ECLI:NL:GHSHE:2015:1673

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
HD 200 132 125_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werknemer voor voorraadverschillen in werkinstructie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van IJspaleis B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Breda, waarin een werknemer, aangeduid als [geïntimeerde], een vordering heeft ingesteld voor achterstallig loon. De werknemer was van 11 augustus 2008 tot 11 februari 2011 in dienst bij IJspaleis als pionier medewerker. Tijdens zijn dienstverband heeft IJspaleis een bedrag van € 3.097,04 netto ingehouden op zijn salaris onder de noemer 'aflossing debiteurensaldo'. De werknemer vorderde dit bedrag terug, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, en voerde aan dat de inhouding onterecht was.

IJspaleis heeft de vordering bestreden en een beroep op verrekening gedaan, stellende dat de werknemer aansprakelijk was voor een voorraadverschil van € 3.528,64. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer niet gebonden was aan de werkinstructies die de aansprakelijkheid voor voorraadverschillen regelde, omdat er geen bewijs was dat hij met deze instructies had ingestemd. Het hof oordeelde dat IJspaleis niet had aangetoond dat de werknemer aansprakelijk was voor het voorraadverschil en dat de inhouding van het salaris in strijd was met goed werkgeverschap.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde IJspaleis in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om duidelijkheid te scheppen over aansprakelijkheidsregelingen in arbeidsrelaties en de noodzaak voor werknemers om goed geïnformeerd te zijn over hun verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.132.125/01
arrest van 12 mei 2015
in de zaak van
IJspaleis [regio] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als IJspaleis,
advocaat: mr. P.L. Nijmeijer te Roosendaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.D. van Bruggen te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 augustus 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Breda, team kanton, locatie Bergen op Zoom, van 26 september 2012 en de vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, team kanton, locatie Bergen op Zoom, van 15 mei 2013 en het herstelvonnis van 10 juli 2013, gewezen tussen IJspaleis als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, en [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 700954 CV EXPL 12-601)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met eiswijziging;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof beschikt niet over een compleet procesdossier van de eerste aanleg. De bijlagen bij de akte uitlating bewijs van 24 oktober 2012 ontbreken. De griffier heeft, toen de zaak zich in staat van wijzen bevond, partijen nog verzocht het procesdossier met deze stukken te complementeren. Daar is tot op heden geen gehoor aan gegeven. Het hof zal beslissen op de hiervoor vermelde processtukken van het hoger beroep en de overgelegde processtukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is van 11 augustus 2008 tot en met 11 februari 2011 bij IJspaleis in dienst geweest in de functie van pionier medewerker (chauffeur/verkoper) op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
Het salaris van [geïntimeerde] bedroeg € 1.510,- bruto per vier weken, te vermeerderen met een pioniervergoeding van € 738,88 bruto per vier weken en een vakantietoeslag van 8% over het totaal van beide bedragen.
IJspaleis heeft in periode 13 van 2010 en in periode 1 van 2011 in totaal € 3.097,04 netto ingehouden op het salaris van [geïntimeerde] onder vermelding van “aflossing debiteurensaldo”.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] in conventie betaling van een bedrag ad € 3.097,04 netto aan achterstallig loon over de periode 6 december 2010 tot en met 11 februari 2011, te vermeerderden met de wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon en de wettelijke verhoging, alsmede een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.2.
IJspaleis heeft de vordering van [geïntimeerde] bestreden en een beroep op verrekening gedaan. Voor het geval IJspaleis het bedrag ad € 3.097,04 niet met het loon van [geïntimeerde] mocht verrekenen, heeft zij in reconventie betaling van dit bedrag gevorderd.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 26 september 2012 heeft de kantonrechter IJspaleis opgedragen te bewijzen dat zij terecht een bedrag ad € 3.097,04 netto heeft ingehouden op het salaris van [geïntimeerde].
3.3.2.
In enquête zijn de heer [directeur-eigenaar van IJspaleis], directeur-eigenaar van IJspaleis, en de heer [verkoopleider bij IJspaleis], verkoopleider bij IJspaleis, als getuigen gehoord. [geïntimeerde] heeft afgezien van contra-enquête.
3.3.3.
In het eindvonnis van 15 mei 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat IJspaleis niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. De kantonrechter heeft in conventie de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en vermeerderd met de wettelijke rente over het loon en de wettelijke verhoging. Voorts heeft de kantonrechter een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toegewezen van
€ 535,50 en IJspaleis veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van IJspaleis afgewezen en IJspaleis veroordeeld in de proceskosten.
3.3.4.
Bij herstelvonnis van 10 juli 2013 heeft de kantonrechter volhard bij de inhoud van het vonnis van 15 mei 2013 met dien verstande dat de naam van gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, gewijzigd is van “IJspaleis B.V.” in “IJspaleis [regio] B.V.
3.4.
IJspaleis heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Voorts heeft zij haar eis in reconventie gewijzigd in die zin dat zij nu tevens de wettelijke rente vordert over het bedrag ad € 3.097,04. [geïntimeerde] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. In het navolgende zal het hof uitgaan van de gewijzigde eis in reconventie.
3.5.
De grieven richten zich in de kern tegen de overweging van de kantonrechter dat onvoldoende is gebleken dat sprake was van een voorraadverschil ad € 3.097,04. Indien deze grieven zouden slagen, dient het hof de stellingen en weren van [geïntimeerde] in eerste aanleg, voor zover zij relevant worden door de gegrondbevinding van de grieven, te beoordelen.
3.6.
In dat kader overweegt het hof het volgende:
IJspaleis heeft ter onderbouwing van haar vordering op [geïntimeerde] samengevat het volgende gesteld. [geïntimeerde] heeft gedurende zijn dienstverband een negatief voorraadverschil van € 3.528,64 laten ontstaan. Een bedrag van € 431,60 was reeds eerder op het loon van [geïntimeerde] ingehouden, zodat een voorraadverschil van € 3.097,04 resteerde. Op grond van artikel 5.3. van de werkinstructies is [geïntimeerde] jegens IJspaleis aansprakelijk voor dit voorraadverschil en is IJspaleis bevoegd dit voorraadverschil op [geïntimeerde] te verhalen. De werkinstructies vormen een addendum op het arbeidsreglement. Het arbeidsreglement maakt deel uit van de arbeidsvoorwaarden die op [geïntimeerde] van toepassing zijn. Het arbeidsreglement en de werkinstructies zijn aan [geïntimeerde] uitgereikt. In de arbeidsovereenkomst is een bepaling opgenomen die de werknemer verplicht zich aan alle door of namens de werkgever te geven voorschriften te houden. Tot deze voorschriften behoren de werkinstructies. Aldus nog steeds IJspaleis.
3.7.
[geïntimeerde] betwist dat IJspaleis een vordering op hem had dan wel heeft. Primair voert hij aan dat hij niet gebonden is aan de werkinstructies. De werkinstructies maken geen deel uit van de arbeidsovereenkomst. [geïntimeerde] heeft het arbeidsreglement en de werkinstructies tijdens zijn dienstverband nooit ontvangen en was niet bekend met de inhoud ervan. Bovendien zijn de werkinstructies niet van toepassing op medewerkers die werken vanuit tussendepots zoals [geïntimeerde]. Dit betekent dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor negatieve voorraadverschillen. Subsidiair voert hij aan dat er geen sprake is van een negatief voorraadverschil en dat de inhouding van eventuele tekorten in strijd is met goed werkgeverschap.
3.8.
Het hof stelt vast dat IJspaleis haar vordering op [geïntimeerde] baseert op artikel 5.3. van de werkinstructies (overgelegd als productie 10 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie). Artikel 5.3. van de werkinstructies luidt als volgt:
“5.3. Aansprakelijkheid
1. Omdat de medewerk(st)ermet uitsluiting van anderen:
-zich de toegang tot de voorraadruimte van de bedrijfsauto kan verschaffen;
-de bevoorrading van de voorraadruimte van de bedrijfsauto in aanwezigheiden onder toezicht van de medewerk(st)er is geschiedt;-bevoegd is om produkten uit de hem ter beschikking gestelde voorraad uit televeren aan klanten van de medewerk(st)er in het werkgebied van de medewerk(st)er;is de medewerk(st)er jegens de werkgever aansprakelijk voor voorraadverschillen die bij opname van de nog aanwezige voorraad –als hierboven omschreven- worden vastgesteld en is de werkgever bevoegd die voorraadverschillen op de medewerk(st)er te verhalen.”
[geïntimeerde] heeft betwist dat hij aan deze werkinstructie gebonden is.
3.9.1.
Het hof is van oordeel dat voor gebondenheid van [geïntimeerde] in ieder geval noodzakelijk is dat [geïntimeerde] met de aansprakelijkheidsregeling neergelegd in artikel 5.3 van de werkinstucties heeft ingestemd. Een dergelijke aansprakelijkheidsregeling gaat de (eenzijdige) instructiebevoegdheid van de werkgever immers te buiten.
In de arbeidsovereenkomst van partijen, die in eerste aanleg is overgelegd als productie 1 bij de dagvaarding, staat niets vermeld over de werkinstructies. Wel is de volgende bepaling over het arbeidsreglement opgenomen:
“Voor zover in deze overeenkomst niet anders is bepaald, is het arbeidsreglement van werkgever op deze arbeidsovereenkomst van toepassing en maakt onlosmakend onderdeel uit van de arbeidsvoorwaarden die op de werknemer van toepassing zijn. Werknemer verklaart door middel van ondertekening van deze overeenkomt een exemplaar van vorengenoemd arbeidsreglement te hebben ontvangen en voor akkoord heeft verklaard”.
Het arbeidsreglement is in eerste aanleg overgelegd als productie 9 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie. Daarin wordt niet verwezen naar de werkinstructies. Door IJspaleis is niet gesteld, noch is tijdens deze procedure gebleken dat [geïntimeerde] separaat met de werkinstructies heeft ingestemd. De enkele stelling van IJspaleis dat de werkinstructies aan [geïntimeerde] zijn uitgereikt, leidt niet tot de conclusie dat [geïntimeerde] met de werkinstructies heeft ingestemd.
De heer [verkoopleider bij IJspaleis] heeft in eerste aanleg als getuige verklaard dat de inhoud van de werkinstructie gedurende de inwerkperiode met [geïntimeerde] is besproken en dat de eerste anderhalf jaar ook gewerkt is door [geïntimeerde] conform deze instructie. Wat daar ook van zij, ook indien deze feiten zouden vaststaan, kan IJspaleis daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat [geïntimeerde] tevens de aansprakelijkheidsregeling neergelegd in artikel 5.3 van de werkinstructies heeft aanvaard, omdat uitvoering van deze regeling geen onderdeel uitmaakte van de dagelijkse werkzaamheden van [geïntimeerde] en gedurende de looptijd van het dienstverband ook nog niet aan de orde was.
3.9.2.
Het hof laat, nu partijen daarover niet hebben gedebatteerd, nog in het midden of een instructie als opgenomen in artikel 5.3. zich verdraagt met het systeem van art 7:661 BW, dat tot uitgangspunt heeft dat een werknemer slechts in geval van opzet of bewuste roekeloosheid aansprakelijk is voor in de uitvoering van de overeenkomst aan de werkgever toegebrachte schade, of met de eisen van goed werkgeverschap.
3.10.
Gelet op het voorgaande faalt de grondslag die IJspaleis heeft aangevoerd voor haar vordering op [geïntimeerde]. Andere rechtsgronden zijn niet gesteld of gebleken. Dit betekent dat in conventie het beroep van IJspaleis op verrekening faalt en in reconventie haar vordering dient te worden afgewezen, gelijk de kantonrechter (op andere gronden) in het bestreden vonnis heeft geoordeeld. Het hof zal derhalve het bestreden vonnis bekrachtigen en IJspaleis als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt IJspaleis in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 299,- aan verschotten en op € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J.H.A. Venner-Lijten, R.J.M. Cremers en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 mei 2015.
griffier rolraadsheer