Uitspraak
[naam van de verdachte],
van de Penitentiaire Inrichting Vught.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, die was veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en ter beschikking was gesteld met verpleging van overheidswege, heeft aangegeven zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer te handhaven. Het hof heeft toepassing gegeven aan artikel 416, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering en het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en opzettelijke beschadiging van andermans eigendom. Na het vonnis van de rechtbank heeft de verdachte hoger beroep ingesteld, maar tijdens de zitting in hoger beroep op 8 april 2015 heeft hij verklaard zijn hoger beroep te willen intrekken. Dit gebeurde zonder aanwezigheid van zijn raadsman, die later bevestigde dat de verdachte zich kon vinden in het advies van de reclassering om niet in aanmerking te komen voor terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting onderbroken om de raadsman de gelegenheid te geven zich uit te laten over de wens van de verdachte om het hoger beroep in te trekken. De raadsman heeft bevestigd dat de verdachte geen behoefte meer had aan een inhoudelijke beslissing in hoger beroep en dat hij zo snel mogelijk een einduitspraak wilde om zijn behandeling te laten beginnen. Ondanks het verzoek van de raadsman om de behandeling aan te houden, heeft het hof besloten de zaak af te ronden.
Uiteindelijk heeft het hof, na beraadslaging, geconcludeerd dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer handhaafde en dat het belang van de verdachte niet gediend was met een verdere behandeling van het hoger beroep. Het hof heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal.