In deze zaak gaat het om een hoger beroep van IJspaleis B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Breda, waarin een werknemer, aangeduid als [geïntimeerde], een vordering heeft ingesteld voor achterstallig loon. De werknemer was van 11 augustus 2008 tot 11 februari 2011 in dienst bij IJspaleis als pionier medewerker. Tijdens zijn dienstverband heeft IJspaleis een bedrag van € 3.097,04 netto ingehouden op zijn salaris onder de noemer 'aflossing debiteurensaldo'. De werknemer vorderde dit bedrag terug, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, en voerde aan dat de inhouding onterecht was.
IJspaleis heeft de vordering bestreden en een beroep op verrekening gedaan, stellende dat de werknemer aansprakelijk was voor een voorraadverschil van € 3.528,64. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer niet gebonden was aan de werkinstructies die de aansprakelijkheid voor voorraadverschillen regelde, omdat er geen bewijs was dat hij met deze instructies had ingestemd. Het hof oordeelde dat IJspaleis niet had aangetoond dat de werknemer aansprakelijk was voor het voorraadverschil en dat de inhouding van het salaris in strijd was met goed werkgeverschap.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde IJspaleis in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om duidelijkheid te scheppen over aansprakelijkheidsregelingen in arbeidsrelaties en de noodzaak voor werknemers om goed geïnformeerd te zijn over hun verplichtingen.