ECLI:NL:GHSHE:2015:1603

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
F 200.167.326_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die sinds 19 september 2014 in een gesloten jeugdzorg accommodatie verblijft. De minderjarige is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 december 2014, waarin een voorlopige machtiging tot gesloten plaatsing werd verleend. De minderjarige verzoekt de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, of in ieder geval te wijzigen naar een niet-gesloten accommodatie.

De stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, als verweerster, heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is vanwege de ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. De stichting stelt dat [minderjarige] zichzelf en anderen in gevaar brengt en dat een gesloten setting de enige optie is. De ouders van [minderjarige] steunen zijn verzoek, waarbij de vader aangeeft dat hij bereid is om samen met zijn partner in Nederland te wonen om [minderjarige] een gezinsomgeving te bieden.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor de gesloten uithuisplaatsing. Het hof heeft vastgesteld dat de ernst van de problematiek, waaronder onvoorspelbare agressie-uitspattingen, en het risico op onttrekking aan de zorg, maken dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd, en het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 april 2015
Zaaknummer : F 200.167.326/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/287788 / JE RK 14/2010MZ14
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg Almata te [vestigingsplaats],
appellant,
hierna ook te noemen: [minderjarige],
advocaat: mr. M.F.A.M. Collart,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven en mede kantoorhoudende te Helmond,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 maart 2015, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen, ook waar deze ziet op de bekrachtiging van de voorlopige machtiging van 18 december 2014, en opnieuw rechtdoende het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie alsnog af te wijzen, subsidiair de machtiging uithuisplaatsing te wijzigen in dier voege dat plaatsing in een niet-gesloten accommodatie dan wel bij de moeder wordt verleend, meer subsidiair de verzochte machtiging plaatsing aan te houden voor bepaalde tijd om te onderzoeken of plaatsing aldaar haalbaar is.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 april 2015, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van [minderjarige] af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige], bijgestaan door mr. Collart;
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger 1 van de stichting] en de heer [vertegenwoordiger 2 van de stichting];
- de moeder;
- de vader.
De vader is met instemming van de moeder ter zitting als tolk voor haar opgetreden.
2.3.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] is sinds 19 september 2014 geplaatst in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Hij verblijft thans in Almata te [vestigingsplaats].
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van die rechtbank van 18 december 2014 betreffende de voorlopige machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs ex artikel 29 c van de Wet op de jeugdzorg bekrachtigd en machtiging verleend tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs gesloten ex artikel 29 b van de Wet op de jeugdzorg met ingang van 31 december 2014 tot 15 december 2015 en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.4.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. De door de wet geboden mogelijkheid een voorlopige machtiging gesloten plaatsing te verzoeken, is niet bedoeld om de stichting de mogelijkheid te bieden alsnog een deugdelijke instemmingsverklaring te overleggen, te meer niet indien, zoals in de onderhavige zaak, een dergelijke verklaring tijdig gerealiseerd had kunnen worden.
Daarbij had de inhoud van de instemmingsverklaring niet gebruikt mogen worden om [minderjarige] alsnog voor de duur van een jaar gesloten te plaatsen, nu de gedragswetenschapper haar conclusies baseert op onjuiste en onterechte aannames uit het gesprek met [minderjarige] en geen rekening houdt met de terechte verwarring, teleurstelling en emotie bij [minderjarige] op dat moment.
Een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing is een ultimum remedium en dient slechts te worden verleend indien opname noodzakelijk is om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het feit dat [minderjarige] zijn agressie niet altijd in de hand heeft, rechtvaardigt de gesloten plaatsing niet. De rechtvaardiging van de gesloten plaatsing kan evenmin worden gevonden in het ontbreken van de bereidheid bij [minderjarige] om aan behandeling van zijn problemen te werken. [minderjarige] wil graag van zijn problemen af en zal daar aan blijven werken ongeacht of hij nu gesloten geplaatst is of niet. Op Almata gebeuren allemaal rare dingen en behandeling krijgt hij er niet, zo stelt [minderjarige]. Hij wil graag naar een open groep of naar zijn vader. Van daaruit kan hij ook behandeld worden.
3.6.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper bevestigt de conclusie van het onderzoek van de raad en is in overeenstemming met de eigen bevindingen van de stichting ten aanzien van [minderjarige]. [minderjarige] brengt zichzelf en anderen fors in gevaar. Geweldsincidenten zoals die ook recent (in april 2015) nog hebben plaatsgevonden kunnen noch thuis, noch in een open setting worden gehanteerd. Plaatsing in een gesloten setting is daarom de enige optie voor [minderjarige]. De moeder is pedagogisch zwak en daardoor accepteert [minderjarige] haar gezag niet. De vader woont en werkt in het buitenland en heeft niet de mogelijkheid om voor [minderjarige] te zorgen. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat direct onderzoek plaatsvindt en de daaruit voortvloeiende behandeling wordt ingezet. In Icarus is een aanzet gegeven voor behandeling, maar omdat [minderjarige] daar evenmin gezag accepteerde, is het behandeltraject daar afgebroken. Het persoonlijkheidsonderzoek zal over een week starten en [minderjarige] is inmiddels ook aangemeld voor PMT (psychomotorische therapie). Hoeveel tijd het traject in beslag zal nemen, is nu nog moeilijk te voorspellen.
3.7.
De vader voert ter zitting - kort samengevat - aan dat [minderjarige] niet geholpen wordt met een gesloten plaatsing. De vader heeft thans wel mogelijkheden en is ook bereid om samen met zijn partner in Nederland te gaan wonen om [minderjarige] een gezinssituatie te bieden. Volgens de vader heeft [minderjarige] een gezinssituatie nodig waarin dagelijks het leven met hem wordt besproken en hij wordt voorbereid op volwassenheid. De vader acht zich heel goed in staat [minderjarige] te ondersteunen en hem te motiveren het goede te doen. [minderjarige] heeft respect voor de vader. [minderjarige] is een goede jongen en hoeft enkel zijn boosheid onder controle te krijgen. In Almata leert [minderjarige] slechte dingen en wordt hij door anderen meegesleept. [minderjarige] zou in elk geval de weekends thuis moeten doorbrengen, aldus de vader.
3.8.
De moeder verklaart ter zitting dat zij de zienswijze van de vader ondersteunt.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 10.5 lid 1 van de met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden Jeugdwet (Jw) geldt een verzoek om een machtiging als bedoeld in artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) dat is ingediend vóór 1 januari 2015, met ingang van dat tijdstip als een verzoek om een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw.
Op grond van artikel 10.5 lid 2 Jw geldt een machtiging als bedoeld in artikel 29b Wjz die is verleend vóór 1 januari 2015, met ingang van dat tijdstip als een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw.
3.9.2.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.9.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.9.4.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.9.5.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.9.6.
Het hof is van oordeel dat in alle opzichten is voldaan aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a en b, lid 5 en lid 6 Jw .
3.9.7.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw. Gelet op de ernstige zorgen die bestaan ten aanzien van zijn ontwikkeling, acht het hof onderzoek naar de geestelijke gesteldheid van [minderjarige], een goede diagnosestelling en daarop aansluitende hulpverlening voor hem van groot belang. De ernst van de problematiek, met name de onvoorspelbare agressie-uitspattingen, en het risico op onttrekking - waarvan recente voorbeelden zijn, al dan niet beïnvloed door anderen, het gooien van een stoel door het raam en weglopen (op 31 maart 2015) en deelname aan een groepsopstand (op 5 april 2015) - maken naar het oordeel van het hof dat plaatsing van [minderjarige] in een gesloten setting noodzakelijk is.
Het door [minderjarige] gestelde oneigenlijk gebruik van de voorlopige machtiging heeft geen betrekking op de huidige machtiging gesloten plaatsing, zodat het hof hier aan voorbij gaat. Ook aan de stelling van [minderjarige] met betrekking tot de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper gaat het hof voorbij, nu voldoende is gebleken dat deze niet alleen gebaseerd is op het door [minderjarige] aangehaalde gesprek met de gedragswetenschapper doch in een veel breder kader is opgesteld.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 december 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, W.Th.M. Raab en O.G.H. Milar en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015.