ECLI:NL:GHSHE:2015:1671

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
20-000025-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank Limburg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, die was veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en ter beschikking was gesteld met verpleging van overheidswege, heeft aangegeven zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer te handhaven. Het hof heeft toepassing gegeven aan artikel 416, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering en het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en opzettelijke beschadiging van andermans eigendom. Na het vonnis van de rechtbank heeft de verdachte hoger beroep ingesteld, maar tijdens de zitting in hoger beroep op 8 april 2015 heeft hij verklaard zijn hoger beroep te willen intrekken. Dit gebeurde zonder aanwezigheid van zijn raadsman, die later bevestigde dat de verdachte zich kon vinden in het advies van de reclassering om niet in aanmerking te komen voor terbeschikkingstelling met voorwaarden.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting onderbroken om de raadsman de gelegenheid te geven zich uit te laten over de wens van de verdachte om het hoger beroep in te trekken. De raadsman heeft bevestigd dat de verdachte geen behoefte meer had aan een inhoudelijke beslissing in hoger beroep en dat hij zo snel mogelijk een einduitspraak wilde om zijn behandeling te laten beginnen. Ondanks het verzoek van de raadsman om de behandeling aan te houden, heeft het hof besloten de zaak af te ronden.

Uiteindelijk heeft het hof, na beraadslaging, geconcludeerd dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer handhaafde en dat het belang van de verdachte niet gediend was met een verdere behandeling van het hoger beroep. Het hof heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000025-14
Uitspraak : 28 april 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
24 december 2013, parketnummer 03-659243-13 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 04-138773-11, in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam van de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar]1974,
thans verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC)
van de Penitentiaire Inrichting Vught.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van
(feit 1) “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd”,
(feit 2) “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”,
(feit 3) “bedreiging met zware mishandeling”,
(feit 4) “bedreiging met zware mishandeling”,
(feit 5) “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en
(feit 6) “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen”
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.
Daarnaast is ter zake van de feiten 1 tot en met 5 gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege.
Voorts is de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen, is ten behoeve daarvan aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en is de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
De raadsman heeft zich te dien aanzien gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2015 - een terechtzitting die een pro forma-karakter droeg - verklaard zijn hoger beroep tegen het vonnis te willen intrekken. Zijn raadsman was daarbij niet aanwezig.
Aanleiding voor de wens van de verdachte om het hoger beroep in te trekken, is een op 28 januari 2015 over hem uitgebracht reclasseringsrapport waarin wordt geadviseerd de verdachte niet in aanmerking te laten komen voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering heeft dit advies op 25 februari 2015 met de verdachte besproken en de verdachte heeft toen laten weten zich in de strekking van het rapport te kunnen vinden.
Dit wordt bevestigd in een (fax)brief die de raadsman op de dag van eerdergenoemde terechtzitting aan het hof heeft gestuurd. In die brief is vermeld dat noch de raadsman noch de verdachte die dag ter terechtzitting zal verschijnen, dat de verdachte zich neerlegt bij het advies van de reclassering en zo snel mogelijk een einduitspraak wenst en dat verdachte niet meer op een inhoudelijke behandeling wil verschijnen. Dit bericht bleek, in ieder geval deels, achterhaald. De verdachte was immers wel ter terechtzitting verschenen.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens tot 14 april 2015 onderbroken teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen zich ter terechtzitting uit te laten over het standpunt van de verdachte. Hij heeft bij die gelegenheid (nogmaals) bevestigd dat de verdachte inderdaad het hoger beroep wenst in te trekken. Volgens de raadsman wil de verdachte zo snel mogelijk een einduitspraak met het oog op zijn behandeling. Het is zijn wens dat die behandeling snel aanvangt. De verdachte was het er na het lezen van het reclasseringsrapport mee eens dat het bij hem schort aan motivatie om mee te werken aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Dat zou betekenen dat er op enig moment toch een tenuitvoerlegging zou plaatsvinden, aldus de raadsman. De verdachte heeft daarom, aldus de raadsman, geen behoefte meer aan een inhoudelijke beslissing in hoger beroep. De raadsman heeft de verdachte geïnformeerd en geadviseerd over de juridische mogelijkheden om dat doel te bereiken.
Desalniettemin heeft de raadsman, ter meerdere zekerheid, het hof verzocht de behandeling van de zaak voor korte termijn aan te houden teneinde hem de gelegenheid te geven het niet langer doorzetten van het hoger beroep nogmaals uitgebreid met de verdachte te bespreken en de verdachte nogmaals in de gelegenheid te stellen ter terechtzitting zijn wens over het al dan niet doorzetten van het hoger beroep te laten aangeven. Dat verzoek heeft het hof afgewezen; besloten is dat de zaak tot een afronding moest komen.
Het hof heeft zich bij de beraadslaging na het sluiten van het onderzoek ambtshalve nogmaals over het vorenstaande beraden. Dit heeft evenwel niet tot een ander oordeel geleid omdat de verdachte in de periode van 25 februari 2015 tot en met 14 april 2015 heeft vastgehouden aan zijn wens om het hoger beroep in te trekken, terwijl hij in die periode ook is voorzien van advies door zijn raadsman.
Weliswaar is een formele intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk doordat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, maar de verdachte heeft door zijn mededeling dat hij het hoger beroep intrekt opdat zijn behandeling zo spoedig mogelijk kan beginnen, te kennen gegeven zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer te handhaven.
Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat het belang van de verdachte noch enig ander rechtens te respecteren belang is gediend met een verdere behandeling van het hoger beroep.
Gelet daarop zal het hof, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. A.R.O. Mooy, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 28 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.