In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder, wonende in Colombia, tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzocht om de vernietiging van de beschikking waarin het gezag over hun dochter gezamenlijk aan haar en de vader was toegekend. De moeder betoogde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, omdat de gewone verblijfplaats van de dochter in Colombia zou zijn. De vader, die in Nederland woont, voerde aan dat de moeder en de dochter ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog in Nederland verbleven. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was, omdat de dochter op het moment van indiening van het verzoekschrift haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Het hof concludeerde dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat de dochter haar gewone verblijfplaats in Colombia had gevestigd. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat gezamenlijk gezag in het belang van de dochter was, ondanks de zorgen van de moeder over de communicatie met de vader. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van goede communicatie tussen ouders voor de gezamenlijke uitoefening van gezag, ongeacht de geografische afstand.