ECLI:NL:GHSHE:2015:1606

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
4 mei 2015
Zaaknummer
F 200.160.985_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting van het gezag van een vader na veroordeling voor doodslag op de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzetting van een vader van het gezag over zijn kinderen. De vader was eerder veroordeeld voor doodslag op de moeder van de kinderen en had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin hij van het gezag werd ontzet. Het hof oordeelde dat, anders dan de rechtbank, er geen noodzaak was om de vader van het gezag te ontzetten. Het hof stelde vast dat de vader altijd een goede band met de kinderen had en dat de huidige situatie, waarin de kinderen bij pleegouders verblijven, niet in het belang van de kinderen zou zijn als de vader van het gezag werd ontzet. De vader had in zijn beroepschrift aangevoerd dat de ontzetting prematuur was, omdat zijn veroordeling nog niet onherroepelijk was en dat er alternatieve maatregelen mogelijk waren die minder ingrijpend zouden zijn. Het hof oordeelde dat de vader ongeschikt was om zijn zorgplicht te vervullen, maar dat de ontheffing van het gezag noodzakelijk was om de kinderen een stabiele opvoedingssituatie te bieden. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de vader werd ontheven van het gezag over de kinderen, terwijl de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant als voogdes werd benoemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 april 2015
Zaaknummer : F 200.160.985/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/278992 FA RK 14-1863
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te [verblijfplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A. Korver,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 december 2014, heeft de vader verzocht, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
- primair: dat voormelde beschikking wordt vernietigd, waardoor de vader niet van het gezag wordt ontzet;
- subsidiair: dat er een minder ingrijpende maatregel wordt opgelegd, inhoudende dat de hierna nader te noemen minderjarigen onder toezicht worden gesteld en er een machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgegeven;
- meer subsidiair: dat de vader van het gezag wordt ontheven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 januari 2015, heeft Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting) verzocht:
- primair: het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten;
- subsidiair: het meer subsidiaire verzoek tot ontheffing van de vader van het gezag toe te wijzen.
2.3.
Het hof merkt naast de stichting de familie [de pleegouders] (hierna: de pleegouders) als belanghebbenden aan, nu zij de hierna nader te noemen minderjarigen al meer dan een jaar als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden. In het verlengde van deze beslissing beschouwt het hof de hierna onder 2.4. vermelde brief van de pleegouders van 18 februari 2015 als processtuk en zal het deze brief bij zijn beoordeling betrekken.
2.4.
De mondelinge behandeling is aangevangen op 24 februari 2015. Van die behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 23 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.A. Korver;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1 van de stichting] en mevrouw [vertegenwoordiger 2 van de stichting].
2.4.1.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.2.
Het hof heeft de minderjarige [de dochter] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting op 24 februari 2015 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 juli 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 8 december 2014;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 6 februari 2015;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 9 februari 2015;
- de brief van de raad d.d. 17 februari 2015;
- de brief van de pleegouders van 18 februari 2015;
- de brief van de stichting d.d. 20 februari 2015;
- de brief van de raad d.d. 10 maart 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 12 maart 2015;
- de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de vader en mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder) zijn geboren:
- [de dochter] (hierna te noemen: [de dochter]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats];
- [zoon 1] (hierna te noemen: [zoon 1]), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats];
- [zoon 2] (hierna te noemen: [zoon 2]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
De vader en de moeder zijn op 27 november 2012 van echt gescheiden. Na de echtscheiding hebben zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uitgeoefend.
3.2.
De moeder van de kinderen is op [overlijdensdatum] 2014 te [plaats] overleden. De vader is bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 november 2014 voor doodslag op de moeder veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar.
Tegen dit vonnis is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld bij dit hof.
3.3.
Als gevolg van het overlijden van de moeder is de vader van rechtswege belast met het gezag. Bij beschikking van 13 januari 2014, gehandhaafd bij beschikking van 6 februari 2014, is de vader in de uitoefening van het gezag over de kinderen geschorst en is de stichting belast met de voorlopige voogdij over de kinderen.
3.4.
De kinderen verblijven sinds 12 januari 2014 in het gezin van de pleegouders (hun oom, de broer van de moeder, en tante).
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de vader ontzet van het gezag over de kinderen en de stichting benoemd tot voogdes.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De maatregel van ontzetting van het gezag is prematuur, nu niet vast staat of het gedrag dat de vader mogelijkerwijs zou hebben vertoond, verwijtbaar en/of toerekenbaar is (grief 1). De veroordeling van de vader in de strafzaak is immers nog niet onherroepelijk. Het gegeven dat de vader tegenover de politie een bekennende verklaring heeft afgelegd maakt niet dat de ontzettingsgrond ‘slecht levensgedrag’ zich voordoet. Daar komt nog bij dat de vader in een later stadium tot nadere inzichten en herinneringen is gekomen, die door de raad en de rechtbank niet zijn meegewogen. Het enkele feit dat - zoals de rechtbank heeft overwogen - de vader door zijn mogelijke gedragingen de kinderen ernstig benadeeld heeft, rechtvaardigt niet een ontzetting van de vader van het gezag.
De advocaat van de vader heeft ter zitting verklaard dat de vader zich in de strafzaak in hoger beroep op het standpunt zal stellen dat een bewezenverklaring kan volgen ter zake van het misdrijf ‘doodslag’ en dat uitgegaan dient te worden van een verminderde toerekenbaarheid van de vader.
Met grief 2 voert de vader aan dat de wettelijke gronden op basis waarvan de rechtbank de vader van het gezag heeft ontzet, niet in het verzoekschrift van de raad zijn opgenomen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte de vader op basis van die gronden van het gezag ontzet.
Verder is volgens de vader niet voldaan aan het wettelijke criterium dat de maatregel van ontzetting noodzakelijk dient te zijn in het belang van de kinderen (grief 3). Aan het belang dat de kinderen hebben bij duidelijkheid over hun verblijfsperspectief bij de pleegouders kan ook worden tegemoetgekomen door een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing of een ontheffing van het gezag. Door een ontzetting wordt het signaal afgegeven dat een herstel van de opvoedingsrelatie tussen de vader en de kinderen in de toekomst niet mogelijk zal zijn. De vader vindt dit geen wenselijke situatie, mede gezien de behoefte van twee van de drie kinderen om contact met de vader te hebben. [zoon 1] heeft de vader onlangs bezocht. Dit bezoek is goed verlopen. Ook [zoon 2] heeft aangegeven de vader te willen zien. De vader stelt dat hij altijd een goede band met de kinderen heeft gehad en hij wenst deze band te behouden. De vader beroept zich daarbij op artikel 9 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Door de vader het gezag te laten behouden, wordt een signaal naar de kinderen gegeven dat de vader nog een rol in het leven van de kinderen kan spelen ter voorkoming of beperking van een loyaliteitsconflict waarin de kinderen mogelijk kunnen geraken door de situatie. Zeker gezien de partijdige houding van de stichting zou dat loyaliteitsconflict ook een aanleiding kunnen zijn om een bijzondere curator te benoemen en de zaak daartoe aan te houden. De vader wijst er bovendien op dat alleen [de dochter] door het hof is gehoord. De benoeming van een bijzondere curator geeft de garantie dat alle kinderen tegenover een onafhankelijke persoon hun mening kunnen geven. Een aanhouding in afwachting van de uitspraak van dit hof in de strafzaak is volgens de advocaat van de vader ook juridisch het meest zuiver.
Tot de zitting op 24 februari 2015 is de samenwerking tussen de vader en de stichting goed verlopen. De vader is echter geschrokken van het feit dat de stichting zich als beschermer van de belangen van de pleegouders heeft opgeworpen.
Grief 4 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van de ontzettingsgrond ‘slecht levensgedrag’. Van deze grond kan volgens de vader slechts sprake zijn, als van dit gedrag een slechte invloed op de kinderen uitgaat. De vader is altijd betrokken geweest bij de kinderen. Hij is ten opzichte van hen nooit gewelddadig geweest noch heeft hij enige andere op de kinderen gerichte nadelige handeling verricht. Ontzetting van het gezag berust op een moedwillig plichtsverzuim of op onwaardigheid om de taak als opvoeder en verzorger te vervullen. Hiervan is bij de vader geen sprake. De vader wijst erop dat hij door de rechtbank is vrijgesproken van moord en dat de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van verminderde toerekenbaarheid. Een ontheffing van het gezag - in de plaats van een ontzetting - past meer bij de onderhavige situatie, aldus de vader.
De vader stelt tot slot met grief 5 dat een minder ingrijpende maatregel dan een ontzetting mogelijk is. Een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing is voldoende voor de situatie. De vader heeft aangegeven zich niet te zullen verzetten tegen beslissingen die in het belang van de kinderen zijn, ook wanneer dit het verblijf bij de pleegouders betreft. Dit wordt niet anders doordat de vader naar aanleiding van negatieve uitlatingen van de pleegvader ten aanzien van de vader in een later stadium twijfels heeft geuit over het verblijf van de kinderen bij de pleegouders.
De vader verzet zich niet tegen een ontheffing van het gezag, indien het hof van oordeel is dat het niet in het belang van de kinderen is dat de vader het gezag behoudt.
3.8.
De raad heeft ter zitting - kort samengevat - verklaard primair te blijven bij het verzoek tot ontzetting van de vader van het gezag over de kinderen. Subsidiair verzoekt de raad de vader van het gezag te ontheffen.
De raad ziet geen meerwaarde in de benoeming van een bijzondere curator. De kinderen kunnen hun verhaal doen tegenover de stichting en de pleegouders.
3.9.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de gronden zoals die zijn neergelegd in het raadsrapport worden onderschreven.
Met de kinderen gaat het goed in het pleeggezin. De pleegouders accepteren de noodzakelijke begeleiding en steun. Loyaliteit blijft een centraal thema bij de kinderen, ook ten opzichte van de pleegouders.
[de dochter] is opener geworden. Zij start binnenkort met traumabehandeling in de vorm van EMDR. Ook op school gaat het goed met [de dochter]. Zij wil geen contact met de vader.
Met [zoon 2] gaat het minder goed. Zijn werkhouding op school laat te wensen over. Sinds februari 2015 wordt [zoon 2] behandeld voor dyslexie. Bij de speltherapie zet hij kleine stappen. Traumabehandeling is nog niet aan de orde. [zoon 2] wil op dit moment niet bij de vader op bezoek. Hij staat wel open voor het ontvangen van kaarten van de vader.
[zoon 1] heeft de vader voor het laatst in januari 2015 bezocht. Dat bezoek heeft veel onrust bij hem veroorzaakt. Zijn broer en zijn zus hebben hem veel vragen gesteld over het contact met de vader. [zoon 1] twijfelt of hij wil doorgaan met de bezoeken aan de vader. Hij geniet wel van die bezoeken. Op school gaat het beter met [zoon 1] sinds hij medicatie gebruikt.
[zoon 1] heeft therapie en hij is onder meer bezig met rouwverwerking.
De samenwerking tussen de stichting en de vader is goed. De stichting heeft in het belang van de kinderen aan het hof verzocht om de pleegouders als belanghebbenden aan te merken. De stichting was van mening dat het in het belang van de kinderen was om alle direct betrokkenen te horen. De stichting heeft daarbij niet de bedoeling gehad zich partijdig op te stellen.
Het contact tussen [zoon 1] en [zoon 2] en de grootouders van vaderszijde is in opbouw. [de dochter] wil niet op bezoek bij de grootouders. Onlangs hebben [zoon 1] en [zoon 2] een weekend bij de grootouders gelogeerd.
Ook de pleegouders hebben therapie. Verder worden zij begeleid door de pleegzorginstantie en door de stichting. Het loyaliteitsconflict van de kinderen krijgt veel aandacht.
De stichting is van mening dat het horen van de kinderen door een bijzondere curator belastend voor hen is. De stichting fungeert tegenover de kinderen als een onafhankelijke instantie. De vertrouwensband tussen de voogden en de kinderen begint te groeien.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (wet HKBM) in werking getreden. Op grond van artikel 28 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake de ontzetting en ontheffing van het gezag waarbij het inleidende verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van in werking treden van de wet HKBM volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidende verzoekschrift is ingediend op 18 maart 2014 zijn derhalve de artikelen 1:266 (oud) en 1:269 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing op de onderhavige zaak.
3.10.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:269 eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan op de daar genoemde gronden een ouder van het gezag over een kind worden ontzet wanneer dit in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.3.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat van een noodzaak om in het belang van de kinderen de vader van het gezag te ontzetten niet kan worden gesproken. Het hof neemt hierbij het volgende in overweging. De vader heeft onweersproken gesteld dat hij altijd een goede band met de kinderen heeft gehad. Blijkens het rapport van de raad heeft de school van de kinderen deze band ook bevestigd. [zoon 1] heeft de vader in de afgelopen periode enkele keren bezocht. Niet ter discussie staat dat deze bezoeken goed zijn verlopen. De vader is rustig gebleven, heeft [zoon 1] erkenning gegeven en heeft [zoon 1] gevolgd. [zoon 2] heeft aanvankelijk ook laten weten dat hij de vader wilde bezoeken, maar hij is wisselend in zijn wens om weer in contact met de vader te komen. De stichting heeft ter zitting verklaard dat [zoon 2] op dit moment niet bij de vader op bezoek wil, maar wel kaarten van de vader wil ontvangen. Ook [zoon 1] heeft aangegeven op dit moment te twijfelen of hij de bezoeken aan de vader wil doorzetten. Daarnaast gaan [zoon 1] en [zoon 2] regelmatig op bezoek bij de ouders van de vader. [de dochter] heeft kenbaar gemaakt geen contact met de vader en met de ouders van de vader te willen. Zij staat wel open voor het ontvangen van kaarten van de ouders van de vader.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de band tussen de kinderen en de (familie van de) vader niet volledig verbroken is. De stichting heeft ook de bedoeling om vanaf 2015, zodra er een risicotaxatie gemaakt is met betrekking tot de veiligheid van de kinderen, vier keer per jaar bezoeken aan de vader te plannen, waarbij de kinderen tot op de dag van het bezoek kunnen aangeven of ze wel of niet bij de vader op bezoek willen gaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de vader onderkent dat hij met betrekking tot het contact tussen hem en de kinderen het tempo van de kinderen dient te respecteren. Het hof ziet in het thans uitspreken van de maatregel van ontzetting van de vader van het gezag een risico dat de huidige situatie, waarin wordt bezien welke mogelijkheden er zijn voor contact tussen de vader en de kinderen, teveel wordt belast. Het hof acht dit niet in het belang van de kinderen. Grief 3 slaagt derhalve. Daarmee komt het hof niet toe aan beoordeling van de vragen of een of meer gronden voor ontzetting van de vader van het gezag aanwezig zijn en of het verzoek van de raad tot ontzetting prematuur is. De grieven 1, 2 en 4 behoeven dan ook geen bespreking. De vader heeft voorts geen belang meer bij zijn verzoek de behandeling van de onderhavige zaak aan te houden, totdat het hof in de strafzaak tegen de vader uitspraak heeft gedaan.
3.10.4.
De raad heeft zijn in eerste aanleg gedane verzoek gewijzigd en subsidiair verzocht de vader van het gezag over de kinderen te ontheffen.
De vader is van mening dat, indien het hof een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing onvoldoende acht om aan de kinderen rust en regelmaat te bieden, ontheffing van het gezag uitgesproken dient te worden.
3.10.5.
Ingevolge artikel 1:266 (oud) BW kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet.
3.10.6.
Het hof is van oordeel is dat de vader in de huidige omstandigheden ongeschikt en onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen. Alle drie de kinderen kampen met posttraumatische stressklachten naar aanleiding van het overlijden van hun moeder. Voorts is er bij alle drie de kinderen sprake van kindeigen problematiek en bevinden zij zich in een loyaliteitsconflict. De kinderen hebben allen therapie. Met de raad is het hof van oordeel dat de vader niet in staat moet worden geacht om een juiste inschatting te maken van wat al dan niet in het belang van de kinderen is. Door zijn detentie heeft de vader immers onvoldoende zicht op wat de kinderen doormaken en waar hun behoeften liggen. Verder is het hof met de raad van oordeel dat de visie van de vader op het belang van de kinderen te zeer zal worden gekleurd door zijn eigen emoties en behoeften.
Het belang van de kinderen verzet zich naar het oordeel van het hof niet tegen ontheffing van de vader van het gezag. Voor de verdere ontwikkeling van de kinderen is het noodzakelijk dat zij ongestoord kunnen opgroeien in een stabiele en veilige opvoedingssituatie. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid over hun opvoedperspectief. De pleegouders bieden de kinderen deze opvoedingsomgeving. Anders dan de vader acht het hof een ondertoezichtstelling van de kinderen met een uithuisplaatsing geen afdoende maatregel om aan de kinderen de rust en duidelijkheid te bieden waaraan zij behoefte hebben. Deze maatregelen dienen immers steeds gericht te zijn op thuisplaatsing van de kinderen en die is zeker nog zeer lange tijd niet aan de orde.
Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van het hof vast, dat er sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:266 (oud) BW.
Aangezien de vader zelf aangeeft dat ontheffing van het gezag uitgesproken dient te worden indien een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing onvoldoende wordt geacht, en nu laatstgenoemde omstandigheid zich voordoet, is er geen verzet als bedoeld in artikel 268 lid 1 (oud) BW.
Het subsidiaire verzoek van de raad dient dan ook te worden toegewezen en het verweer daartegen van de vader, zoals verwoord in grief 5, wordt verworpen.
Het hof zal de - met ingang van 1 april 2015 gecertificeerde - stichting tot voogdes over de kinderen benoemen.
3.10.7.
Het hof ziet geen aanleiding tot benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van de kinderen. De kinderen hebben therapie en zij worden professioneel ondersteund door de stichting, waarbij het loyaliteitsconflict van de kinderen de nodige aandacht krijgt. Het hof gaat er vanuit dat de stichting vanuit een neutrale positie de belangen van de kinderen behartigt. Gelet op de begeleiding die de kinderen al krijgen, acht het hof gesprekken met een te benoemen bijzondere curator bovendien te belastend voor de kinderen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 september 2014,
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de raad van 18 maart 2014 tot ontzetting van de vader van het gezag over de kinderen;
ontheft de vader van het gezag over de minderjarigen [de dochter], geboren op
[geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], [zoon 1], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] en
[zoon 2], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats];
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters, een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.G.H. Milar, E.L. Schaafsma-Beversluis en
H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015.