Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/239694/HA ZA 11-1674)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met eiswijziging en producties;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel met productie;
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
3.De beoordeling
DRs of Ordinary shares B, BMFGH Holding BV, at cost: € 60.800,=;
DRs of Cumulative Preference shares C: € 151.967,20;
DRs of Loan Notes: € 237.232,80.”
In het dictum is Fabory en [masters] opgedragen om
“tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [appellant], dat de afspraak over beëindiging van zijn participatie is gemaakt onder de enkele voorwaarde van een refinance agreement met de banken”.
Als grieven worden aangemerkt alle gronden die appellant aanvoert ter onderbouwing van zijn stelling dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn. De enkele vermelding in de memorie van grieven dat appellant het geschil in volle omvang wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld (HR 5 december 2003, LJN AJ3242).
Het hof constateert dat de vraag wie werkgever van [appellant] was in dit hoger beroep niet meer aan de orde is en dat (ook) geen grieven zijn gericht tegen het door de rechtbank bij tussenvonnis verwerpen van de stelling van [appellant] dat Hg Capital niet als meerderheidsaandeelhouder van BMFGH Holding B.V. kan worden beschouwd.
Met grief 3 in principaal appel bestrijdt [appellant] de bewijswaardering in het eindvonnis.
Met recht heeft de rechtbank vervolgens Fabory toegelaten tot tegenbewijs nu Fabory die de door [appellant] gegeven (taalkundige) uitleg van de bewoordingen van artikel 18 gemotiveerd heeft bestreden, en heeft aangevoerd dat in dit geval niet iedere refinance agreement voldoende was maar dat het moest gaan om een agreement met HG, terwijl Fabory bovendien voor zover nodig bewijs heeft aangeboden van zijn uitleg van het beding. Dit tegenbewijs behoeft, anders dan [appellant] stelt, ook niet te worden gespecificeerd (HR 29 april 2011, NJ 2011/189).
Hetgeen door [appellant] wordt aangevoerd levert ook geen grond op voor omkering van de bewijslast. [appellant] heeft daarvoor onvoldoende aangevoerd. De enkele verwijzing naar het Riteco-arrest is voor een toelichting onvoldoende, evenals het enkel opsommen van omstandigheden (MvG randnummer 43) zonder aan te geven wat die omstandigheden zo bijzonder maakt dat op grond daarvan een uitzondering op de wettelijke bewijsregels gerechtvaardigd zou zijn. Datzelfde geldt voor het (tussen haakjes gedane) beroep op de omkering van de bewijslast.
Uit de overwegingen van de rechtbank kan niet worden afgeleid dat zij heeft beslist dat Fabory in de gelegenheid werd gesteld bewijs van het tegendeel te leveren. Voor het slagen van tegenbewijs is het voldoende dat het door [appellant] voorshands geleverde bewijs wordt ontzenuwd. Dat kan ook zonder dat het tegendeel bewezen wordt.
Daarnaast heeft [appellant] de niet (concreet) onderbouwde stelling dat de hiervoor genoemde drie getuigen enig belang zouden hebben gehad bij het afleggen van een voor Fabory gunstige verklaring (zo begrijpt het hof het verwijt) weersproken. Het hof ziet geen reden om aan wat genoemde getuigen verklaard hebben minder waarde te hechten.
miskent daarmee dat het bij de waardering van het geleverde (tegen)bewijs niet gaat om de vraag of Fabory het tegendeel heeft bewezen, maar om de vraag of door het door Fabory geleverde (tegen)bewijs het rechtsvermoeden
dat de afspraak over beëindiging van zijn[[appellant]’s]
participatie is gemaakt onder de enkele voorwaarde van een refinance agreement met de banken”is ontzenuwd.
[appellant] heeft aangevoerd dat aan de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraak was voldaan als er
enigefinanciering zou zijn (op welke wijze dan ook), Fabory heeft gesteld dat het moest gaan om een financiering waarbij HG meerderheidsaandeelhouder bleef
.De stelling van [appellant] is naar het oordeel van het hof voldoende ontzenuwd door de overeenstemmende verklaringen van [destijds statutair bestuurder van BMFG B.V.], Van der Belt en [directeur HR bij Fabory Nederland B.V.] dat de garantieovereenkomst (waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar een refinance agreement met HG als meerderheidsaandeelhouder) diende ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Dat Fabory in zwaar weer verkeerde en (alleen al om die reden) niet in de gelegenheid zou zijn om de participatie over te nemen is door [appellant] niet bestreden. Zowel getuige [destijds statutair bestuurder van BMFG B.V.], als getuigen [destijds statutair bestuurder van BMFG B.V. en van Fabory] en [directeur HR bij Fabory Nederland B.V.] verklaren dat er tijdens de besprekingen met [appellant] op vrijdag 23 oktober en maandag 26 oktober 2009 is gesproken over het feit dat Fabory de participatie van [appellant] niet zelf zou kunnen overnemen en dat HG Capital daarvoor zou moeten worden benaderd. Ook verklaren zij, alsook getuige [executive director van [naam] AG], dat er in het tussenliggende weekend in dat kader ook gesproken is met HG Capital met als resultaat de garantieovereenkomst. Het hof constateert dat de door [appellant] in contra-enquête afgelegde verklaring daar niet strijdig mee is, evenmin als de aan de zijde van [appellant] als productie 23 in eerste aanleg overgelegde schriftelijke verklaring waarin [appellant] verklaart:
“(…) Op vrijdagmiddag 23 oktober 2009 heb ik, na overleg met mijn advocaat een mail gestuurd met “bespreekpunten” ten aanzien van mijn Vaststellingsovereenkomst, waaronder de directe beëindiging van mijn participatie en mijn wens voor een garantieverklaring van Hg Capital met betrekking totdaadwerkelijke uitbetaling van deze afkoop[onderstreping hof]
. Deze wens werd mede ingegeven door het feit dat een van de collega’s die mij voorgingen, naar verluidde, problemen heeft gehad met de uitbetaling van hetgeen hem toekwam.(…)”Verder bevestigen de getuigen [directeur HR bij Fabory Nederland B.V.] en [destijds statutair bestuurder van BMFG B.V.] de verklaring van [appellant] dat er op maandag 26 oktober 2009, voordat [appellant] de beide overeenkomsten ondertekende, ook met [appellant] is gesproken over de twee voorwaarden die HG Capital aan het overnemen van de participatie verbond als het uiterst haalbare.