In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie. De man, appellant, heeft verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op nihil. De vrouw, verweerster, heeft verzocht om het beroepschrift van de man niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 maart 2015, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.
De rechtbank had eerder bepaald dat de man vanaf 1 maart 2010 een bijdrage van € 136,- per kind per maand moest betalen, welke later werd verhoogd naar € 151,- per kind per maand. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn financiële situatie is verslechterd en dat hij niet in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds oktober 2013 een bijstandsuitkering ontvangt en dat hij en zijn echtgenote in financiële problemen verkeren.
Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over zijn draagkracht en dat de vrouw zijn argumenten gemotiveerd heeft betwist. Het hof heeft echter ook vastgesteld dat de man vanaf de datum van toekenning van de bijstandsuitkering geen draagkracht meer heeft om enige bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd voor de periode vanaf 1 oktober 2013 en de alimentatie vastgesteld op nihil. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen en de financiële situatie van de man.