De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De maatregel van ontzetting van het gezag is prematuur, nu niet vast staat of het gedrag dat de vader mogelijkerwijs zou hebben vertoond, verwijtbaar en/of toerekenbaar is (grief 1). De veroordeling van de vader in de strafzaak is immers nog niet onherroepelijk. Het gegeven dat de vader tegenover de politie een bekennende verklaring heeft afgelegd maakt niet dat de ontzettingsgrond ‘slecht levensgedrag’ zich voordoet. Daar komt nog bij dat de vader in een later stadium tot nadere inzichten en herinneringen is gekomen, die door de raad en de rechtbank niet zijn meegewogen. Het enkele feit dat - zoals de rechtbank heeft overwogen - de vader door zijn mogelijke gedragingen de kinderen ernstig benadeeld heeft, rechtvaardigt niet een ontzetting van de vader van het gezag.
De advocaat van de vader heeft ter zitting verklaard dat de vader zich in de strafzaak in hoger beroep op het standpunt zal stellen dat een bewezenverklaring kan volgen ter zake van het misdrijf ‘doodslag’ en dat uitgegaan dient te worden van een verminderde toerekenbaarheid van de vader.
Met grief 2 voert de vader aan dat de wettelijke gronden op basis waarvan de rechtbank de vader van het gezag heeft ontzet, niet in het verzoekschrift van de raad zijn opgenomen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte de vader op basis van die gronden van het gezag ontzet.
Verder is volgens de vader niet voldaan aan het wettelijke criterium dat de maatregel van ontzetting noodzakelijk dient te zijn in het belang van de kinderen (grief 3). Aan het belang dat de kinderen hebben bij duidelijkheid over hun verblijfsperspectief bij de pleegouders kan ook worden tegemoetgekomen door een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing of een ontheffing van het gezag. Door een ontzetting wordt het signaal afgegeven dat een herstel van de opvoedingsrelatie tussen de vader en de kinderen in de toekomst niet mogelijk zal zijn. De vader vindt dit geen wenselijke situatie, mede gezien de behoefte van twee van de drie kinderen om contact met de vader te hebben. [zoon 1] heeft de vader onlangs bezocht. Dit bezoek is goed verlopen. Ook [zoon 2] heeft aangegeven de vader te willen zien. De vader stelt dat hij altijd een goede band met de kinderen heeft gehad en hij wenst deze band te behouden. De vader beroept zich daarbij op artikel 9 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Door de vader het gezag te laten behouden, wordt een signaal naar de kinderen gegeven dat de vader nog een rol in het leven van de kinderen kan spelen ter voorkoming of beperking van een loyaliteitsconflict waarin de kinderen mogelijk kunnen geraken door de situatie. Zeker gezien de partijdige houding van de stichting zou dat loyaliteitsconflict ook een aanleiding kunnen zijn om een bijzondere curator te benoemen en de zaak daartoe aan te houden. De vader wijst er bovendien op dat alleen [de dochter] door het hof is gehoord. De benoeming van een bijzondere curator geeft de garantie dat alle kinderen tegenover een onafhankelijke persoon hun mening kunnen geven. Een aanhouding in afwachting van de uitspraak van dit hof in de strafzaak is volgens de advocaat van de vader ook juridisch het meest zuiver.
Tot de zitting op 24 februari 2015 is de samenwerking tussen de vader en de stichting goed verlopen. De vader is echter geschrokken van het feit dat de stichting zich als beschermer van de belangen van de pleegouders heeft opgeworpen.
Grief 4 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van de ontzettingsgrond ‘slecht levensgedrag’. Van deze grond kan volgens de vader slechts sprake zijn, als van dit gedrag een slechte invloed op de kinderen uitgaat. De vader is altijd betrokken geweest bij de kinderen. Hij is ten opzichte van hen nooit gewelddadig geweest noch heeft hij enige andere op de kinderen gerichte nadelige handeling verricht. Ontzetting van het gezag berust op een moedwillig plichtsverzuim of op onwaardigheid om de taak als opvoeder en verzorger te vervullen. Hiervan is bij de vader geen sprake. De vader wijst erop dat hij door de rechtbank is vrijgesproken van moord en dat de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van verminderde toerekenbaarheid. Een ontheffing van het gezag - in de plaats van een ontzetting - past meer bij de onderhavige situatie, aldus de vader.
De vader stelt tot slot met grief 5 dat een minder ingrijpende maatregel dan een ontzetting mogelijk is. Een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing is voldoende voor de situatie. De vader heeft aangegeven zich niet te zullen verzetten tegen beslissingen die in het belang van de kinderen zijn, ook wanneer dit het verblijf bij de pleegouders betreft. Dit wordt niet anders doordat de vader naar aanleiding van negatieve uitlatingen van de pleegvader ten aanzien van de vader in een later stadium twijfels heeft geuit over het verblijf van de kinderen bij de pleegouders.
De vader verzet zich niet tegen een ontheffing van het gezag, indien het hof van oordeel is dat het niet in het belang van de kinderen is dat de vader het gezag behoudt.