ECLI:NL:GHSHE:2015:1640

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
20-000779-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk binnenbrengen van 10,87 kg cocaïne in Nederland, alsook van deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot 7 jaar gevangenisstraf. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden verklaard voor het deelnemen aan een criminele organisatie en heeft hem daarvan vrijgesproken. Het hof heeft de verdediging gevolgd in de argumenten dat de hoeveelheid cocaïne niet op de juiste wijze was vastgesteld, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bewijs voor het binnenbrengen van de cocaïne voldoende was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000779-14
Uitspraak : 8 mei 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 maart 2014 in de strafzaak met parketnummer 12-700161-10 tegen:

[verdachte],

geboren te Paramaribo (Suriname) op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres 1],
thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van ‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1), ‘Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 lid 3-5 van de Opiumwet’ (feit 2) en ‘Witwassen, meermalen gepleegd’ (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van de aan hem ten laste gelegde feiten 1 en 2 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
  • primair vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit;
  • subsidiair zich op het standpunt gesteld geen straf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis te boven gaat.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Voor zover thans nog aan de orde na partiële nietigverklaring ter terechtzitting in hoger beroep van de inleidende dagvaarding voor wat betreft feit 3, is aan verdachte - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2010 tot en met 10 april 2010 te Nieuwdorp, gemeente Borsele, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10,87 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk met een zeeschip, MS Caribbean Mermaid, vanuit Zuid-Amerika cocaïne Nederland binnengebracht en/of (een pakket met) cocaïne vanaf dat zeeschip naar een loods gebracht;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2008 tot en met 10 april 2010 te Nieuwdorp, gemeente Borsele, en/of elders in Nederland en/of op Aruba heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) M. [medeverdachte] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, namelijk het meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) opzettelijk verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
In het bijzonder overweegt het hof hiertoe dat het uit het dossier blijkende feitencomplex met betrekking tot de onderhavige invoer van cocaïne tekort schiet om te kunnen spreken van een zodanig gestructureerd samenwerkingsverband dat deze kan worden aangemerkt als een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Bijzondere overwegingen omtrent de betrouwbaarheid van het bewijs
De verdediging heeft aangevoerd – zo begrijpt het hof – dat de verklaringen van [medeverdachte] en zijn vriendin [betrokkene 1] niet betrouwbaar zijn en daarom niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Daarbij is in de eerste plaats erop gewezen dat hun verklaringen tegenstrijdig zijn en onverklaarbare verschillen bevatten. In de tweede plaats heeft de verdediging gewezen op – zo begrijpt het hof – de sturende rol die [verbalisant 1] heeft gespeeld bij het afleggen van deze verklaringen.
Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat [medeverdachte] en [betrokkene 1] uiteindelijk ten overstaan van de rechter-commissaris eerdere door hen, de verdachte belastende verklaringen, hebben ingetrokken en ook om deze reden hun verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. In dit verband is met betrekking tot deze twee getuigen een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuigen, mocht het hof hun verklaringen zoals afgelegd bij de politie toch voor het bewijs bezigen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
1.1.
De verdediging heeft met betrekking tot de verschillen tussen de verklaringen van [medeverdachte] en [betrokkene 1] onder meer erop gewezen dat [medeverdachte] enkel verklaart over het bezoek van ‘[verdachte]’ aan zijn woning in verband met een door verdachte aangeschafte Porsche (dossierpagina 169) en [betrokkene 1] over dit bezoek verklaart dat die ‘[verdachte]’ werd vergezeld door een knappe man uit een modeblad (dossierpagina 183). Voorts heeft de verdediging gewezen op het feit dat [medeverdachte] heeft verklaard in een hel te hebben geleefd en hij gedwongen werd, terwijl [betrokkene 1] over dergelijke angsten niets verklaart.
1.2.
Het hof stelt voorop dat de door [medeverdachte] en [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaringen juist op opvallende en significante onderdelen ondersteuning in elkaar vinden. In dit verband wordt gewezen op de door [medeverdachte] in verband met de drugsleveringen ontvangen bedragen (dossierpagina 164 en 182), alsmede de ontmoeting die in de woning van [medeverdachte] en [betrokkene 1] met de persoon genaamd [verdachte] in de zomer van 2009 heeft plaatsgevonden, waarbij [verdachte] werd vergezeld door een blanke blonde vrouw en jongetje (dossierpagina’s 165 en 179). Bovendien vinden deze verklaringen voor wat betreft laatstgenoemde ontmoeting ook steun in de door de toenmalige vriendin van verdachte, te weten [naam 1], bij de politie afgelegde verklaring (dossierpagina 238). Tevens vinden de verklaringen van [medeverdachte] omtrent de personenauto’s van deze persoon genaamd ‘[verdachte]’, die [medeverdachte] opdracht heeft gegeven de drugs van het zeeschip te halen, ook bevestiging in de door [naam 1] en de vader van verdachte, [betrokkene 2], in hun verklaringen bij de politie genoemde personenauto’s waarin verdachte in de periode van augustus 2008 tot en met mei 2010 reed (dossierpagina’s 76, 163 en 239).
1.3.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, heeft getuige [betrokkene 1] in haar op 16 oktober 2013 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring de door haar bij de politie afgelegde verklaringen, voor zover tot het bewijs gebezigd, niet ingetrokken. Integendeel, zij heeft tijdens dit verhoor, nadat zij aanvankelijk te kennen gaf dat zij niet weet hoe zij tijdens het politieverhoor van 14 april 2010 bij de naam [verdachte] kwam, deze voornaam van de opdrachtgever meerdere malen bevestigd alsmede kenbaar gemaakt dat zij bij de politie naar waarheid heeft verklaard.
Voorts heeft zij tijdens dit verhoor wederom in detail verklaard over de ontmoeting die zij met [verdachte] aan de deur van haar woning heeft gehad op het moment dat hij werd vergezeld door een blonde vrouw en een jong kind en ook nogmaals de hoogte van door haar bij politie genoemde bedragen bevestigd die [medeverdachte] voor de drugsleveringen had ontvangen, te weten € 20.000,= en € 40.000,=.
1.4.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, heeft ook [medeverdachte] in zijn op 16 oktober 2013 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring, de door hem bij de politie afgelegde verklaringen, voor zover tot bewijs gebezigd, niet ingetrokken. [medeverdachte] heeft enkel kenbaar gemaakt dat hij niet meer weet hoe het verhoor van 15 april 2010 is verlopen en bij herhaling verklaard dat hij niet meer weet hoe hij tijdens de politieverhoren aan de naam van zijn opdrachtgever, te weten ‘[verdachte]’ maar ook ‘[verdachte], [verdachte] of [verdachte]’ is gekomen. Eenmaal heeft [medeverdachte] tijdens dit verhoor verklaard dat het mogelijk is dat de politie deze naam als eerste heeft genoemd. Voorts heeft hij ook eenmaal desgevraagd verklaard dat hij denkt dat de afkomst van deze persoon aan hem door de politie is gezegd. Deze laatste twee verklaringen berusten echter niet op feitelijke herinnering en worden door het hof derhalve op dit punt niet als een intrekking beschouwd.
Dit geldt evenzeer voor de ontmoeting die [medeverdachte] in zijn woning heeft gehad met deze persoon op het moment dat hij werd vergezeld door een blonde vrouw en een jongen. Ook over deze ontmoeting heeft verdachte ten overstaan van rechter-commissaris verklaard dat hij ‘daar verder geen herinnering meer aan heeft en dat het best zou kunnen’.
1.5.
Gelet op al het vorenoverwogene acht het hof de tot het bewijs gebezigde door [medeverdachte] en [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaringen betrouwbaar. De door de verdediging aangehaalde verschillen tussen de door [medeverdachte] en [betrokkene 1] tegenover de politie afgelegde verklaringen acht het hof van ondergeschikte betekenis. Deze verschillen doen aan dit oordeel niet af.
1.6.
Het hof is voorts niet gebleken van een zodanige ongeoorloofde sturende rol van verbalisant Van den Hoff tijdens het politieonderzoek, in het bijzonder tijdens de van [medeverdachte] en [betrokkene 1] afgenomen politieverhoren, dat op grond daarvan de door deze getuigen afgelegde verklaringen niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
1.7.
Gelet op het overwogene onder 1.3 en 1.4, acht het hof, nu van een intrekking van de verklaringen van deze getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris op de tot het bewijs bezigde punten geen sprake is, het niet noodzakelijk om [medeverdachte] en [betrokkene 1] als getuige te horen. Het hof wijst het door de verdediging in dit verband gedane voorwaardelijke verzoek af.
Het hof constateert dat deze getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris wél, zij het niet geheel ondubbelzinnig, zijn teruggekomen op de door hen gedane herkenning van verdachte aan de hand van een fotoconfrontatie. Het hof acht het echter niet noodzakelijk om deze getuigen op dit punt te horen, nu de door hen in het kader van deze fotoconfrontatie afgelegde verklaringen niet tot het bewijs zullen worden gebezigd.
Bewijs [1]
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van het ten laste gelegde onder 1 dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte niet de persoon is die [medeverdachte] opdracht heeft gegeven op 10 april 2010 het in de tenlastelegging vermelde pakket cocaïne van het zeeschip te halen. Op grond van uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden kan, aldus de verdediging, niet worden vastgesteld dat verdachte hierbij enige betrokkenheid heeft gehad.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Wie is [verdachte]?
2.1.
Verdachte is geboren in Paramaribo (Suriname) en draagt de voornaam [verdachte].
2.2.
[medeverdachte] heeft verklaard dat een persoon genaamd [verdachte] hem opdracht heeft gegeven om drugspakketten met cocaïne van het zeeschip te halen. [2]
2.3.
Zowel [medeverdachte] als [betrokkene 1] hebben verklaard dat de persoon genaamd [verdachte] een kale man is, afkomstig uit Suriname. [3] [medeverdachte] heeft over deze [verdachte] in het bijzonder verklaard dat deze man ongeveer 170 cm à 175 cm lang is en reed in een grijze Citroen C4 of C5, een donkere Toyota en een Audi A6. [4] Bedoelde Toyota en Audi worden ook genoemd in de verklaring van getuige [naam 1], de ex-partner van verdachte, te weten dat [verdachte] een zwarte Toyota Corolla en een Audi heeft gehad, [5] hetgeen voor wat betreft de Audi (A6) ook weer overeenstemt met de door verdachte zelf tegenover de politie afgelegde verklaring dat hij in een door hem gehuurde Audi A6 heeft gereden (dossierpagina 259). [6] Voorts heeft de vader van verdachte, [betrokkene 2], blijkens het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 18 mei 2010 verklaard dat hij zijn zoon [verdachte] een paar weekjes eerder bij hem thuis had gezien en [verdachte] met een Citroën, grijs van kleur, was gekomen (dossierpagina 76). [7]
Hier komt bij dat zowel [medeverdachte] als [betrokkene 1] verklaren over een ontmoeting in/bij de deur van hun woning in de [adres 2] in Kapelle met deze persoon genaamd [verdachte] in de zomer van 2009 en dat deze [verdachte] op dat moment werd vergezeld door een vrouw en een jongetje. [8] [medeverdachte] verklaart over die ontmoeting in het bijzonder dat het ging om een blanke vrouw en een jongetje van 5 à 6 jaar oud. [9] [betrokkene 1] verklaart hierover in het bijzonder dat het ging om een blonde blanke vrouw en een huilend jongetje, een mengeling. [10] De omschrijving van deze ontmoeting stemt overeen met de omschrijving van een ontmoeting in de zomer van 2009 waarover getuige [naam 1] tegenover de politie heeft verklaard, te weten dat zij in de zomer van 2009 samen met [verdachte], zijnde verdachte, en haar zoontje, die op dat moment ‘moeilijk deed’ en wilde plassen, in een woning is geweest van een blanke man en een blanke vrouw. [11]
De hiervoor overwogen feiten en omstandigheden in onderlinge verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon genaamd [verdachte] is geweest die [medeverdachte] opdracht heeft gegeven om de cocaïne zoals omschreven in de tenlastelegging van het zeeschip te halen.
Hoeveelheid aangetroffen cocaïne
3. De verdediging heeft aangevoerd dat de in de tenlastelegging vermelde hoeveelheid cocaïne niet kan worden bewezen verklaard. Daartoe is betoogd dat, hoewel de aangetroffen partij mogelijke harddrugs bestond uit meerdere verpakkingen, in afwijking van de FT-norm 120.01 niet van meerdere verpakkingseenheden een monster is genomen, doch in totaal slechts één monster is genomen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
3.1.
Blijkens het proces-verbaal verhoor van getuige, d.d. 11 april 2010, dossierpagina 67 tot en met 69, verklaart [betrokkene 3] omtrent het aantreffen van de in de tenlastelegging vermelde hoeveelheid cocaïne het volgende:
Gistermiddag, rond het middaguur stond ik voor de kantine en had ik zicht op de boot de Caribbean Mermaid. Ik zag dat Marinus [medeverdachte] met een pakje onder zijn rechter arm liep. Marinus liep op een afstand van ongeveer 10 meter. Ik zag dat hij het pakketje bedekte met zijn trui. (…) Ik was van plan om uit te zoeken wat er precies (het hof leest: aan de hand was).Ik liet hem doorlopen. (…)
Marinus en andere sjorders waren om 14.30 uur klaar met werken. Een aantal andere collega’s had nog werkzaamheden en zij waren pas om 16.00 uur klaar. Marinus was met enkele andere collega’s al naar huis gegaan. Toen wij nog een biertje aan het drinken waren, vertelde ik tegen [naam 2] dat er iets in de loods lag, wat mij niet lekker zat. (…) Uiteindelijk ben ik naar de loods gegaan om het pakketje op te halen. (…) Tot mijn verbazing trof ik dat pakketje nog aan op de plaats waar ik het had teruggelegd. Ik heb het pakketje toen opgepakt en meegenomen naar de kantine. Daar heb ik het op tafel gegooid. (…). Het pakketje is toen opengemaakt met een mes door [naam 2]. Toen het pakket open was, zagen wij dat het om 12 of 13 ingepakte schijfjes ging met een witte harde massa.
3.2.
Omtrent het aantreffen van de in tenlastelegging vermelde hoeveelheid cocaïne vermeldt het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april, dossierpagina 40 t/m 42, het volgende:
Op zaterdag 10 april 2010, omstreeks 17.55 uur, zijn wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], achter dhr. [naam 3] aangereden naar het bedrijf Supermaritime. Op zaterdag 10 april 2010, omstreeks 18.00 uur, kwamen wij (…) aan bij het bedrijf Supermaritime, gevestigd aan de [adres 3] (opmerking hof: het is een feit van algemene bekendheid dat Nieuwdorp in de gemeente Borsele ligt). Wij zagen dat er aan de kade (…) voor het bedrijf Supermaritime een schip lag met de naam Caribbean Mermaid. In het bedrijf werden wij aangesproken door [naam 4] (…), werkzaam als leidinggevende bij het bedrijf Supermaritime. (…) [naam 4] verklaarde dat hij had gezien dat er omstreeks 12.00 uur een medewerker van boord van het schip Caribbean Mermaid kwam en deze persoon een pakket onder zijn trui verborgen hield. (…) [naam 4] zag dat deze persoon de loods van het bedrijf binnen liep. [naam 4] is deze persoon achterna gelopen omdat hij dit vreemd vond (…). [naam 4] zag dat de man met het pakket de loods binnen liep en het rechter gedeelte van de loods in liep. (…) Omstreeks 13.00 uur, na de pauze, zag [naam 4] dat de man en andere medewerkers weer aan boord van het schip gingen. [naam 4] is toen wederom de loods binnen gelopen (…). [naam 4] heeft vervolgens in de loods gekeken en vond in het rechter gedeelte van de loods, achter een krat verstopt, het betreffende pakket. [naam 4] verklaarde dat het pakket ongeveer 60 bij 40 bij 40 centimeter groot was. (…) Vervolgens wees [naam 4] op ons verzoek het betreffende pakket aan. (…) Wij zagen dat het pakket gedeeltelijk open was en in een vuilniszak zat. Wij zagen dat het pakket met zwart tape afgeplakt was. Wij zagen dat er een klein pakket in doorzichtig folie gewikkeld naast het pakket in de vuilniszak zat. Wij zagen dat de inhoud van dit pakket wit van kleur was.
3.3.
In het proces-verbaal Opiumwet, d.d. 12 april 2010, dossierpagina 43 en 44, is – voor zover hier van belang – het volgende gerelateerd:
Op (…) 12 april 2010 ontving ik, [naam 5], hoofdagent van politie, forensisch technisch onderzoeker (…) de volgende item(s):
Aangeboden stof/stoffen:
Sub A. meerdere pakken bij elkaar omwikkeld met folie en tape, die op zaterdag 10 april 2010 te Nieuwdorp, gemeente Borsele, in beslag genomen waren en waarvan het vermoeden bestond dat het een in één der bijlagen van de Opiumwet genoemd middel zou betreffen. Bij meerdere items, krijgen de ontvangen items de aanduiding Sub A, sub B en volgend en worden verder in dit proces-verbaal als zodanig aangeduid. (…) Ik heb deze stof voorzien van een uniek SIN nummer. Ik heb deze stof netto gewogen op een gekalibreerde weegschaal, (…) waarbij ik zag dat het nettogewicht bedroeg:
Sub A. 10,87 kilogram SIN AAAL9985NL
(…)
Inzenden NFI:
(x) In verband met de hoeveelheid van 10,87 kilogram heb ik – na verkregen opdracht benoeming deskundige van de rechter-commissaris – voor nader onderzoek een referentiemonster aan het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie aangeboden:
Sub A. AAAL9985NL
3.4.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 7 mei 2010, opgemaakt door [naam 6], is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
Resultaten en conclusie
Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk Omschrijving Conclusie
AAAL9985NL Monster crèmekleurige brokjes bevat cocaïne
3.5.
Blijkens het overwogene onder 3.1 en 3.2 was het door getuige [naam 4] aan de politie overhandigde pakket verpakt in zwarte tape en bestond dit pakket uit 12 of 13 ingepakte schijfjes, waarin zich een witte harde massa bevond. Blijkens het overwogene onder 3.3 en 3.4 is van dit pakket één monster genomen, te weten SIN AAAL9985NL, en door het NFI onderzocht. Blijkens het rapport van het NFI bleek dit monster cocaïne te bevatten.
3.6.
Gelet op de hiervoor gegeven beschrijving van de verpakking en inhoud van het gehele pakket, kon worden volstaan met het nemen en laten onderzoeken van één monster van dit pakket. Het resultaat van dit door het NFI uitgevoerde onderzoek is voldoende representatief voor de inhoud van de overige van dit pakket deel uitmakende ingepakte schijfjes. Het hof acht daarmede wettig en overtuigend bewezen dat al de aangetroffen verpakkingseenheden cocaïne bevatten.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de het hof wettig en overtuigend dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2010 tot en met 10 april 2010 te Nieuwdorp, gemeente Borsele, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10,87 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers hebben verdachte en zijn mededader toen en daar opzettelijk met een zeeschip, MS Caribbean Mermaid, cocaïne Nederland binnengebracht en een pakket met cocaïne vanaf dat zeeschip naar een loods gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat het bij het onder 1 bewezenverklaarde gaat om het binnen het Nederlands grondgebied brengen van bijna 11 kilogram harddrugs;
  • de omstandigheid dat het onder 1 bewezenverklaarde de handel in harddrugs bevordert, waarmee allerlei maatschappelijk ongewenste en negatieve gezondheidseffecten gepaard gaan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
27 februari 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder in verband met een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep door en namens verdachte naar voren zijn gebracht.
Het hof heeft voor wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf enerzijds aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting, anderzijds bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen als de onderhavige worden opgelegd. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf in geval van de invoer van 10.000 tot 20.000 gram harddrugs een gevangenisstraf voor de duur van 48 tot 60 maanden.
Al het vorenoverwogene in aanmerking genomen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. R.C.A.M. Philippart en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 8 mei 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders aangegeven, verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s 1-269 van ambtsedige processen-verbaal van politie, opgenomen in het proces-verbaal van Regiopolitie Zeeland, Onderzoek Geloo dossier 2 (Dewnarain), dossier 2010027148 A.
2.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte], d.d. 15 april 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-22, dossierpagina 163, en het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte], d.d. 7 mei 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-34, dossierpagina 168 en 170.
3.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte], d.d. 15 april 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-22, dossierpagina 163, en het proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 1], d.d. 14 april 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-21, dossierpagina 176 alsmede het van dit verhoor van getuige [betrokkene 1] d.d. 14 april 2014 door een schrijftolk woordelijk uitgewerkte verslag, los gevoegd in het dossier.
4.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte], d.d. 15 april 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-22, dossierpagina 163.
5.Het proces-verbaal verhoor verdachte [naam 1], d.d. 9 juni 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-59, dossierpagina 239.
6.Het proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 13 juni 2010, proces-verbaalnummer PL1900 2010027148-69, dossierpagina 259.
7.Het proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 2], d.d. 18 mei 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-36, dossierpagina 76.
8.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte], d.d. 15 april 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-22, dossierpagina 165, en het proces-verbaal verhoor verdachte [betrokkene 1], d.d. 15 april 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-26, dossierpagina 179.
9.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte], d.d. 15 april 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-22, dossierpagina 165.
10.Het proces-verbaal verhoor verdachte [betrokkene 1], d.d. 15 april 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-26, dossierpagina 179.
11.Het proces-verbaal verhoor verdachte [naam 1], d.d. 9 juni 2010, proces-verbaalnummer PL193C 2010027148-59, dossierpagina 238.