ECLI:NL:GHSHE:2015:1558

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
HR 200.166.885-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling wegens psychosociale problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had op 17 maart 2015 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat er nieuwe schulden waren ontstaan die niet waren gemeld tijdens de toelatingszitting. De appellante, die lijdt aan psychosociale problematiek, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar tekortkomingen niet volledig toerekenbaar zijn en dat zij niet op de hoogte was van de terugvorderingsprocedure van de gemeente Heerlen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante door haar concentratiestoornissen niet in staat was om de relevante informatie tijdig te verwerken en dat haar intentie niet was om informatie te verzwijgen. Het hof oordeelde dat de schuldsaneringsregeling niet tussentijds kon worden beëindigd, omdat de tekortkomingen van de appellante het gevolg waren van haar psychische aandoeningen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 april 2015
Zaaknummer : HR 200.166.885/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/322 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. R. Jacobs.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 maart 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling van toepassing blijft, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen met een door het hof te bepalen periode, althans een zodanige maatregel als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Jacobs.
  • mr. [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 maart 2015;
- het indieningsformulier met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 8 april 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder, ingekomen ter griffie op 7 april 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 13 mei 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub f Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 26 november 2014 tussentijds beëindigd nu feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis (waarvan beroep).
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeente Heerlen bij besluit van 29 augustus 2014 en bij besluit van 14 november 2014 een bedrag van € 3.423,68 van de schuldenares terugvordert wegens teveel ontvangen uitkering. (…)
Tezamen met de terugvordering heeft de schuldenares een boete opgelegd gekregen ter hoogte van € 2.203,44. (…)
De gemeente Heerlen heeft de schuldenares bij brief van 27 februari 2014 er van in kennis gesteld dat er een boete- en terugvorderingsonderzoek zou gaan plaatsvinden omdat de schuldenares niet, onvolledig of niet op tijd zou hebben voldaan aan de inlichtingenplicht. De schuldenares heeft hier echter geen melding van gemaakt bij de toelatingszitting. Daarnaast heeft de beschermingsbewindvoerder aangegeven dat zij, tot aan het huisbezoek van de bewindvoerder, ook niet op de hoogte was van de gewijzigde omstandigheden.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] ontkent niet dat er een nieuwe schuld is ontstaan, maar is van mening dat, gelet op haar psychische omstandigheden, haar daar geen verwijt van kan worden gemaakt. De tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen kan [appellante] naar haar mening dan ook niet ex artikel 354 Fw worden toegerekend. Subsidiair stelt [appellante] zich op het standpunt dat, mocht er al sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming, deze van geringe betekenis is zodat deze buiten beschouwing dient te blijven.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] benadrukt dat, zeker wanneer zij hiervoor geen medicatie gebruikt, zij in ernstige mate last heeft van concentratiestoornissen. Als gevolg hiervan blijven bepaalde zaken, zoals bijvoorbeeld het openen van post, liggen. Dat is naar haar zeggen ook het geval geweest bij de brief van de gemeente Heerlen van 27 februari 2014 waarin het terugvorderingsonderzoek met betrekking tot de door haar teveel ontvangen uitkering werd aangekondigd. Deze brief is door de gemeente zowel naar [appellante] zelf als naar haar beschermingsbewindvoerder gezonden, waarna de beschermingsbewindvoerder de brief aan [appellante] heeft doorgezonden zodat [appellante] voornoemd schrijven feitelijk tweemaal heeft ontvangen en tot tweemaal toe ongeopend heeft gelaten. [appellante] stelt evenwel dat zij nimmer de intentie heeft gehad om de ophanden zijnde terugvordering van de gemeente Heerlen bij gelegenheid van de toelatingszitting bewust te verzwijgen. Zij stelt eenvoudigweg dat zij niet van een en ander op de hoogte was, waarbij komt dat de beschermingsbewindvoerder, die immers wel op de hoogte was van de ophanden zijnde terugvordering van de gemeente Heerlen, bij gelegenheid van de toelatingszitting hier ook geen melding van heeft gemaakt. Met betrekking tot haar concentratiestoornissen merkt [appellante] tot slot op dat er, nu zij hiervoor een probaat werkend medicijn gebruikt, sprake is van een aanmerkelijk verbeterde situatie. Ook geeft [appellante] aan dat zij bij wijze van behandeling van haar psychosociale problematiek hulp ontvangt van Stichting RIMO en daarbij inmiddels op de wachtlijst staat bij PsyQ. Deze instanties zullen in samenwerking met Stichting Mondriaan gaan bezien of [appellante] door middel van huisbezoek hulp kan krijgen van het ambulante wijkteam van Stichting Mondriaan. Tot slot verzoekt [appellante], subsidiair, indien het hof dit althans noodzakelijk acht, om een verlenging van de duur van de schuldsaneringsregeling. Een verlengde looptijd zou [appellante] wellicht in de gelegenheid stellen om de nieuwe schuld die thans is ontstaan nog voor het einde van de looptijd in zijn geheel af te lossen.
3.7.
De bewindvoerder heeft de verslagen ex artikel 318 Fw van 26 mei 2014 en 26 november 2014, de stand van de boedel per 31 maart 2015 en een kopie van de brief van de gemeente Heerlen aan [appellante] d.d. 27 februari 2014 in het geding gebracht.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder betwijfelt niet alleen of [appellante] ten tijde van haar toelating tot de schuldsaneringsregeling wel saneringsrijp was, maar ook of ze dat nu inmiddels wel is. De bewindvoerder stelt voorts dat [appellante] ten tijde van de toelatingszitting wist, of althans had kunnen en feitelijk ook had dienen te weten, dat er op korte termijn een terugvorderingsonderzoek door de gemeente Heerlen zou worden gestart en dat het derhalve nadrukkelijk op haar weg lag om hiervan bij gelegenheid van de toelatingszitting melding te maken. Dat zij dit evenwel heeft nagelaten valt [appellante] naar de mening van de bewindvoerder dan ook te verwijten. Voorts merkt de bewindvoerder op dat de nieuwe schuld die thans feitelijk is ontstaan, nu deze in omvang bijna de helft is van de schuldenlast waarmee [appellante] destijds tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten, substantieel te noemen is en door [appellante], zeker nu zij vooralsnog geen plan van aanpak heeft geformuleerd, naar alle waarschijnlijkheid nimmer meer binnen de nog resterende reguliere dan wel verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling zal kunnen worden ingelopen. De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
Desgevraagd heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep aangegeven dat [appellante], wanneer zij haar medicatie gebruikt, weinig last heeft van concentratiestoornissen en dat de nieuwe schuld aan de gemeente wellicht wel door [appellante] nog voor het einde van de schuldsaneringsregeling zal kunnen worden ingelopen, omdat ruwweg de helft van deze vordering bestaat uit een boete welke wellicht door de gemeente Heerlen kan worden kwijtgescholden en [appellante] daarnaast bereid is om zowel vakantiegelden als toeslagen volledig voor het aflossen van deze nieuwe schuld aan te wenden.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub f Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het bekend worden van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
3.10.2.
Vast staat dat [appellante] bij gelegenheid van de toelatingszitting geen melding heeft gemaakt van het feit dat de gemeente Heerlen voornemens was om met betrekking tot een teveel door [appellante] aan uitkering ontvangen gelden een terugvorderingsonderzoek te starten. Vast staat eveneens, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] ten tijde van de toelatingszitting ook niet op de hoogte was van dit ophanden zijnde terugvorderingsonderzoek maar dit wel had kunnen zijn. [appellante] had hieromtrent immers een tweetal exemplaren van de aankondigingsbrief van de gemeente Heerlen ontvangen, een van de gemeente Heerlen zelf en een welke door de beschermingsbewindvoerder aan haar was doorgezonden. Beide exemplaren heeft [appellante], naar eigen zeggen, evenwel ongeopend gelaten.
3.10.3.
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken alsmede op hetgeen bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep door en namens [appellante] is aangedragen acht het hof het evenwel voldoende aannemelijk dat het niet openen van deze brieven een direct gevolg is van de psychosociale problematiek en de daarmee samenhangende concentratieproblemen van [appellante] zoals deze, ook door derden, zijn waargenomen en onderkend. Daar komt bij dat [appellante], vanaf het moment dat zij op de hoogte was van het ophanden zijnde terugvorderingsverzoek van de gemeente Heerlen, hierover immer openlijk heeft gecommuniceerd, onder meer doch niet uitsluitend bij gelegenheid van het eerste huisbezoek van de bewindvoerder. Op grond hiervan acht het hof het dan ook onvoldoende aannemelijk dat [appellante] de intentie heeft gehad om een en ander welbewust en bij voortduring te willen verzwijgen. Onder deze, zeer specifieke omstandigheden is het hof van oordeel dat, mede gelet op haar psychische aandoeningen, van [appellante] redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat zij de rechtbank ten tijde van de indiening van het verzoekschrift tot toelating van de schuldsaneringsregeling op de hoogte zou hebben gesteld althans geacht mocht worden de rechtbank op de hoogte te stellen van het bij brief van 27 februari 2014 door de gemeente Heerlen aangekondigde boete- en terugvorderingsonderzoek. In een dergelijk geval van, kort gesteld, “overmacht” kan naar het oordeel van het hof niet met vrucht een beroep worden op artikel 350 lid 3 aanhef en sub f Fw worden gedaan, zodat, op die grond, de schuldsaneringsregeling van [appellante] niet tussentijds kan worden beëindigd.
3.10.4.
Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat [appellante], nu haar schuldsaneringsregeling zal worden gecontinueerd, zich vervolgens in beginsel wel geconfronteerd ziet met een bovenmatige nieuwe schuld. Het hof benadrukt derhalve dat [appellante] zich zal dienen te beijveren om ten aanzien van deze nieuwe schuld op korte termijn een regeling met de gemeente Heerlen te treffen. In elk geval dient deze nieuwe schuld aan het einde van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling te zijn ingelopen. Het hof roept [appellante] en haar beschermingsbewindvoerder op om, waar nodig na voorafgaand overleg met de bewindvoerder, zeer tijdig en planmatig met het inlossen van de nieuwe schuld te beginnen, ook al staat, waar gedeeltelijke kwijtschelding door de gemeente Heerlen wellicht tot de mogelijkheden behoort, de exacte hoogte van de nieuwe schuld kennelijk nog niet definitief vast.
3.11.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen.

4.De uitspraak

vernietigt het vonnis waarvan beroep.
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante], wonende te [woonplaats];
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.