ECLI:NL:GHSHE:2015:1605

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
F 200.161.381_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling tussen vader en kinderen na uithuisplaatsing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2014, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling met zijn kinderen werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Geuze, verzocht het hof om een omgangsregeling vast te stellen van één weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties. De kinderen, [kind 1] en [kind 2], zijn sinds 4 juli 2008 uit huis geplaatst en verblijven in een behandelgroep van Combinatie Jeugdzorg De Widdonck. De rechtbank had eerder de moeder ontheven van het ouderlijk gezag en de stichting benoemd tot voogdes over de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2015 zijn zowel de vader als vertegenwoordigers van de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De stichting verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen. De stichting stelde dat de huidige omgangsregeling van anderhalf uur per vier weken te beperkt is voor het opbouwen van een sterke ouder-kindrelatie, maar dat uitbreiding van de omgang niet in het belang van de kinderen zou zijn. De vader betoogde dat hij in een rustige levensfase verkeert en dat hij in staat is om een betere band met zijn kinderen op te bouwen.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is. De kinderen kampen met forse problematiek en vereisen meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden, die de vader niet lijkt te bezitten. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af, waarbij het belang van de kinderen voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 april 2015
Zaaknummer: F 200.161.381/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/280893 / FA RK 14-3607
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Geuze,
tegen
Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Einhoven, tevens kantoorhoudende te Helmond,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de hierna nader te noemen kinderen van één weekend per 14 dagen alsmede de helft van de vakanties, althans een zodanige omgangsregeling als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2015, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking, zo begrijpt het hof, te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Geuze;
  • de stichting, vertegenwoordig door mevrouw [vertegenwoordiger 1 van de stichting] en
de heer [vertegenwoordiger 2 van de stichting];
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger raad]
.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 oktober 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de verbroken relatie van de vader en mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder) zijn geboren:
- [kind 1] (hierna: [kind 1]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats];
- [kind 2] (hierna: [kind 2]), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats].
De vader heeft de kinderen erkend.
3.2.
[kind 1] en [kind 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 4 juli 2008 onafgebroken uit huis geplaatst. [kind 1] verblijft sedert 30 januari 2014 en [kind 2] sedert
24 augustus 2014 in een behandelgroep van Combinatie Jeugdzorg De Widdonck in [vestigingsplaats].
3.3.
Bij beschikking 7 juni 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] en de stichting benoemd tot voogdes over de kinderen.
Voormelde beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 9 januari 2014.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader een omgangsregeling tussen hem en [kind 1] en [kind 2] vast te stellen, afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat uitbreiding van het contact tussen hem en [kind 1] en [kind 2] niet in hun belang moet worden geacht. Hij is in een rustige levensfase gekomen en heeft zijn leven op orde. Het contact dat hij thans met [kind 1] en [kind 2] heeft, anderhalf uur per vier weken, is te beperkt om met hen een sterk contact en een ouder-kindrelatie op te kunnen bouwen. [kind 1] en [kind 2] hebben recht op family life en een warme band met de vader, een band die opgebouwd behoort te worden in de thuissituatie. De vader heeft een woning die geschikt is om [kind 1] en [kind 2] in te ontvangen. De door de stichting aangedragen zorgpunten zien niet op de omgang maar op thuisplaatsing, hetgeen voor de vader niet aan de orde is.
3.7.
De stichting voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het perspectief van [kind 1] en [kind 2] is een langdurige uithuisplaatsing. Het doel van het contact met de ouders bij een langdurige uithuisplaatsing is het leveren van een bijdrage aan de identiteitsontwikkeling, onder andere door het hebben van een realistisch beeld van de ouders en duidelijkheid over de afstamming. Daarnaast heeft het contact tot doel het kind te ondersteunen bij het ontwikkelen van een gevoel van eigenwaarde, doordat het betrokkenheid van zijn ouders ervaart in en door de contacten.
Een gestructureerd, qua frequentie beperkt en qua duur afgebakend contact, gericht op prettig samenzijn, volstaat om de doelen van dit oudercontact te bereiken. De behoefte van de vader om een gezagsrelatie op te bouwen strookt niet met genoemde doelen en is ook niet noodzakelijk, nu de vader geen pedagogische rol vervult in het leven [kind 1] en [kind 2]. Gelet op de problematiek van de kinderen - onvoldoende veerkracht, een beperkte stressbestendigheid, een moeilijk temperament, een ontwikkelingsstoornis en niet leeftijdsadequaat sociaal-emotioneel functioneren -, beschikt de vader ook niet over de benodigde vaardigheden voor een substantiële uitbreiding van de omgangsregeling. De vader heeft onvoldoende inzicht in zijn eigen handelen en lijkt zich onvoldoende te kunnen verplaatsen in de beleving van de kinderen. De vader zal worden overvraagd wanneer de omgangsregeling qua duur zal worden uitgebreid. Bovendien heeft de vader geen ondersteunend netwerk waarop hij een beroep kan doen tijdens zijn omgang met de kinderen.
3.8.
De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een uitbreiding van de omgangsregeling thans niet in het belang van de kinderen is.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.10.1.
Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de vader een omgangsregeling vast te stellen zoals weergegeven in het verzoekschrift heeft afgewezen. Het hof heeft alleszins begrip voor de wens van de vader om [kind 1] en [kind 2] vaker bij zich te hebben en meer invulling te geven aan zijn vaderrol, doch acht het niet in hun belang de thans bestaande omgangsregeling uit te breiden. Gelet op de forse problematiek waarmee zij kampen, vereisen de opvoeding en begeleiding van [kind 1] en [kind 2] meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden. Vaardigheden waarover de vader, zo blijkt uit de overgelegde stukken, niet beschikt. De vader heeft daarbij, zoals ook ter zitting van het hof is gebleken, onvoldoende inzicht in de problematiek van [kind 1] en [kind 2]. Een bezoekcontact van anderhalf uur wordt door de Widdonck als het maximaal haalbare ingeschat. Ondanks zijn positieve inzet weet de vader moeilijk invulling te geven aan het contact en gaan de jongens na een uur hun eigen weg en lukt het de vader niet hen sturing en leiding te geven. De verwachting is dan ook dat een uitbreiding van het contact met de vader de relatie tussen de vader en de kinderen te veel zal belasten. Daar komt bij dat het spanningsveld tussen de vader en de moeder een uitbreiding van de omgangsregeling met de vader problematisch maakt, niet in het minst voor [kind 1] en [kind 2].
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
7 november 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.A.R.M. van Leuven en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015.