidenteel appel;
  • een door [geïntimeerde] genomen akte wijziging van eis in voorwaardelijk incidenteel appel;
  • een door [appellant] genomen antwoord akte inzakte wijziging van eis in voorwaardelijke incidenteel appel.
Vervolgens is bepaald dat arrest wordt gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 226132 / HA ZA 10-1937)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 28 maart 2012 en het daaraan voorafgegane vonnis van 2 maart 2011.

7.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de desbetreffende memories.

8.De beoordeling in het principaal en (on)voorwaardelijk incidenteel appel

8.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 28 maart 2012 in r.o. 3.2 feiten vastgesteld. Het hof zal van die niet bestreden feiten uitgaan.
a. [geïntimeerde] en [appellant] zijn de vennoten van de door hen op 1 januari 2007 opgerichte vennootschap onder firma STC-Computing V.O.F. (hierna mede: STC). STC exploiteert een onderneming op het gebied van de aanleg van ICT netwerken, ICT dienstverlening en de verkoop van hard- en software.
b. Partijen hebben hun samenwerking vastgelegd in een vennootschapsakte (productie 1a bij dagvaarding in eerste aanleg). In deze akte zijn partijen met betrekking tot de beëindiging van de samenwerking voor zover thans van belang het volgende overeengekomen:
“(…)
AANVANG, DUUR EN OPZEGGING
Artikel 3
(...)
3. Ieder der vennoten heeft, mits te goeder trouw, de bevoegdheid de vennootschap te zijnen opzichte te doen eindigen door opzegging aan zijn mede-vennoot bij aangetekend schrijven of bij deurwaardersexploit, zulks met in achtneming van een opzegtermijn van tenminste zes maanden.
Deze opzegging kan alleen geschieden tegen liet einde van het boekjaar.
(…)
EINDE DER VENNOOTSCHAP
Artikel 14
De vennootschap eindigt:
1. Door een besluit tot ontbinding in onderling overleg. Dit besluit moet schriftelijk worden vastgelegd en ondertekend, terwijl aan ieder een afschrift daarvan moet worden verstrekt;
2. Door opzegging door een vennoot als bedoeld in artikel 3 sub 3;
(...)
5. Door tegen een vennoot uitgesproken ontbinding overeenkomstig artikel 7A:1684 en volgende van het Burgerlijk Wetboek; (...)
Artikel 15
Bij het eindigen der vennootschap is ieder der vennoten in het vermogen der vennootschap gerechtigd voor het bedrag waarvoor hij ingevolge artikel 4 in de boeken is gecrediteerd, verminderd of vermeerderd met zijn aandeel in het verlies of in de winst, blijkens de winst- en verliesrekening overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 en 10 opgemaakt.
Het aan ieder der vennoten toekomende zal na de liquidatie aan hem (...) worden uitgekeerd.VOORTZETTING DER VENNOOTSCHAP
Artikel 16
Ingeval de vennootschap eindigt doordat één der omstandigheden, vermeld in artikel 14, eerste lid, zich voordoet, of de ontbinding wordt gevraagd overeenkomstig het tweede lid van dat artikel of bij opzegging bedoeld in artikel 3, derde lid, heeft de andere vennoot, respectievelijk de niet in gebreke zijnde of niet opgezegd hebbende vennoot, het recht de zaken der vennootschap over te nemen, (...).
De vennoot, die aldus de zaken der vennootschap overneemt, verkrijgt alle activa en passiva der vennootschap en is gerechtigd de zaken der vennootschap voort te zetten.
In het geval van overname verlenen partijen elkaar over en weer volmacht ter uitvoering van de verplichting tot levering van de gemeenschappelijke goederen. Deze volmacht is onherroepelijk.
Bij overneming der zaken kan geen liquidatie worden gevorderd.
De vennoot, die de zaken overneemt, is dan alleen verplicht tot voldoening aan de rechthebbende(n) van het bedrag/de bedragen, berekend naar het in artikel 15 bepaalde, blijkens de daar bedoelde balans en winst- en verliesrekening. (...)
Voorts zijn partijen in artikel 13 van de vennootschapsakte overeengekomen:
“(…)
Tijdens arbeidsongeschiktheid van één der vennoten, tengevolge van ziekte of door een ongeval (...), zal de andere vennoot (...) de werkzaamheden van de arbeidsongeschikte vennoot waarnemen, die recht behoudt op zijn laatstelijk vastgestelde arbeidsvergoeding en op zijn aandeel in de winst, gedurende een maximum van twaalf maanden, (...). De extra arbeid, die de arbeidsgeschikte vennoot dientengevolge verricht, zal hem gedurende een maximum van twaalf maanden niet worden vergoed. Na dit jaar zal de extra arbeid wel worden vergoed. (…)”.
c. [appellant] is in december 2008 cocaïne gaan gebruiken. Dit gebruik heeft geleid tot een drugs- en gokverslaving. Vanaf april 2009 heeft [appellant] nauwelijks nog voor STC gewerkt. In mei/juni 2009 heeft [appellant] hulp gezocht voor zijn verslaving en in juli 2009 is hij opgenomen in een kliniek. Op 6 maart 2010 is [appellant] uit de kliniek ontslagen.
d. [geïntimeerde] heeft tot oktober 2009 het afgesproken maandelijkse voorschot op het winstaandeel aan [appellant] betaald. De laatste betaling van € 2.200,- dateert van 1 september 2009. In november 2009 heeft [geïntimeerde] nog twee bedragen van in totaal € 6.500,- aan [appellant] voldaan.
e. [appellant] heeft vanaf april 2009 t/m 2010 diverse bedragen van de bankrekening van de vennootschap opgenomen.
f. Partijen hebben in 2010 gesproken over de beëindiging van de samenwerking en de verdeling van het vennootschapsvermogen. Op verzoek van [appellant] heeft de accountant dhr. [accountant] (hierna: de accountant) op 18 juni 2010 een aantal cijfers gepresenteerd, waaruit blijkt dat er in het 4e kwartaal 2009 verlies is geleden. Uit de door de accountant op 29 november 2010 aan [appellant] toegezonden concept jaarrekening 2009 blijkt dat er sprake is van een positief resultaat van € 89.287,-. Aanpassing van dit concept in december 2010 heeft geleid tot een positief resultaat van € 139.951,-.
g. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de beëindiging van de samenwerking en de financiële afwikkeling daarvan.
8.2.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie en na wijziging eis gevorderd, kort gezegd, ontbinding van STC, een verklaring voor recht dat hij de onderneming mag voortzetten onder de huidige handelsnaam STC Computing, verdeling van het vermogen van de vennootschap ex art. 3:185 BW, een verklaring voor recht dat [appellant] niet gerechtigd was vanaf 1 april 2009 bedragen van de bankrekening van STC op te nemen onder veroordeling van [appellant] deze bedragen terug te storten, [appellant] te verbieden nog langer geld van de bankrekening van STC op te nemen en [appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] een vergoeding te betalen voor de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden in de periode december 2009 t/m april 2010, vermeerderd met rente en kosten.
8.2.2
In reconventie heeft [appellant] gevorderd, na aanvulling van eis, kort gezegd, een door een deskundige vast te stellen schadevergoeding, inzage in alle financiële gegevens en een maandelijks te betalen bedrag als voorschot op het definitief vast te stellen inkomen tot het moment dat er een definitieve uitkoopregeling is vastgesteld.
8.2.3
De rechtbank heeft bij eindvonnis in conventie en reconventie en uitvoerbaar bij voorraad:
- de overeenkomst van de vennootschap onder firma STC Computing v.o.f. ontbonden;
- voor recht verklaard dat [geïntimeerde] gerechtigd is de onderneming voort te zetten onder de handelsnaam STC Computing;
- de verdeling van het vermogen van STC aldus vastgesteld dat [appellant] aan [geïntimeerde] verschuldigd is € 214,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het vonnis;
- [appellant] verboden om nog langer geld op te nemen van de rekening van STC genummerd [rekeningnummer];
- [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 905,- aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
- de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
8.3.1
[appellant] vordert in dit hoger beroep onder aanvulling van eis dat het hof het tussen partijen gewezen eindvonnis in stand zal laten, dat de onderneming aan [geïntimeerde] zal worden toegekend onder toekenning van een nader bij staat op te maken bedrag.
8.3.2
[geïntimeerde] vordert in dit hoger beroep, na akte wijziging eis waarbij hij zijn eis in het voorwaardelijk incidenteel appel heeft gewijzigd:
A. in incidenteel onvoorwaardelijk appel:
1. vernietiging van het vonnis van 28 maart 2012 voor zover daarin het te verdelen vennootschapsvermogen is vastgesteld op € 214,50, en dit te verdelen vennootschapsvermogen vast te stellen in die zin dat [appellant] aan [geïntimeerde] € 3.714,50 is verschuldigd;
2. [appellant] te gebieden om binnen vijf dagen na het te wijzen arrest de Volkswagen Caddy met kenteken [kentekennummer] in het bezit van [geïntimeerde] te stellen op een door [geïntimeerde] te bepalen plaats en tijdstip en onder afgifte van alle toebehoren zoals alle autosleutels, kenteken- en verzekeringspapieren die [appellant] in bezit heeft, op straffe van een door [appellant] (zoals het hof “[geïntimeerde]” leest) direct te verbeuren dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat [appellant] dit nalaat en wel met en maximum van € 75.000,-, alsmede [appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen € 6.014,73 aan verzekeringskosten, wegenbelasting en boetes, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag(en);
3. [appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15de dag na de dag van het arrest en in de nakosten van € 131,- dan wel, indien betekening van het arrest plaatsvindt, € 199,-;
B. in incidenteel voorwaardelijk appel:
1) de overeenkomst van vennootschap onder firma ter zake SIC Computing v.o.f te [vestigingsplaats] te ontbinden, primair per de datum van het arrest en subsidiair per 31 december 2010;
2) te verklaren voor recht dat alleen [geïntimeerde] gerechtigd is de onderneming voort te zetten onder de huidige handelsnaam STC Computing;
3) het vennootschappelijk vermogen van STC (de gemeenschap) ex artikel 3:185 BW te verdelen op de wijze zoals door [geïntimeerde] gevorderd in onderdeel 18 sub c van de dagvaarding, echter niet zoals daar is vermeld op basis van artikel 15 en artikel 16 van de overeenkomst van vennootschap onder firma, althans op de wijze zoals nader door [geïntimeerde] toegelicht in sub 7 en 8 van de conclusie van repliek in conventie in eerste aanleg indien en voor zover de rechtbank artikel 15 van de overeenkomst van vennootschap onder firma van toepassing acht (voorwaardelijk), indien en voor zover vereist daaronder begrepen een gebod dat [appellant] verplicht is hieraan volledige medewerking te geven op straffe van een door [appellant] (zoals het hof “[geïntimeerde]” leest) direct te verbeuren dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat [appellant] dit nalaat en wel met een
maximum van € 25.000,-, alsmede daartoe een deskundige te benoemen die het aandeel van
[appellant] daarin vaststelt en daarbij te bepalen dat indien de waarde van dit aandeel positief is
[geïntimeerde] is gehouden om die waarde (de onverdeelde helft) in vijf gelijke jaarlijkse termijnen aan [appellant] te vergoeden en indien de waarde van dit aandeel negatief is [appellant] gehouden is om die waarde aan [geïntimeerde] te vergoeden op straffe van een door [appellant] (zoals het hof “[geïntimeerde]” leest) direct te verbeuren dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat [appellant] dit binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis nalaat en wel met een maximum van € 50.000,-;
4) te verklaren voor recht dat [appellant] niet gerechtigd was om een totaalbedrag van € 32.625,- van de bankrekening van STC (met rekeningnummer [rekeningnummer]) op te nemen in de periode vanaf 1 april 2009 tot 1 oktober 2010, alsmede dat [appellant] niet gerechtigd was om enig bedrag, althans een door het gerechtshof vast te stellen totaalbedrag, van de bankrekening van STC (met rekeningnummer [rekeningnummer]) op te nemen vanaf 1 oktober 2010 tot aan het in deze te wijzen arrest, alsmede [appellant] te veroordelen om het totaal aan onrechtmatig opgenomen bedragen aan [geïntimeerde] terug te betalen primair op grond van het feit dat [appellant] daar geen recht op heeft omdat hij geen werkzaamheden heeft verricht, subsidiair omdat [appellant] hierdoor ongerechtvaardigd is verrijkt ten opzichte van [geïntimeerde] en meer subsidiair omdat [appellant] hierdoor tekort is gekomen in de nakoming van zijn rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst van vennootschap onder firma (als aanvullende schadevergoeding), zulks op straffe van € 1.000,- per dag of dagdeel dat [appellant] dit binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest nalaat en wel met een maximum van € 50.000,-;
5) [appellant] te verbieden nog langer geld van de vennootschappelijke rekening met nummer
[rekeningnummer] op te nemen, zulks op straffe van € 1.000,- per dag of dagdeel dat [appellant] dit
binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis nalaat en wel met een maximum van
€ 50.000,-;
6) [appellant] te gebieden om binnen vijf dagen na het in deze te wijzen arrest de Volkswagen Caddy met kenteken [kentekennummer] in het bezit van [geïntimeerde] te stellen op een door [geïntimeerde] te bepalen plaats en tijdstip en onder afgifte van alle toebehoren zoals alle autosleutels, kenteken- en verzekeringspapieren die [appellant] in bezit heeft, op straffe van een door [appellant] (zoals het hof “[geïntimeerde]” leest) direct te verbeuren dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat [appellant] dit nalaat en wel met een maximum van € 75.000,- alsmede [appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van in totaal € 6.014,73 aan verzekeringskosten, wegenbelasting en boetes, althans een door het gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag(en);
7) (voorwaardelijk) [appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen een vergoeding voor de extra door [geïntimeerde] verrichte arbeid gedurende in ieder geval de periode december 2009 tot en met april 2010 (vijf maanden), zijnde in ieder geval het voorschot van [appellant] op zijn vergoeding in de winst van STC, zijnde een bedrag van € 11.250,-;
8) [appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen de wettelijke handelsrente over de door [geïntimeerde] van [appellant] gevorderde en door het gerechtshof aan [geïntimeerde] toe te wijzen bedragen, welke bedrag dient te worden berekend vanaf de verschuldigdheid daarvan tot aan de dag der algehele voldoening;
9) [appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen de buitengerechtelijke kosten indien het gerechtshof aan [geïntimeerde] door [appellant] te betalen bedragen toewijst en zulks op basis van Aanbeveling II van het Rapport Voorwerk II, althans een door het gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag;
10) [appellant] te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, in de kosten van beide instanties, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [geïntimeerde], vermeerderd met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf de 15e dag na de dag van het arrest, en te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot voldoening van de nakosten ter hoogte van € 131,- dan wel, indien betekening van het arrest plaatsvindt, € 199,-.
8.4
Partijen hebben over en weer geen bezwaar geuit tegen de wijzigingen van eis, zodat het hof, dat ambtshalve evenmin bezwaren ziet, recht zal doen op de gewijzigde vorderingen.
8.5
[appellant] stelt in zijn enige grief in het principaal appel dat de rechtbank onder overweging 4 van het vonnis van 28 maart 2012 ten onrechte heeft gesteld dat de onderneming aan [geïntimeerde] wordt toegekend zonder dat hiervoor enige door [geïntimeerde] aan [appellant] te betalen vergoeding wordt toegekend. In zijn toelichting heeft [appellant] niet meer vermeld dan dat [geïntimeerde] aldus een onderneming in de schoot krijgt geworpen die door partijen gezamenlijk is gestart en opgebouwd. Het feit dat in de oprichtingsakte van de vof niet is bepaald dat bij beëindiging of voortzetting daarvan een vergoeding moet worden betaald leidt, aldus [appellant], tot grote onredelijkheid en onbillijkheid omdat [geïntimeerde] nu voor een aanzienlijk bedrag wordt verrijkt terwijl hij, [appellant], voor eenzelfde bedrag wordt verarmd. Dit bedrag, dat [appellant] schat op minimaal € 65.000,-, moet nader worden opgemaakt bij staat.
[geïntimeerde] is in zijn memorie van antwoord van mening dat [appellant] in zijn hoger beroep niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat het volstrekt onduidelijk is wat hij in dit hoger beroep vordert. [geïntimeerde] is verder van mening dat de grief en de toelichting daarop onvoldoende concreet zijn. De grief, aldus [geïntimeerde] voldoet niet aan het kenbaarheidsvereiste.
Het hof oordeelt als volgt.
De grief van [appellant] houdt enkel in dat het feit dat de hiervoor onder 8.1 sub b genoemde vennootschapsakte geen melding maakt van een te betalen vergoeding bij beëindiging van de onderneming of voortzetting daarvan door één der vennoten tot grote onredelijkheid en onbillijkheid leidt omdat [geïntimeerde] nu voor een aanzienlijk bedrag wordt verrijkt. Naar het oordeel van het hof miskent [appellant] met deze grief dat de rechtbank in r.o. 3.13 van het vonnis van 28 maart 2012 onbestreden heeft geoordeeld dat art. 16 van de vennootschapsakte ook geldt in geval van voortzetting na ontbinding ex art. 7A:1684 BW. De rechtbank heeft vervolgens aan de hand van de desbetreffende bepalingen in de vennootschapsakte na berekening de verdeling vastgesteld. Gelet op dit alles is het zonder nadere door [appellant] te geven toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom het feit dat in de oprichtingsakte van de vof niet is bepaald dat bij beëindiging of voortzetting daarvan een vergoeding moet worden betaald tot “grote onredelijkheid en onbillijkheid” leidt. Het hof weegt hierbij mee dat [appellant] geen, in elk geval geen voldoende inzichtelijke berekening heeft gemaakt aan de hand waarvan kan worden vermoed dat hij door de wijze waarop de rechtbank de verdeling van het vermogen van STC heeft berekend, is verarmd tot, naar eigen zeggen, schattenderwijs minimaal € 65.000,-. Dit betekent dat zijn grief faalt. Gelet hierop behoeven de door [geïntimeerde] aan de orde gestelde vragen naar de ontvankelijkheid van [appellant] in zijn hoger beroep geen beantwoording.
8.6
[geïntimeerde] heeft in zijn onvoorwaardelijk principaal appel twee grieven voorgedragen en zijn eis vermeerderd. In zijn eerste grief voert hij aan dat de rechtbank bij de berekening er ten onrechte van uit is gegaan dat [appellant] in 2010 € 22.120,- heeft opgenomen in plaats van het door [appellant] zelf genoemde bedrag van € 25.620,-, door rechtbank per abuis vermeld als € 25.520,-.
Het hof oordeelt als volgt.
Partijen hebben in eerste aanleg over en weer cijfers aangedragen om te komen tot de verdeling van het vennootschappelijk vermogen van STC. Onbestreden is dat [geïntimeerde] beschikte over de financiële gegevens van STC. Daar waar hij de beschikking had over die gegevens en die in eerste aanleg ook heeft ingebracht (zie r.o. 3.17 van het bestreden vonnis), is de rechtbank bij haar berekening terecht uitgegaan van het door [geïntimeerde] genoemde bedrag dat [appellant] zou hebben opgenomen. In eerste aanleg noch in dit hoger beroep zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat [appellant] in 2010 meer heeft opgenomen dan € 22.120,- zodat ook het hof van oordeel is dat bij de berekening van de verdeling van het vennootschappelijk vermogen van het bedrag van € 22.120,- moet worden uit gegaan. [geïntimeerde] heeft in de toelichting op zijn grief nog gesteld dat de erkenning van [appellant] als een gerechtelijke erkentenis ex art. 154 Rv kan en moet worden beschouwd. Die stelling is onjuist, alleen al omdat [appellant] met de stelling dat hij in 2010 € 25.620,- heeft opgenomen, geen stelling van [geïntimeerde] heeft erkend. [geïntimeerde] stelde, in elk geval in eerste aanleg, immers dat [appellant] € 22.120,- had opgenomen in 2010. Aldus faalt de eerste grief.
8.7
In zijn tweede grief klaagt [geïntimeerde] over de door de rechtbank uitgesproken proceskostencompensatie.
Anders dan [geïntimeerde] stelt zijn partijen in eerste aanleg over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. Zo heeft de rechtbank als peildatum voor de ontbinding van STC gehanteerd 31 december 2009 terwijl [geïntimeerde] had aangevoerd dat als peildatum 31 december 2010 moest worden gehanteerd. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank de proceskosten terecht heeft gecompenseerd, zodat de tweede grief faalt.
8.8.1
[geïntimeerde] vordert bij wijze van vermeerdering van eis in dit hoger beroep kort gezegd afgifte van de Volkswagen Caddy met kenteken [kentekennummer], de autosleutels, kenteken- en verzekeringspapieren die [appellant] in bezit heeft en veroordeling van hem om te betalen € 6.014,73 aan verzekeringskosten, wegenbelasting en boetes.
[appellant] heeft als verweer op de vordering tot afgifte van de auto, de autosleutels en de kenteken- en verzekeringspapieren slechts aangevoerd dat tot op heden niet duidelijk is welke bestanddelen aan wie gaan toekomen. Daarmee heeft hij de vordering wat deze zaken betreft onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat die vordering voor toewijzing gereed ligt, met dien verstande dat het hof termen aanwezig acht om de gevorderde boete te matigen en het maximum van die boete te verlagen.
8.8.2
Ter zake het bedrag van € 6.014,73 heeft [appellant] niet meer aangevoerd dan dat voor zover die kosten al terecht zijn, de netto kosten aanzienlijk lager zijn daar de kosten in mindering zullen zijn gebracht op de omzet. Daarmee heeft hij enerzijds de aard en omvang van die kosten onvoldoende gemotiveerd weersproken en anderzijds slechts een vermoeden geuit, zodat dit door [geïntimeerde] gevorderde bedrag als onvoldoende gemotiveerd weersproken voor toewijzing gereed ligt. Het beroep van [appellant] op verrekening van dit bedrag met de overnameprijs van de onderneming faalt omdat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] een dergelijke overnameprijs aan [appellant] moet betalen.
8.9
De overige grieven van [geïntimeerde] zijn voorgedragen voor zover het hof [appellant] ontvankelijk acht of zijn vorderingen toewijst. Nu het hof heeft geoordeeld dat de grief van [appellant] niet slaagt, behoeven deze grieven van [geïntimeerde], en daarmee het voorwaardelijk incidenteel appel, geen beoordeling.
8.1
Het vorenstaande brengt met zich dat het principaal appel faalt en in het incidenteel appel de vermeerderde eis zal worden toegewezen. Gelet daarop heeft [appellant] in het principaal en in het incidenteel appel te gelden als de in het ongelijk gestelde partij zodat hij zal worden veroordeeld in de kosten van het principaal en incidenteel appel.

9.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
in het onvoorwaardelijk incidenteel appel:
gebiedt [appellant] om binnen vijf dagen na betekening van dit arrest aan hem de Volkswagen Caddy met kenteken [kentekennummer] in het bezit van [geïntimeerde] te stellen op een door [geïntimeerde] te bepalen plaats en tijdstip en onder afgifte van alle toebehoren zoals alle autosleutels, kenteken- en verzekeringspapieren die [appellant] in bezit heeft, op straffe van een door [appellant] direct te verbeuren dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat [appellant] dit nalaat en wel met een maximum van € 50.000,-;
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen € 6.014,73 aan verzekeringskosten, wegenbelasting en boetes;
in het principaal en in het incidenteel appel:
veroordeelt [appellant], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] in het principaal appel worden begroot op € 683,- aan griffierecht en € 894,00,- aan salaris advocaat en in het incidenteel appel op € 447,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15de dag na de dag van uitspraak van dit arrest en in de nakosten van € 131,- dan wel, indien betekening van het arrest plaatsvindt, € 199,-;
verklaart het gegeven gebod en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 mei 2015.
griffier rolraadsheer