ECLI:NL:GHSHE:2015:1594

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
20-001097-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake poging tot doodslag, bedreiging en zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 14 juni 2013 in Oostburg, waar de verdachte met een mes een slachtoffer in de nek heeft gestoken, en op 5 mei 2013 in Vlissingen, waar hij twee slachtoffers heeft bedreigd en verwond. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren, met tbs met voorwaarden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wat zijn strafbaarheid beïnvloedt. De verdachte is als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, en de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 2.895,51, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001097-14
Uitspraak : 29 april 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 maart 2014 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, onder parketnummers 02-700207-13 en 02-700175-13, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Zuid West - HvB De Torentijd te Middelburg.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - poging tot doodslag (feit 1, subsidiair), bedreiging (feit 2) en poging tot zware mishandeling (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest en met de hiernavolgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • het opvolgen van aanwijzingen en afspraken met de reclassering, waaronder afspraken omtrent middelengebruik en controles;
- opname in een forensisch psychiatrische kliniek en, indien geïndiceerd, meewerken aan een ambulante vervolgbehandeling op de forensisch psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling;
- samen met de reclassering zorgen voor een passende daginvulling;
- nakomen van financiële verplichtingen.
Tevens heeft de rechtbank bepaald dat deze bijzondere voorwaarden en het op de naleving van deze voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de strafoplegging en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest, met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • opname Forensische psychiatrische afdeling “Wier+” te Den Dolder voor maximaal één jaar;
  • contactverbod ten aanzien van de aangevers;
  • drugs- alcoholverbod;
  • zich gedurende de proeftijd houden aan de aanwijzingen gegeven door de Reclassering/instelling/behandelaar (zoals verwoord in het maatregelrapport van de Reclassering van 3 april 2015 op pagina’s 15 en 16).
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het aan verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 tweede subsidiair, onder 2 en onder 3 primair, ten laste gelegde.
De verdediging heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de volgende strafoplegging bepleit:
  • primair: een kortere gevangenisstraf, dan door de rechtbank opgelegd, te weten gelijk aan de tijd doorgebracht in voorarrest, met toepassing van elektronisch toezicht;
  • subsidiair: ambulante behandeling met toepassing van elektronisch toezicht.
Indien het hof echter een klinische behandeling van verdachte noodzakelijk acht, zou deze behandeling volgens de verdediging zo snel mogelijk een aanvang moeten krijgen. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Na hernummering door de rechtbank van de ter terechtzitting gevoegde zaken met bovenvermelde parketnummers is aan verdachte ten laste gelegd dat:
(parketnummer 02-700207-13)
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2013, te Oostburg, in de gemeente Sluis, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de nek/hals, althans in het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2013, te Oostburg, in de gemeente Sluis, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de nek/hals, althans in het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2013 te Oostburg, in de gemeente Sluis, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de nek/hals, althans in het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
derde subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2013, te Oostburg, in de gemeente Sluis, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp voorwerp, in diens bovenlichaam heeft gestoken en/of gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(parketnummer 02-700175-13)2.
hij op of omstreeks 05 mei 2013 te Vlissingen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond en/of een zwaaiende beweging met dat mes gemaakt en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik kom met 20 man langs je huis morgen" en/of "ik schiet je neer" en/of "ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 05 mei 2013 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de richting van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, waarbij die [slachtoffer 3] in/op zijn pink en/of borstkas, althans in/op zijn lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 mei 2013 te Vlissingen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), met een mes in/op zijn pink en/of borstkas, althans in/op zijn lichaam heeft gestoken, althans geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging, is het hof van oordeel dat niet aan de hand van wettige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachten rade heeft gepoogd [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Dientengevolge zal verdachte worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord.
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde [1]
1.
Een proces-verbaal van aangifte, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1]: [2]
Plaats delict: Markt, Oostburg, binnen de gemeente Sluis.
Op 14 juni 2013 bevond ik mij samen met mijn zusje [getuige 1] en mijn vriendin [getuige 2] op de kermis in Oostburg.
Omstreeks 23:50 uur zag ik dat mijn zusje aan haar haren werd getrokken door [betrokkene]. Ik ben naar [betrokkene] toegelopen en heb ik hem weggeduwd. Toen werd het duwen en trekken, [betrokkene] en ik hadden elkaar beet.
Opeens zag ik dat een voor mij onbekende man op mij afliep. Ik zag dat deze man, terwijl ik aan liet duwen en trekken was met [betrokkene], mij in de flank benaderde. Ik zag dat hij een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij dit mes uit zijn rechterbroekzak haalde. Vervolgens liep deze man langs mijn linkerzijde heen naar mijn achterzijde. Terwijl hij langs mij liep, sneed hij mij in de linkerzijde van mijn nek. Ik dacht eigenlijk dat ik in mijn nek geknepen werd. Ik heb later van mijn behandelend arts in het ziekenhuis vernomen dat ik dit op deze wijze heb gevoeld, omdat het mes kennelijk heel scherp was. Daarna zag ik dat deze man wegliep. Daarna zei [getuige 2] dat ik bloedde. Ik voelde toen met mijn hand in mijn nek en ik zag vervolgens dat mijn hele hand onder het bloed zat.
Ik heb in het ziekenhuis van de behandelend arts vernomen dat als de wond in mijn nek iets dieper was geweest, ik het waarschijnlijk niet had overleefd, omdat mijn halsslagader dan was doorgesneden.
[getuige 2] heeft op aanraden van de arts in het ziekenhuis foto’s van mijn verwonding gemaakt. Ik wil deze foto’s bij deze aangifte voegen (het hof begrijpt: foto op pagina 14 van het politiedossier).
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
De waarnemingen van het hof met betrekking tot de foto van het letsel van [slachtoffer 1], inhoudende [3] :
Het hof heeft op de foto het navolgende waargenomen:
Het achterhoofd van een manspersoon met op en net onder de haargrens een horizontale (snij)verwonding over de volle breedte van het achterhoofd.
3.
Een proces-verbaal verhoor getuige, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1]: [4]
Op 14 juni 2013 ben ik samen met mijn broer, [slachtoffer 1], en zijn vriendin [getuige 2] naar de kermis te Oostburg gegaan.
[betrokkene] pakte mij bij mijn haren en duwde mij. Vervolgens zag ik dat mijn broer naar [betrokkene] toeging. Vervolgens zag ik dat mijn broer en [betrokkene] elkaar aan het duwen en trekken waren. Vervolgens zag ik vanaf de zijkant dat er een jongen, waarvan ik later hoorde dat hij (naar het hof begrijpt) [verdachte] heet, een mes in zijn rechterhand had. Vervolgens zag ik dat [verdachte] een stekende beweging maakte met dat mes richting de nek van mijn broer. Vervolgens zag ik dat er een snijwond in zijn nek zat. Ik zag dat er veel bloed uit zijn nek kwam.
4.
Een proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2]: [5]
Wij zijn (het hof begrijpt: op 14 juni 2013) met z’n drieën vertrokken
naar de kermis in Oostburg. Dat waren [getuige 1],
[slachtoffer 1] en ik.
[betrokkene] en [slachtoffer 1] waren aan het duwen en trekken. Op een gegeven moment zag ik een jongen op [slachtoffer 1] aflopen. [slachtoffer 1] werd op dat moment nog vastgehouden door [betrokkene]. Ik stond achter [slachtoffer 1], een paar meter verder. Die jongen kwam volgens mij van de linkerkant. Ik heb het mes zelf gezien. Ik heb gezien dat hij het mes langs [slachtoffer 1] zijn nek liet gaan.
Ik kende die jongen niet. Er werd wel de hele tijd geschreeuwd, de naam [verdachte] werd tegen die jongen geroepen.
5.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2014, voor zover inhoudende:
Ik was op 14 juni 2013 met een grote groep vrienden op de kermis van Oostburg. U vraagt mij of ik [slachtoffer 1] toen gestoken heb. Ik heb dat gedaan.
Ik wilde mijn vriend [betrokkene] helpen.
U, voorzitter, houdt mij de verklaring van [slachtoffer 1] op pagina 16 van het politiedossier voor, waar deze zegt dat er een voor hem onbekende man op hem af kwam lopen en dat deze man een mes in zijn rechterhand had, dat hij uit zijn broekzak had gehaald. Ik antwoord daarop dat dat wel klopt.
Ik heb met het mes lopen zwaaien en heb hem toen geraakt.
U toont mij de foto van de wond van [slachtoffer 1] op pagina 14 van het politiedossier. Ik zeg niet dat die wond wel meevalt. Het had veel erger kunnen aflopen.
Ik stond misschien op een meter afstand van [slachtoffer 1]. Hij had geen mes in zijn hand. U toont mij de foto op pagina 95 van het politiedossier. Dat was inderdaad het mes dat ik in mijn hand had. Het was een scherp mes.
6.
De verklaring van de forensisch geneeskundige E.M. Bakker, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: [6]
Op 14 juni 2013 was [slachtoffer 1], als slachtoffer betrokken bij een gewelddadig incident.
Betrokkene werd behandeld op de SEH in verband met een oppervlakkige snijwond in de nek met een lengte van ca. 7 cm.
Op de foto zie ik een zij-achter aanzicht van de nek van een man. Door de haren van het hoofd is een scherprandige huidbeschadiging te zien. De getoonde huidbeschadiging past het meest bij een snijwond.
Een horizontaal verlopende snijwond in de hals op deze hoogte op een andere plaats (meer naar de zijkant of naar de voorkant) zou direct veel meer gevaar opleveren om onderliggende structuren als grote bloedvaten en zenuwen te raken. Bij het aansnijden of doorsteken van een groot bloedvat in de hals ontstaat direct een levensgevaarlijke bloeding.
Een stekende beweging met een scherp mes kan ook het beeld geven van een snijwond in het geval het snijdende deel van het mes de hals net raakt.
Bij het toebrengen van een snijwond of steekwond is de positie van het slachtoffer deels bepalend hoe de snijwond of steekwond aankomt. Ook de beweging die het slachtoffer maakt, bepaalt de plaats en aard van de verwonding.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet willens en wetens de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer gewond zou raken. Verdachte zou volgens de raadsman het mes in zijn hand recht vooruit hebben gehouden zonder het te bewegen, teneinde af te schrikken.
Op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat verdachte zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met een scherp mes op korte afstand van
[slachtoffer 1] en vervolgens een stekende of snijdende beweging met dat mes heeft gemaakt in de richting van de nek van die [slachtoffer 1]. [getuige 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte het mes langs de nek van [slachtoffer 1] liet gaan, terwijl [getuige 1] heeft verklaard over een stekende beweging met het mes in de richting van de nek met daarna een snijverwonding in de nek. Op grond hiervan is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat verdachte doelbewust [slachtoffer 1] in de hals heeft verwond met het mes en acht het hof mitsdien de verklaring van verdachte dat hij slechts gezwaaid heeft met het mes en niet bewust heeft gestoken, onaannemelijk.
Deze gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op, zijn minst genomen, de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Hierbij heeft het hof tevens rekening gehouden met de plaats op het lichaam waar verdachte het slachtoffer heeft geraakt. Immers, blijkens de geneeskundige verklaring ontstaat er door het aansnijden of doorsteken van een groot bloedvat in de hals direct een levensgevaarlijke bloeding. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte. Temeer nu uit de geneeskundige verklaring tevens blijkt dat bij het toebrengen van een snijwond of steekwond de positie van het slachtoffer deels bepalend is hoe de snijwond of steekwond aankomt. Ook de beweging die het slachtoffer op dat moment maakt, bepaalt de plaats en aard van de verwonding.
Het hof verwerpt het verweer.
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde [7]
1.
Een ambtsedig proces-verbaal van aangifte voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2]: [8]
Feit: bedreiging
Plaats delict: Veerhavenweg, Vlissingen.
Ik ben op 5 mei 2013 naar het bevrijdingsfestival geweest in Vlissingen. Toen de veerboot aankwam, zijn we met z’n allen de brug opgelopen naar de boot toe. In het midden is deze loop brug gescheiden door een traliehekwerk.
Ik zag dat de mij bekende [verdachte] de brug af liep aan de andere zijde van het traliewerk. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij morgen langs mijn huis zou komen met 20 man. Door de manier waarop hij dit zei, vond ik dit bedreigend. Ik hoorde dat hij bedreigende opmerkingen maakte in mijn richting. Ik hoorde hem namelijk zeggen: “Ik schiet je neer” en “Ik steek je neer”. Ik zag vervolgens dat [verdachte] een zwaaiende beweging met een mes maakte. Ik zag dat [verdachte] vervolgens met het mes in zijn rechterhand naar het traliewerk kwam toegelopen. Ik ben daarop achteruit gelopen. Ik zag dat [verdachte] vervolgens door het traliewerk heen met het mes naar voren stak. Ik zag dat hij met dit mes in de richting van (zo begrijpt het hof:) [slachtoffer 3] stak. Ik zag dat hij het mes recht naar voren in de richting van de borst van [slachtoffer 3] stak. Ik zag dat [slachtoffer 3] achteruit deinsde. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 3] raakte met het mes. Op de boot zag ik dat het T-shirt van [slachtoffer 3] kapot was. Ik zag dat hij een wondje op zijn borst had. Als [slachtoffer 3] geen stap naar achter had gedaan, had [verdachte] hem vol met het mes geraakt.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal van aangifte voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 3]: [9]
Plaats delict: Veerhavenweg, Vlissingen.
Op 5 mei 2013 ben ik naar Vlissingen naar het bevrijdingsfestival geweest. Ik was samen met [slachtoffer 2]. Op de veerboot zagen mijn vriend en ik [verdachte]. Tussen ons in zat een hek, welk al gesloten was. Ik zag dat [verdachte] kwaad werd. Ik hoorde dat hij zei dat hij morgen met 20 mannen naar [slachtoffer 2] zijn huis zou komen en dat hij hem dood zou schieten, [verdachte] kwam heel dicht bij ons staan, helemaal bij het hek. Ineens zag ik een vlindermes in [verdachte] zijn hand. Ik zag dat [verdachte] met volle kracht door het hek in mijn richting stak. Ik kon een beetje afweren met mijn linkerhand en een stapje achteruit doen. Ik voelde dat het mes mijn linker pink had geraakt en dat ik op mijn borstkas geraakt was met het mes. Ik zag dat ik een gat in mijn T-shirt had. Ik zag dat er een snee op mijn borstkas zat ter hoogte waar [verdachte] mij had geraakt met het mes. Ik heb volgens mij erg veel geluk gehad dat het hek ertussen zat. Voor mij gevoel stak [verdachte] echt met de intentie om me goed te raken met het mes.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3.
De waarnemingen van het hof met betrekking tot de foto’s van het letsel en het T-shirt van [slachtoffer 3], inhoudende [10] :
Het hof heeft op de foto’s het navolgende waargenomen:
- een wondje op de linker pink;
- een snee op de borstkas, schuin boven de tepel aan de rechterzijde;
- een scheur in een T-shirt.
4.
Het proces-verbaal verhoor getuige voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3]: [11]
Ik ben 5 mei 2013 naar het bevrijdingsfestival geweest in Vlissingen. Op het moment dat ik bijna de boot opliep, hoorde ik de mij bekende [verdachte] tegen [slachtoffer 2] zeggen dat hij met allemaal negers voor zijn deur kwam staan en dat hij hem doodschoot.
Vervolgens hoorde en zag ik dat [slachtoffer 3] ruzie kreeg met [verdachte]. Iets daarna zag ik dat [slachtoffer 3] zich omdraaide en hij zei dat hij gestoken was. Hij liet vervolgens zijn bovenlichaam zien en ik zag dat hij een klein wondje had.
5.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2014, voor zover inhoudende:
Op 5 mei 2013 had ik een mes bij me.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] stonden met een groep allerlei dingen te roepen.
Op 5 mei 2015 in Vlissingen heb ik gezegd: “Ik kan ook naar jouw huis komen met 10 man”. Ik stond dicht bij [slachtoffer 2], op ongeveer 20 cm afstand. Het hek zat tussen ons in. Ik was boos. Ik begon met het mes te zwaaien. Ik dreigde met woorden. Ik had mijn rechterarm half uitgestrekt naar voren met het mes in de rechterhand. Ik kon inderdaad met mijn hand en het mes door het hek.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit temeer nu er volgens de raadsman naast de aangifte van [slachtoffer 2] geen getuigenverklaringen voorhanden zijn die deze bedreiging bevestigen.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat verdachte kwaad werd op [slachtoffer 2] waarop hij deze dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik kom met 20 man langs je huis morgen" en "ik schiet je neer" en "ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, om vervolgens een mes te pakken en hiermee zwaaiende bewegingen te maken. Door aldus te handelen is er naar ‘s hofs oordeel sprake van een bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat in redelijkheid bij [slachtoffer 2] de vrees kon ontstaan dat verdachte hem om het leven zou brengen. De bedreiging genoemd in de aangifte van [slachtoffer 2] vindt zijn bevestiging in de getuigenverklaringen.
Het hof verwerpt het verweer.
De verdediging heeft voorts vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft verklaard geen stekende bewegingen te hebben gemaakt met het mes.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat verdachte met zijn mes door het hek heen met volle kracht een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 3] met de intentie die [slachtoffer 3] te raken, hetgeen ook is geschied waardoor [slachtoffer 3] verwond is geraakt aan zijn borstkas en zijn pink.
Het hof is van oordeel dat verdachte door [slachtoffer 3] met volle kracht met een mes richting diens borstkas – en daarmee in de nabijheid van vitale organen – te steken, zich minstgenomen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het [slachtoffer 3] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen en die kans ook heeft aanvaard. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan de omstandigheid dat [slachtoffer 3] achteruit deinsde en derhalve geenszins aan de wil en het handelen van verdachte.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen – waarbij elk bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft – acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(parketnummer 02-700207-13)
1.
hij op 14 juni 2013, te Oostburg, in de gemeente Sluis, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de nek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(parketnummer 02-700175-13)2.
hij op 05 mei 2013 te Vlissingen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond en een zwaaiende beweging met dat mes gemaakt en deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik kom met 20 man langs je huis morgen" en "ik schiet je neer" en "ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op 05 mei 2013 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de richting van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, waarbij die [slachtoffer 3] in zijn pink en borstkas, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Zowel psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser, als gezondheidszorgpsycholoog, drs. T. ’t Hoen, hebben op respectievelijk 14 november 2014 en 17 november 2014 een rapport over verdachte uitgebracht, waarin onder meer wordt gesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van het aan hem ten laste gelegde – indien bewezen – lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat het bewezen verklaarde hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Dr. Kaiser heeft daartoe in zijn rapport het volgende vermeld:
Betrokkene is lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Tevens is er zwakbegaafdheid.
Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
In relatie tot en ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten was er bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis, zodat hij zijn wil verminderd kon bepalen. Voor het tenlastegelegde wordt betrokkene, indien althans bewezen, dan ook als verminderd toerekeningsvatbaar ingeschat uitgaande van een vijfpuntsschaa1.
(pagina 17 van het rapport)
Drs. ’T Hoen heeft in zijn rapport ten aanzien van de vraag naar de toerekenbaarheid vermeld:
Op basis van het onderhavige onderzoek komt betrokkene naar voren als iemand bij wie sprake is van een zwakbegaafd intellectueel functioneren in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis (NAO) met antisociale en narcistische trekken. Tevens is er sprake van misbruik van cannabis.
Ten aanzien van de beide hem ten laste gelegde delicten (het hof begrijpt: onderzoeker gaat uit van drie feiten, op twee pleegdata) valt de gebrekkige agressieregulatie op. Betrokkene beschikt vanuit zijn persoonlijkheidspathologie over een beperkte frustratietolerantie, alsmede over een geringe impulscontrole, waardoor hij bij oplopende spanningen al snel geprikkeld en agressief zal reageren. Vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis is betrokkene in verhoogde mate krenkbaar en hij zal zich al snel aangesproken en onheus bejegend voelen.
Indien het hem ten laste gelegde feit bewezen wordt geacht, kan worden gesteld dat ondanks het feit dat betrokkene wel degelijk bewust mag worden geacht van de wederrechtelijkheid van zijn handelen, hij door de aanwezige persoonlijkheidspathologie in combinatie met de zwakbegaafdheid in verminderde mate in staat was naar dit inzicht te handelen en werd zijn keuzevrijheid hier door verminderd. Onderzoeker adviseert dan ook om betrokkene voor de hem ten laste gelegde delicten (nogmaals indien bewezen) als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
(pagina’s 20 en 21 van het rapport)
Het hof volgt deze bevindingen en conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen ten aanzien van het bewezen verklaarde.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
A.
Straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof overweegt dat de verdachte zich naast een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en een poging tot zware mishandeling, slechts zes weken later schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Vooral dat laatste feit wordt algemeen beschouwd als één van de ernstigste commune delicten, nu het opzettelijk benemen van iemands leven dan wel de poging daartoe de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is of kan zijn. Naar het oordeel van het hof kan daarom niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof rekening gehouden met:
 de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
 de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van feiten als bewezen verklaard – naast de lichamelijke gevolgen – nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid;
 het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de omstandigheid dat meerdere personen hiervan ongewild getuige zijn geworden; dergelijk handelen brengt gevoelens van angst en onveiligheid teweeg in de samenleving in het algemeen en in het bijzonder voor de degene die hiervan getuige zijn geweest;
 de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 februari 2015 reeds voorafgaand aan het bewezen verklaarde onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven;
 de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover hiervan gebleken is ter terechtzitting in hoger beroep.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, zoals hiervoor is overwogen onder het kopje “Strafbaarheid van de verdachte”.
Alles overziend acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend en geboden.
Maatregel
De rechtbank heeft aan verdachte – kort weergegeven – in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, als bijzondere voorwaarde (onder meer) opgelegd dat verdachte opgenomen wordt in een forensisch psychiatrische kliniek.
De advocaat-generaal heeft zich met betrekking tot de klinische behandeling (voor de duur van maximaal één jaar), achter deze strafoplegging van de rechtbank geschaard.
De raadsman heeft het hof verzocht om te volstaan met de bijzondere voorwaarde dat verdachte ambulant zal worden behandeld.
Dient verdachte en zo ja, in welke vorm, een behandeling te ondergaan?
Bij de beantwoording van die vraag heeft het hof allereerst de inhoud van de meest recente, over verdachte opgemaakte Pro Justitia-rapporten in aanmerking genomen.
Ten eerste heeft het hof gelet op de inhoud van het op 14 november 2014 opgemaakte psychiatrisch rapport van dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, welk rapport – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudt:
Het huidige onderzoek toont dat er bij betrokkene sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en antisociale kenmerken. Vanuit een verhoogde narcistische krenkbaarheid reageert hij met agressie. De geringe empathie daarbij, impulsiviteit, beperkte gewetensfunctie en weinig spijt- en schuldgevoelens achteraf vanuit een lacunair geweten, wijzen op antisociale trekken in zijn persoonlijkheid. Hij heeft weinig remming vanuit zijn zwakke geweten en maakt gebruik van manipuleren, zichzelf goed praten, bagatelliseren en externaliseren ten behoeve van eigenwinst. Hij is in staat om dat vol te houden ondanks de indringende onderzoeksgesprekken.
Hij raakt met name in een overmatige opwindingstoestand als hij onmacht ervaart, als hij zich gekrenkt voelt, als hij wil laten zien dat hij de sterkste is. Hij toont een overgevoeligheid voor directieven en onttrekt zich daaraan. Hij heeft een oppervlakkig denken en weinig zelfreflectie waarmee een ontbrekend probleembewustzijn samenhangt. Hij heeft een zelfoverschatting waarbij een beeld van zichzelf als persoon met problemen niet past. Hij laat zich slecht corrigeren en gaat zijn eigen gang. Daarbij toont hij een geringe frustratietolerantie, grote mate van krenkbaarheid met weinig doorzettingsvermogen.
Zijn persoonlijkheid is nog in ontwikkeling.
Er is bij testonderzoek (dec. 2013) sprake van zwakbegaafdheid.
(pagina 13 van het rapport)
Risicoprognose
Historische en statische indicatoren: Score: hoog.
Hij heeft eerder een training gehad maar recidiveerde desondanks. Hij heeft een persoonlijkheidsstoornis met zwakbegaafdheid die elkaar negatief beïnvloeden. Klinische en dynamische indicatoren: Score: hoog.
Hij scoort op veel klinische indicatoren waarbij hij zelf geen probleeminzicht heeft. Hij handelt impulsief en toont geen coping met zijn impulsen. Hij is niet in staat om te onderkennen als hij zich gekrenkt voelt of in een machtsconflict komt terwijl hij weinig open staat voor confronterende opmerkingen. Hij heeft weinig empathie met het slachtoffer. Zijn zwakbegaafdheid maakt dat er moeilijk gewerkt kan worden aan inzicht. Er is machtsproblematiek terwijl hij verhoogd narcistisch krenkbaar is. Hij is matig gemotiveerd voor behandeling en toont vooral externe motivatie.
Toekomstige situatieve indicatoren: Score: hoog.
Er is met hem wel tot overeenstemming te komen over voorwaarden maar het is dubieus of hij lange tijd in staat is om zich er aan te houden. Zijn sociaal emotionele ontwikkeling is gestoord. Hij heeft onvoldoende doorzettingsvermogen om werk vol te houden en kiest voor het hedonistische. Het is de verwachting dat hij daarmee doorgaat in de toekomst.
(pagina’s 15 en 16 van het rapport)
Het probleem bij een ambulante behandeling is dat het weinig intensief is en dat hij de ruimte heeft om zijn gang te gaan. Tevens is een probleem dat hij onvoldoende openheid geeft over zijn gedrag daar waar hij weet dat het verboden gedrag is. Onderzoeker adviseert een klinische behandeling.
(pagina 16 van het rapport)
Betrokkene is lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Tevens is er zwakbegaafdheid.
Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Onderzoeker acht gezien de problematiek een klinische behandeling geïndiceerd in een besloten of open forensische GGZ-instelling voor (Jong) volwassenen waar rekening gehouden wordt met zijn zwakbegaafdheid.
Zijn persoonlijkheid is nog in ontwikkeling zodat er verbetering bereikt kan worden als hij meewerkt aan een behandeling en aan toezicht.
(pagina’s 17 en 18 van het rapport)
Ten tweede heeft het hof gelet op de inhoud van het op 17 november 2014 opgemaakte psychologisch rapport van drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, welk rapport – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudt:
Er is bij betrokkene sprake van misbruik van cannabis, alsmede een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven (NAO) met antisociale en narcistische trekken, alsmede zwakbegaafdheid.
Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde.
(pagina 23 van het rapport)
De onderzoeker schat, op basis van de uitkomsten op de risicotaxatie instrumenten in combinatie met de klinische inschatting, het risico op herhaling van vergelijkbaar agressief delictgedrag in als matig tot hoog. Vanuit de combinatie van de persoonlijkheidspathologie en de zwakbegaafdheid is er sprake van een verstoorde agressieregulatie (impulscontrole en frustratietolerantie beperkt) en is zijn introspectief vermogen alsmede zijn empathisch vermogen gering. Er zijn maar weinig beschermende factoren aanwezig. Voorts geeft ook met name het feit dat hij in een dergelijk korte tijd tot (in ieder geval) tweemaal toe een mes hanteert bij een conflict ernstig te denken, waarbij hij zich herhaaldelijk nauwelijks enige rekenschap lijkt te geven van de mogelijke ernstige gevolgen die dit met zich mee kan brengen.
Vanwege zijn zwakbegaafd functioneren zal hij moeilijker leerbaar zijn en zal, in combinatie met het bovenstaande, een positief behandelresultaat langer duren en moeilijker te bereiken zijn. Daarbij betreft het een lastig te behandelen combinatie van stoornissen, daar de persoonlijkheidspathologie en zwakbegaafdheid elkaar versterken. Het tot op heden geringe doorzettingsvermogen zorgt voor een verhoogd risico op het voortijdig beëindigen van een behandeltraject.
Op basis van het bovenstaande is wat onderzoeker betreft vast te stellen dat een vrijwillig kader te weinig stok achter de deur biedt om het recidiverisico voldoende in te dammen. Een strak en gestructureerd hulpverleningskader is derhalve wat onderzoeker betreft geïndiceerd. Onderzoeker heeft niet de indruk dat middels een ambulante behandeling voldoende resultaat kan worden geboekt. Een langdurige, klinische behandeling is nodig om een meer blijvende gedragsverandering te bewerkstelligen. Hierbij dient aandacht te zijn voor het delictscenario, alsmede voor de gebrekkige agressie- en impulsregulatie en het uitbreiden van zijn coping vaardigheden. Tevens dient aandacht te zijn voor zijn middelengebruik. Na een dergelijk traject is een (langdurige) ambulante (nazorg)behandeling/resocialisatie van belang.
(pagina 22 van het rapport)
Het hof volgt de bevindingen en vorenstaande conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Het hof is van oordeel dat – gelet op de vorenstaande inhoud van voornoemde rapporten – er sprake is van een dusdanig hoog recidive- en gevaarsrisico dat de samenleving daartegen beschermd dient te worden door middel van behandeling van de problematiek van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op de omstandigheid dat volgens psychiater dr. Kaiser verdachtes persoonlijkheid nog in ontwikkeling is, zodat er verbetering bereikt kan worden als hij meewerkt aan een behandeling en aan toezicht. Met de deskundigen is het hof voorts van oordeel dat niet kan worden volstaan met een ambulante behandeling, omdat – gelet op de beperkte intensiteit – hiermee onvoldoende resultaat kan worden geboekt. Een langdurige, klinische behandeling is nodig om een meer blijvende gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen.
Het verweer van de verdediging strekkende tot oplegging van een ambulante behandeling wordt verworpen.
Kader van de behandeling
Het reclasseringsadvies voorbereiding TBS met voorwaarden d.d. 3 april 2015, opgemaakt en ondertekend door N. Wanjon, reclasseringsmedewerker, houdt
– voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – het navolgende in:
Betrokkene heeft de voorkeur om in het kader van een voorwaardelijke veroordeling met ambulante behandeling weer thuis te gaan wonen. Een klinische plaatsing ziet hij niet zitten, tenzij hij in de weekenden naar huis mag. In alle andere gevallen zegt hij of gedwongen opgenomen te moeten worden of anders voor een gevangenisstraf te zullen kiezen.
(pagina’s 5 en 6 van het rapport)
Betrokkene vindt niet dat hij een probleem op gebied van agressieregulatie heeft. Wij denken dat daar wel sprake van is. Hulp gericht op het voorkomen van nieuwe (agressie)delicten is in zijn beleving niet nodig. Volgens ons wel.
In de beleving van betrokkene is een klinische behandeling niet aan de orde. Hij zegt hier ook niet aan mee te zullen werken. Wel zou hij open staan voor klinische behandeling waarbij hij in de weekenden naar huis mag, maar zijn voorkeur gaat uit naar ambulante behandeling, ook al kan hij geen hulpvraag benoemen. We sluiten dan ook niet uit dat deze motivatie extrinsiek is voor zijn eigen gewin.
(pagina 12 van het rapport)
Op basis van de huidige situatie schatten wij, net als het NIFP, een hoog recidiverisico in. Ondanks begeleiding gericht op voorkomen van agressief gedrag in de jeugd, recidiveerde betrokkene.
Betrokkene zegt open te staan voor ambulante behandeling, maar dit is ons inziens niet intensief genoeg om daadwerkelijk gedragsbeïnvloeding te bewerkstelligen.
(pagina 13 van het rapport)
Wij zijn van mening dat een voorwaardelijke veroordeling met behandeling en toezicht een te weinig gestructureerd en verplichtend kader bied, waarbij de kans op onttrekken aan voorwaarden groter is.
(pagina 14 van het rapport)
Met de reclassering is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke veroordeling met behandeling en toezicht een te weinig gestructureerd en verplichtend kader biedt, waarbij de kans op onttrekken aan voorwaarden groter is. Verdachte heeft immers ten overstaan van de reclassering verklaard dat hij, indien hij geen ambulante behandeling krijgt of bij een klinische plaatsing niet in de weekenden naar huis mag, hij of gedwongen moet worden opgenomen of anders voor een gevangenisstraf zal kiezen. Ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2014 heeft verdachte tevens verklaard: “Na een detentie van twee jaar wil ik niet nog een jaar doorbrengen in een kliniek. Dan kan ik net zo goed nog een jaar detentie ondergaan.”
Het hof leidt hieruit af dat, in het geval het hof evenals de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal volgend in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke strafoplegging klinische behandeling oplegt, verdachte er voor zal kiezen om in dat geval zich niet aan de bijzondere voorwaarden te houden en de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te laten leggen. In dat geval zal verdachte niet de noodzakelijke behandeling ondergaan.
Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat ten einde de noodzakelijk geachte behandeling van verdachte te waarborgen er niet kan worden volstaan met oplegging van bijzondere voorwaarden in het kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit betekent dat het hof dient te bezien of een maatregel moet worden opgelegd.
Terbeschikkingstelling
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Immers er bestond ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, terwijl de bewezen verklaarde feiten 1. en 3. misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, respectievelijk feit 2. artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht betreft, en tevens eist – gelet op het hoog recidive- en gevaarsrisico – de veiligheid van anderen alsmede de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Het hof neemt daarbij in aanmerking de vorenstaande inhoud van voornoemde rapporten over de verdachte, alsmede de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld in welke vorm de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Evenals de reclassering heeft het hof tijdens de terechtzittingen in hoger beroep bij verdachte een wisselende motivatie voor de medewerking aan enige behandeling bemerkt. Tegelijkertijd sluit het hof niet de ogen voor zwakbegaafdheid van verdachte, met als gevolg dat niet uit te sluiten is dat verdachte niet het overzicht kan houden over de implicaties van een behandeling (die hijzelf ook gewenst acht). Voorts neemt het hof in aanmerking dat verdachte niet eerder voor zijn psychische problematiek, noch voor zijn drugsafhankelijkheid is behandeld. Het meest vergaande, ultieme middel van terbeschikkingstelling met een bevel verpleging, acht het hof thans dan ook niet geëigend. In dat verband neemt het hof in aanmerking dat verdachte – zij het schoorvoetend – zich ter terechtzitting van 24 april 2014 bereid heeft verklaard de in het dictum vermelde en door de reclassering in voornoemd rapport van 3 april 2015 geadviseerde voorwaarden na te komen.
Het hof zal – gelet op al het voorgaande – de maatregel van terbeschikkingstelling aan verdachte opleggen, met daaraan verbonden de het gedrag betreffende voorwaarden, zoals beschreven in het dictum.
Teneinde te verzekeren dat de behandeling van verdachte geen vertraging oploopt, zal het hof (in zoverre overeenkomstig de wens van de verdediging) bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gelet op het bewezen verklaarde wordt de maatregel van ter beschikkingstelling opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.972,51, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ten aanzien van de niet toegewezen wettelijke rente. De voeging duurt derhalve voor zover de vordering is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
 immateriële schade ad € 2.500,--;
 eigen risico ad € 350,--;
 informatie opvragen huisarts ad € 45,51;
 juridische bijstand ad € 77,--.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 45, 57, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de volgende voorwaarden:
1.
Algemeen
De verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt ter inzage een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan.
2.
Meldplicht
De verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen en afspraken die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Hiernaast moet hij zich gedurende de door de Reclassering Nederland bepaalde periode(n) blijven melden zo frequent als de Reclassering gedurende deze periode(n) nodig acht.
3.
Opname in een zorginstelling – klinische behandeling
De verdachte wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen in
Forensisch psychiatrische afdeling “Wier+”, of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
4.
Contactverbod
De verdachte wordt verboden op enige wijze, direct en indirect, contact te (laten) leggen met de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
5.
Drugs- en alcoholverbod
De verdachte dient zich op het gebied van drugs- en alcoholgebruik te houden aan de aanwijzingen en richtlijnen van de behandelaar(s) van de hiervoor onder 3. genoemde instelling en van Reclassering Nederland, ook ingeval dit inhoudt volledige abstinentie. De controle op de naleving van deze voorwaarde zal ondersteund worden door middel van urineonderzoek en/of blaastesten. Indien nodig geacht werkt betrokkene actief mee aan andere vormen van middelencontrole.
6.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
 De verdachte gebruikt medicatie zolang de behandelend(e) arts(en) van de hiervoor onder 3. genoemde instelling dit nodig acht(en);
 de verdachte verleent zijn medewerking aan de totstandkoming van de driepartijenovereenkomst, te weten de overeenkomst zorg-reclassering-cliënt waarin de behandelafspraken worden opgenomen;
 de verdachte verandert niet van woonadres zonder overleg met en/of toestemming van de reclassering;
 de verdachte dient zich begeleidbaar op te stellen ten aanzien van de behandelaar(s) en begeleider(s) van de hiervoor onder 3. genoemde instelling en de Reclassering;
 de verdachte mag zich niet schuldig maken aan enig strafbaar feit en begeeft zich niet opzettelijk in risicovolle situaties.
De maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Beveelt dat de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.895,51 (tweeduizend achthonderdvijfennegentig euro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 395,51 (driehonderdvijfennegentig euro en eenenvijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 77,00 (zevenenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.895,51 (tweeduizend achthonderdvijfennegentig euro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 395,51 (driehonderdvijfennegentig euro en eenenvijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
38 (achtendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de betalingsverplichting aan de staat ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingsverplichting aan de staat ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 29 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van Politie Zeeland-West-Brabant, districtelijke afhandelploeg (DAP)/ZVL, registratienummer PL1960 2013039227, gesloten op 4 september 2013, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 135, hierna te noemen het politiedossier.
2.Pagina’s 10 tot en met 13 van het politiedossier, plus bijlage (foto) pagina 14.
3.Foto op pagina 14 van het politiedossier.
4.Pagina’s 25 en 26 van het politiedossier.
5.Proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 juni 2013, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier in de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
6.Een brief met als onderwerp “letselbeschrijving” van de forensisch geneeskundige E.M. Bakker d.d. 20 november 2013.
7.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van Regiopolitie Zeeland, district Zeeuwsch-Vlaanderen, wijkteam Axel, registratienummer PL196E 2013029615, gesloten op 25 juni 2013, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 43, hierna te noemen het politiedossier.
8.Pagina’s 7 tot en met 9 van het politiedossier.
9.Pagina’s 10 en 11 van het politiedossier.
10.Foto’s op pagina’s 13 tot en met 15 van het politiedossier.
11.Pagina 16 van het politiedossier.