Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Mr. [geïntimeerde 1],
Mr. [geïntimeerde 2],
Mr. [geïntimeerde 3],
kantoor houdende te respectievelijk [vestigingsplaats 2], [vestigingsplaats 3] (gemeente [vestigingsplaats 3]) en [vestigingsplaats 4] (gemeente [vestigingsplaats 4]),
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 191918 / HA ZA 09-911)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
vennootschap naar Duits recht” genoemd, die kantoor houdt in [vestigingsplaats 1], Duitsland. In de door J+J in eerste aanleg op 25 januari 2012 genomen akte stelt zij dat J+J een “
einzelfirma” is, zijnde de Duitse tegenhanger van de Nederlandse eenmanszaak, en dat J+J enkel bestaat uit de heer [eigenaar appellante] en “
In feite is het de heer [eigenaar appellante] handelend onder de naam J+J Unterhaltungs KG”. In de door J+J uitgebrachte appeldagvaarding noemt zij zich “
de rechtspersoon naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland”. In haar memorie van grieven heeft zij in de nrs. 7.4 - 7.6 gesteld dat zij de Duitse tegenhanger is van de Nederlandse eenmanszaak en daarmee, zo begrijpt het hof, geen rechtspersoon naar Duits recht is, een standpunt dat J+J blijkens r.o. 2.5 in het eindvonnis van 11 juli 2012 ook in eerste aanleg heeft ingenomen en dat zij in dit hoger beroep niet heeft verlaten of bestreden. Nu J+J naar eigen zeggen geen bestaande rechtspersoon is noch een vennootschap die over een recht beschikt om op eigen naam als procespartij op te treden en zij zich in de appeldagvaarding een rechtspersoon naar Duits recht noemt en dan dus evenmin een natuurlijke persoon kan zijn, zal J+J in de inleidende vordering (alsnog) niet-ontvankelijk worden verklaard.