ECLI:NL:GHSHE:2015:1560

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
HR 200.167.068-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden en psychosociale problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg van 17 maart 2015, waarin het verzoek van [appellant] was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellant] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen, mede gezien zijn psychosociale problematiek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2015 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat mr. M.P.M. Hogervorst, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat zijn psychische problemen geen reden zouden moeten zijn voor afwijzing van zijn verzoek. [appellant] heeft aangegeven dat hij in het verleden life-events heeft meegemaakt die hem uit balans hebben gebracht, maar dat hij inmiddels stappen heeft ondernomen om zijn situatie te verbeteren. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat de psychosociale problematiek van [appellant] beheersbaar is en dat hij een adequaat sociaal vangnet heeft.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat [appellant] in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de schulden van [appellant] deels niet te goeder trouw zijn ontstaan, en het hof heeft deze conclusie bevestigd. Het hof heeft het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen, maar heeft [appellant] de mogelijkheid geboden om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, mits hij kan aantonen dat zijn situatie is verbeterd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 april 2015
Zaaknummer : HR 200.167.068/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/198763 / FT RK 14/1489
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P.M. Hogervorst.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 maart 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant], bijgestaan door mr. Hogervorst.
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 15 april 2015;
- de ter zitting door de advocaat van [appellant] overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat deze bekend is met het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 13.470,27. Daaronder bevinden zich een schuld aan de Dienst Uitvoering Onderwijs van € 4.172,04 en een tweetal schulden aan VGZ voor een totaalbedrag van € 3.958,73. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Verzoeker heeft verklaard dat hij in verband met psychische problemen niet in staat is geweest om zaken aan te pakken en dat hij alles op zijn beloop heeft gelaten. (…)
Immers, hij stelt weliswaar de naar aanleiding van een vrijwillige aanmelding plaatsgevonden behandeling bij Mondriaan, Centrum Forensisch Psychiatrische Zorg te hebben afgesloten, doch hij verklaart vervolgens dat zijn psychische problemen nog steeds niet onder controle zijn. Verzoeker stelt te kampen met persoonlijkheidsproblemen en is in afwachting van een aanmelding bij Mondriaan. Een medische rapportage of een daartoe door een specialist afgegeven geneeskundige verklaring dat deze problemen beheersbaar zijn ontbreekt.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is van mening dat het hebben van psychische problemen sec geen reden oplevert tot afwijzing van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dat hij life-events heeft meegemaakt die hem uit zijn evenwicht hebben gebracht en ten gevolge waarvan er sprake is van een chronische PTSS kan hem naar zijn idee niet worden tegengeworpen. Voorts stelt [appellant] dat de beheersbaarheid van zijn problematiek zich laat vertalen in de wijze waarop hij op eigen verzoek medewerking verleent aan budgetbeheer, hulpverlening, onderbewindstelling, het verrichten van arbeid en het nakomen van afspraken. Tot slot merkt [appellant] op dat, indien er sprake is van lichamelijke en/of psychische beperkingen dan wel de onmogelijkheid tot het verrichten van arbeid, de rechter-commissaris op verzoek een vrijstelling van de arbeidsverplichting kan verlenen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] beschikt niet over een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Zijn advocaat geeft aan dat zij de rechtbank hierom herhaaldelijk heeft verzocht en dat de rechtbank haar uiteindelijk te verstaan heeft gegeven dat zij het proces-verbaal rechtstreeks naar het hof zou zenden. Voorts stelt [appellant] dat zijn schuld aan de KPN is ontstaan nadat hij in 2006 voor de duur van zeven weken, naar eigen zeggen onterecht, in detentie heeft gezeten. Het betreft de kosten van zijn mobiele telefoon en [appellant] geeft aan dat hij zijn abonnement inmiddels heeft ingeruild voor een prepaid kaart. Met betrekking tot zijn schuld aan DUO merkt [appellant] op dat deze dateert van vóór 2006. Inmiddels weet [appellant] dat hij op grond van zijn inkomen een nihilstelling kan aanvragen, hetgeen hij ook heeft gedaan. De schuld aan de gemeente Maastricht bestaat uit een leenbijstand, een boete wegens het niet tijdig indienen van een inkomstenformulier en een verrekening van bruto inkomsten. Uit inzage in het dossier bij de gemeente is de advocaat van [appellant] evenwel gebleken dat hij zijn inkomsten op de juiste wijze doorgeeft. Voorts stelt [appellant] dat zijn werkgever een nabetaling heeft gedaan omdat er te weinig loon was betaald. Deze nabetaling is aan de GKB uitbetaald en deze nabetaling heeft geleid tot een schuld bij de gemeente welke bruto is vastgesteld. Met betrekking tot de schuld aan VGZ merkt [appellant] op dat deze schuld is ontstaan omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat de gemeente zijn ziektekostenpremie rechtstreeks voldeed, hetgeen echter niet het geval bleek. [appellant] stelt tot slot in een soort vicieuze cirkel terecht te zijn gekomen, de in het verleden ontstane schulden worden als gevolg van bijkomende kosten alleen maar hoger, er vinden al vanaf 2005 inhoudingen op zijn uitkering plaats welke bovendien geruime tijd te hoog waren en om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen ziet hij zich zelfs genoodzaakt om gebruik te maken van diensten van de voedselbank.
3.7.
Desgevraagd heeft de beschermingsbewindvoerder bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep aangevoerd dat de psychosociale problematiek van [appellant] naar zijn idee en inschatting beheersbaar te noemen is en dat hij tevens een adequaat sociaal vangnet om zich heen heeft weten te creëren.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.2.
Schuld nummer 2 op de verklaring ex artikel 285 Fw ziet op een belastingschuld. Een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens dient naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw is ontstaan. Temeer nu [appellant] verzuimt de aard, omvang en ontstaansgeschiedenis van deze belastingschuld ex artikel 3.1.2.6. sub g van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins te onderbouwen, acht het hof het onvoldoende
aannemelijk dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan de Belastingdienst te goeder trouw is geweest. Een en ander klemt des temeer nu voornoemde schuld voor een, naar het hof begrijpt voorlopig, bedrag van € 1,00 op de verklaring ex artikel 285 Fw is opgenomen.
3.8.3.
Voorts staat vast, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft gesteld, dat [appellant] kampt met psychosociale problematiek. Ingevolge artikel 5.4.3. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring is door [appellant] niet overgelegd waarbij het hof het volgende opmerkt. De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep de mededeling gedaan, dat naar zijn idee de psychosociale problematiek van [appellant] op dit moment beheersbaar te noemen is en hij een adequaat sociaal vangnet om zich heen heeft weten te creëren. Dit is naar het oordeel van het hof in dit kader ontoereikend. De beschermingsbewindvoerder kan met betrekking tot psychosociale problematiek in zijn algemeenheid immers niet worden aangemerkt als een deskundige hulpverlener. Het hof is op grond hiervan dan ook van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.4.
Gelet op het bovenstaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, dient het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling (voor het moment) dan ook te worden afgewezen. Niets staat er echter aan in de weg dat [appellant], indien en zodra hij wel over een actuele en ter zake doende rapportage beschikt ten aanzien van zijn psychosociale problematiek en daarnaast de aard, omvang en ontstaansgeschiedenis van zijn belastingschuld middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins voldoende inzichtelijk weet te maken, opnieuw verzoekt te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.8.5.
Zoals ook ter zitting in hoger beroep is gedaan, hecht het hof er, ook in meer algemene zin, overigens aan te benadrukken dat het hebben van psychosociale problemen als zodanig niet aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg behoeft te staan. Het gaat er echter wel om dat deze psychosociale problematiek beheersbaar is blijkens een (relevante) verklaring van een ter zake deskundige hulpverlener zoals de behandelend psychiater of psycholoog.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.